ECLI:NL:RBOVE:2025:703

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
08-177964-24 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door verdachte in psychotische toestand

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 mei 2024 in Enschede een verpleegkundige heeft aangevallen. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie, heeft de verpleegkundige meerdere malen geslagen, gebeten en geprobeerd haar ogen te verstikken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, maar heeft hem niet strafbaar verklaard vanwege zijn psychische toestand. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De benadeelde partij, de verpleegkundige, heeft schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de immateriële schade vastgesteld op €10.000,00 en de materiële schade op €1.522,73, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-177964-24 (P)
Datum vonnis: 7 februari 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] (Afghanistan),
nu verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 augustus 2024, 1 november 2024 en 24 januari 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens haar door mr. R. van Maaren, advocaat in Arnhem, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 24 januari 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (primair) dan wel dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld (subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een of meerdere malen met gebalde vuist(en) op/tegen het hoofd/gezicht en/of borst/rug, althans op/tegen het (boven)lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
met zijn hand(en) de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/samengedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meerdere malen met gebalde vuist(en) op/tegen het hoofd/gezicht en/of borst/rug, althans op/tegen het (boven)lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of met zijn hand(en) de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/samengedrukt en/of bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of gedurende enige tijd zijn duim(en) in de ogen van die [slachtoffer] gedrukt en/of een of meerdere malen in de hand en/of de arm en/of de schouder, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Enschede [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen met gebalde vuist(en) op/tegen het hoofd/gezicht en/of borst/rug, althans op/tegen het (boven)lichaam te slaan en/of stompen en/of met zijn hand(en) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of samen te drukken en/of
bovenop die [slachtoffer] te zitten en/of gedurende enige tijd zijn duim(en) in de ogen van die [slachtoffer] te drukken en/of een of meerdere malen in de hand en/of de arm en/of de schouder, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te bijten.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en onder feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder feit 1 en onder feit 2 primair tenlastegelegde feit vrijgesproken dient te worden, nu er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden of op een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de feiten 1 en 2 hierna gezamenlijk bespreken.
3.3.1
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 mei 2024 was verdachte patiënt op de afdeling [afdeling] van [bedrijf], gevestigd aan de [vestigingsplaats]. Een dag eerder, op 29 mei 2024, was hij aldaar op vrijwillige basis opgenomen. [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) was op 30 mei 2024 op voornoemde afdeling aan het werk als verpleegkundige. In de ochtend had [slachtoffer] een overleg met collega’s in de vergaderruimte. Na dit overleg verlieten de collega’s van [slachtoffer] de vergaderruimte en bleef [slachtoffer] alleen in de ruimte over. Verdachte kwam de vergaderruimte binnen en sloot de deur achter zich. [slachtoffer] zat op een stoel aan de tafel in de vergaderruimte en verdachte ging op de stoel aan de andere zijde van de tafel zitten. Het gesprek tussen verdachte en [slachtoffer] verliep in eerste instantie rustig. Op enig moment stond verdachte op en ging aan de zijkant van de tafel staan. Hij zei tegen [slachtoffer] “jij filmt mij!”. Nadat verdachte dit had gezegd, stompte hij [slachtoffer] meerdere malen met de vuist in haar gezicht. Door deze klappen viel [slachtoffer] op de grond. [slachtoffer] probeerde onder de vergadertafel te kruipen, maar werd daar door verdachte telkens onder weggetrokken en opnieuw in haar gezicht geslagen. Op een gegeven moment ging verdachte bovenop haar zitten. Hij drukte met zijn duimen met kracht op de ogen van [slachtoffer]. Dit duurde minimaal tien seconden. Verdachte pakte vervolgens de hand van [slachtoffer] vast en beet in de bovenzijde van haar hand. Uiteindelijk lukte het [slachtoffer] om haar hand uit de mond van verdachte los te maken. Verdachte beet [slachtoffer] hierop hard in haar onderarm en daarna beet verdachte in haar bovenarm. [slachtoffer] kon op enig moment het touwtje uit haar pieper trekken, waardoor er een noodsignaal naar haar collega’s werd verzonden. Collega’s [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) renden, naar aanleiding van het noodsignaal, de vergaderruimte binnen. [slachtoffer] lag toen onder de vergadertafel. Verdachte lag bovenop [slachtoffer]. Verdachte had beide handen op het gezicht van [slachtoffer]. [getuige 1] en [getuige 2] trokken verdachte van [slachtoffer] af. Zowel het hoofd van verdachte als het hoofd van [slachtoffer] zaten onder het bloed.
Uit het forensisch-medisch onderzoek van 25 november 2024 volgt dat er sprake is geweest van een groot aantal geweldinwerkingen op het hoofd, de hals, de borst en de rug en de rest van het lichaam van [slachtoffer]. Op het hoofd van [slachtoffer] werden vele oppervlakkige letsels door stomp botsend of drukkend geweld, alsmede enkele ontvellingen en krasletsels waargenomen. In het oogwit van [slachtoffer] waren op 3 juni 2024 bloeduitstortingen zichtbaar, die waarschijnlijk het gevolg waren van directe geweldsinwerking tegen de ogen en/of het gevolg waren van drukverhoging in de aderlijke bloedvaten van het hoofd door samendrukkend/samensnoerend geweld op de hals of drukverhoging in de borstkas. Op de borst en de rug van [slachtoffer] waren enkele oppervlakkige gelokaliseerde bloeduitstortingen door stomp botsend geweld toegebracht. Aan de linkerarm en -hand van [slachtoffer] werden drie letsels, passend bij bijtwonden, gezien.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
Het dichtknijpen/samendrukken van de hals/keel
Hoewel er op basis van het dossier aanwijzingen bestaan dat verdachte de hals/keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/samengedrukt, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring daarvan te kunnen komen. [slachtoffer] heeft op 30 mei 2024 uitgebreid en gedetailleerd verklaard over het incident. Zij verklaarde destijds dat zij niet durfde te zeggen of verdachte haar had geprobeerd te verstikken. Ook nadat door verbalisanten specifiek aan [slachtoffer] was gevraagd of verdachte haar had geprobeerd te verstikken, antwoordde zij dat zij het zich niet kon herinneren en dat het volgens haar niet was gebeurd. Ter zitting heeft verdachte ontkend dat hij de hals/keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/samengedrukt. Er zijn ook geen getuigen die hebben waargenomen dat verdachte de hals/keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/samengedrukt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het dichtknijpen/samendrukken van de hals/keel niet wettig en overtuigend bewezen zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
De overige geweldshandelingen
De rechtbank stelt voorop dat verdachte de aangifte in ieder geval voor een deel heeft onderschreven. Het feit dat er dus in enige mate geweld door verdachte richting [slachtoffer] is gebruikt, staat dan ook niet ter discussie. De verklaring van [slachtoffer] over de door verdachte verrichte geweldshandelingen vindt steun in de bij haar geconstateerde letsels en in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de overige geweldshandelingen zoals ten laste gelegd heeft begaan.
Wettelijk kader
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze geweldshandelingen gekwalificeerd dienen te worden. Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag (zoals onder feit 1 is tenlastegelegd) dan wel van een poging tot zware mishandeling (zoals onder feit 2 primair is tenlastegelegd) te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar, op zijn minst in voorwaardelijke vorm. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood of op het zwaar lichamelijke letsel heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Feit 1: poging tot doodslag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte meerdere malen met op het hoofd dan wel tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft gestompt. Bij toepassing van langdurig geweld tegen het hoofd kan onder omstandigheden de dood van het slachtoffer een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, met daarin vitale organen, zoals hersenen, bijzonder kwetsbaar is. Zoals de rechtbank hiervoor onder de feiten en omstandigheden reeds uiteen heeft gezet, heeft verdachte in blinde razernij hevig geweld op [slachtoffer] toegepast. De hevigheid van het geweld wordt weerspiegeld in de aard en het aantal van de aan [slachtoffer] toegebrachte letsels. Ook op het moment dat [slachtoffer] reeds weerloos op de grond lag, heeft verdachte haar nog meermalen op haar hoofd gestompt. Verdachte is ook niet uit zichzelf met het geweld gestopt. Dat het niet (nog) ernstiger is afgelopen heeft [slachtoffer] te danken aan [getuige 1] en [getuige 2], die als eerste ter plaatse kwamen na de noodmelding en verdachte van [slachtoffer] af hebben getrokken. Verdachte had op dat moment zijn handen nog op het gezicht van [slachtoffer]. Door het voortdurend uitoefenen van fors geweld in het gezicht en tegen het hoofd, was de kans dat [slachtoffer] letsel op zou lopen waardoor zij komt te overlijden naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. De hiervoor beschreven aaneenschakelingen van geweldshandelingen van de verdachte moeten naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde feit.
Feit 2 primair: poging tot zware mishandeling
In het licht van bovenstaande overweging is de rechtbank van oordeel dat verdachte door op/tegen het hoofd/gezicht van [slachtoffer] te stompen ook de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat zij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt met betrekking tot de overige onder feit 2 primair tenlastegelegde geweldshandelingen het volgende. Verdachte is bovenop [slachtoffer] gaan zitten en heeft met zijn duimen op haar ogen geduwd. Dat dit met kracht gepaard ging, blijkt uit het feit dat er op 3 juni 2024 bloeduitstortingen zichtbaar waren op de ogen van [slachtoffer]. Het is een feit van algemene bekendheid dat het oog een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als met een vinger gedurende enige tijd en met enige kracht in/tegen het oog wordt gedrukt, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel daardoor gegeven. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] meermalen en, blijkens de afdruk van de tanden die zij nog immer in haar arm heeft staan, met veel kracht gebeten. Bijtwonden kunnen een reële kans op infectie geven en kunnen resulteren in zeer ontsierende littekens. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte, namelijk het meermalen op/tegen haar gezicht/hoofd stompen, met zijn lichaam bovenop [slachtoffer] gaan zitten, enige tijd en met beide duimen in voornoemde kwetsbare lichaamsdelen van aangever drukken en haar meermalen te bijten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
3.3.3
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank acht de onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 30 mei 2024 te Enschedeter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist(en) op/tegen het hoofd/gezicht en borst/rug heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.hij op 30 mei 2024 te Enschedeter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meerdere malen met gebalde vuist(en) op/tegen het hoofd/gezicht en borst/rug,heeft geslagen en/of gestompt en bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en gedurende enige tijd zijn duimen in de ogen van die [slachtoffer] heeft gedrukt en een of meerdere malen in de hand en de arm en de schouder, van die [slachtoffer] heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 en feit 2 primair bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt, waardoor sprake is van eendaadse samenloop.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf: poging tot doodslag;
en
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het tenlastegelegde in het geheel niet aan hem kan worden toegerekend.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport over verdachte, opgemaakt door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, op 5 november 2024 en R. Brandsma, gezondheidszorgpsycholoog, op 9 november 2024.
Het deskundigenrapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
5.3.1
De diagnose
De psychiater stelt vast dat verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van schizofrenie en aan een stoornis in het cannabisgebruik.
De psycholoog stelt vast dat bij verdachte sprake is van een chronische psychische stoornis in de vorm van schizofrenie en een licht verstandelijke beperking.
5.3.2
Aanwezigheid van de stoornissen ten tijde van de bewezenverklaarde feiten
Beide deskundigen concluderen dat de vastgestelde stoornissen aanwezig waren ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De psychiater concludeert dat de bewezenverklaarde feiten kunnen worden beschouwd als voortgekomen uit een schizofrene psychose met achtervolgingswaan, hallucinaties, verwardheid, agitatie en
prikkelbaarheid. Voorafgaand aan het ten laste gelegde was verdachte, onder invloed van achtervolgingswaandenkbeelden en hallucinaties, dreigend en agressief ten opzichte van zijn familieleden, die bang voor hem waren en herhaaldelijk hulp hebben gevraagd bij
de huisarts en de GGZ. Na beoordeling door de crisisdienst werd verdachte, die geen
ziekte-inzicht en vrijwel geen ziektebesef had, overgehaald zich vrijwillig te laten opnemen.
Bij opname en daags daarna was hij blijkens collaterale informatie zodanig verward en geagiteerd dat hij onsamenhangend sprak in verschillende talen. Toen hij aangeefster om een flesje water vroeg en niet werd begrepen en vervolgens vanuit zijn achtervolgingswaan dacht door haar gefilmd te worden, namen zijn frustratie, gekrenktheid en woede zodanig toe dat
hij haar aanviel en ongecontroleerd geweld aandeed.
De psycholoog beschrijft dat verdachte in 2022 bij de GGZ is aangemeld met psychotische klachten, waarna hij gediagnosticeerd werd met schizofrenie en daarvoor ook behandeld werd. In het najaar van 2023 stopte verdachte op eigen initiatief met de hulpverlening en in december 2023 stopte verdachte – tevens op eigen initiatief – met het gebruiken van medicatie. In het voorjaar van 2024 werd verdachte ontslagen van zijn werk en nam het cannabisgebruik toe. Voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten was verdachte al geruime tijd, onder invloed van achtervolgingswaandenkbeelden en hallucinaties, agressief en dreigend jegens zijn familieleden. De familie van verdachte heeft meermalen om hulp gevraagd bij de huisarts. De crisisdienst beoordeelde dat er sprake was van een door cannabis geluxeerde psychose en verdachte werd, bij gebrek aan ziektebesef, overgehaald medicatie te nemen en zich vrijwillig te laten opnemen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de (vrijwillige) opname van verdachte bij [bedrijf], alwaar zich daags na de opname de bewezenverklaarde feiten hebben voorgedaan. Verdachte was niet in staat de realiteit te onderscheiden van zijn waanbelevingen en zag zich per abuis gefilmd door het slachtoffer. Frustratie en boosheid waren al groeiende en verdachte ontstak in woede.
5.3.3
De toerekening
De psychiater stelt vast dat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten geen vrijheid van betekenis meer had in zijn gedragskeuzen en gedragingen, door de ernstige psychotische ziekteverschijnselen en beperkingen. De psychiater adviseert de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Ook de psycholoog adviseert de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen. De aanwezige psychose waarin verdachte verkeerde, in combinatie met de vastgestelde beperkingen, had een alles overheersende en onontkoombare invloed op verdachtes keuzemogelijkheden in het denken en handelen.
5.3.4
De conclusie
De rechtbank verenigt zich voor wat betreft de problematiek en de toerekenbaarheid van de strafbare feiten aan verdachte met de conclusies van de deskundigen en neemt die over. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor bewezenverklaarde strafbare feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging van ongemaximeerde duur wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd dient te worden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van de strafzaak, bij wijze van een tussenvonnis, aan te houden om de mogelijkheid van een zorgmachtiging te doen onderzoeken. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de behandeling van de strafzaak, bij wijze van een tussenvonnis, aan te houden om onderzoek te doen naar mogelijkheden van terbeschikkingstelling met voorwaarden en daarvoor een maatregelenrapport op te laten stellen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
Op 29 mei 2024 is verdachte op vrijwillige basis opgenomen bij [bedrijf]. Daags na de opname ging het ernstig mis. Verdachte heeft in psychotische toestand geprobeerd om [slachtoffer], die op dat moment bij [bedrijf] werkzaam was als verpleegkundige, om het leven te brengen. Het onverwachte gewelddadige handelen van verdachte is, zo heeft [slachtoffer] zelf ook op indringende wijze tijdens de zitting verwoord, zeer beangstigend en traumatiserend voor haar geweest. Zij ondervindt nog dagelijks de mentale gevolgen van de gebeurtenissen op 30 mei 2024 en wordt hier door de littekens van de bijtwonden nog vaak aan herinnerd. Zij twijfelt of zij het door haar zo geliefde werk ooit nog kan uitoefenen. Verdachte heeft met zijn handelen, hoewel dat niet aan hem kan worden toegerekend, de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] – een verpleegkundige die zich inzette voor het welzijn van verdachte – ernstig geschonden.
6.3.2
De persoon van verdachte
-
Justitiële Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 28 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
-
Advies deskundigen
Zoals hiervoor onder het kopje “strafbaarheid van de verdachte” reeds is uiteengezet, volgt uit de rapportages van de deskundigen dat bij verdachte sprake is van verschillende stoornissen die ook aanwezig waren tijdens de bewezenverklaarde feiten.
Het recidiverisico
De psychiater schat het recidiverisico, hoewel er ook beperkte beschermende factoren zijn, in als hoog. Dit risico is gelegen in de ernstige psychotische stoornissen, het chronisch recidiverend ziektebeloop en het gebrek aan ziekte-inzicht.
Ook de psycholoog acht het risico op geweld, inclusief bedreiging, tijdens psychotische episodes in als hoog. Als verdachte psychose vrij is, is het risico op gewelddadig gedrag laag.
Het advies ten aanzien van de interventies
De psychiater constateert dat er enkele beschermende factoren zijn, maar dat de bescherming vooral ontleend moet worden aan externe factoren. De verdachte zal zich op termijn niet vrijwillig aan adviezen van behandelaars willen en kunnen houden.
Hij kan ook niet in staat worden geacht om zich in een juridisch kader aan voorwaarden te (blijven) houden. De psychiater adviseert om verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Ook na gedeeltelijk herstel van zijn psychotische episode zal verdachte nog op zwakbegaafd tot licht verstandelijk beperkt niveau functioneren en zal hij naar verwachting nog blijvend schizofrene rest- c.q. defectverschijnselen houden. Daarom adviseert de psychiater om de behandeling in en resocialisatie vanuit een gesloten SGLVB-setting te laten plaatsvinden.
De psycholoog acht behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te beperken. Daarvoor is een verplicht kader noodzakelijk, gelet op het recidiverisico bij terugval in een psychose, de beperkingen en de eerdere onttrekking aan behandeling. De psycholoog acht verdachte niet in staat om zich duurzaam aan bijzondere voorwaarden te houden. Een zorgmachtiging is door de psycholoog meermaals overwogen met als uitkomst dat die onvoldoende waarborgen biedt. Ook de psycholoog adviseert tot het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De behandeling dient gericht te zijn op psychische stabilisatie, praktische en maatschappelijke ondersteuning, het aanleren van coping vaardigheden, creëren van structuur en onthouding van middelen. De behandeling dient bij voorkeur plaats te vinden binnen een gesloten SGLVB setting, klinisch aangevangen
en toewerkend naar een bijpassende beschermde woonvorm.
Ter terechtzitting heeft R. Brandsma (hierna: Brandsma), gezondheidszorgpsycholoog, als deskundige een toelichting op het rapport gegeven en het advies gehandhaafd. Aanvullend heeft Brandsma verklaard dat hij bij het opstellen van het rapport de optie van verplichte zorg heeft overwogen. Hij acht echter het gevaar op een agressieve impulsdoorbraak te groot als verdachte minder stabiel wordt, verder buiten de realiteit raakt of opnieuw psychotisch wordt. Bovendien is het doel van verplichte zorg het terugdringen van verplicht nadeel, en niet het terugdringen van gevaar. Ook op momenten dat verdachte goed was ingesteld op medicatie was er sprake van een gebrek aan ziektebesef en -inzicht. Brandsma acht verdachte niet in staat om zich aan voorwaarden te houden. Door de psychotische episodes heeft verdachte hoogstwaarschijnlijk cognitieve schade opgelopen. Hij kan de consequenties van zijn eigen gedragingen niet goed overzien. Verdachte trekt veelal zijn eigen plan, waardoor hulpverlening niet op gang is gekomen.
-
Oplegging maatregel
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a Sr waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is en dat ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
De rechtbank neemt de overwegingen en conclusies van de deskundigen over, inclusief de mate van het recidivegevaar en de interventies die het gevaar kunnen beperken. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op wat hiervoor uiteen is gezet, onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De kans op recidive van gewelddadig gedrag is te groot. De rechtbank is van oordeel dat intensieve behandeling van verdachte in een gesloten setting is aangewezen.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging (verpleging van overheidswege) opleggen. Gezien de ernst van de stoornis, het recidivegevaar en het gevaar voor anderen indien verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank het opleggen van deze maatregel noodzakelijk, nu de veiligheid van de samenleving dit vereist.
De rechtbank stelt voorop dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging een ingrijpende maatregel is. De adviezen van de deskundigen over de noodzakelijkheid daarvan zijn echter helder en weloverwogen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de mogelijkheid van een zorgmachtiging nader te onderzoeken. Een dergelijk kader biedt, mede gelet op het gebrek aan ziekte- en probleeminzicht, onvoldoende zicht op een succesvolle behandeling, en daarmee adequate beveiliging van de maatschappij. De rechtbank is gelet op de adviezen en het verloop van eerder ingezette hulpverlening voorts van oordeel dat ook terbeschikkingstelling met voorwaarden voor verdachte geen passend en haalbaar kader is. Verdachte heeft zich eerder aan vrijwillige behandeling onttrokken en wordt door de deskundigen niet in staat geacht zich aan voorwaarden te kunnen (blijven) houden. De rechtbank wijst de aanhoudingsverzoeken van de verdediging zodoende af.
De rechtbank overweegt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom, op grond van artikel 38e, eerste lid, Sr, een periode van vier jaren te boven gaan.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 22.171,28 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten ad € 914,58;
- parkeerkosten ad € 37,18;
- t-shirt ad € 30,00;
- spijkerbroek ad € 50,00;
- leren riem ad € 20,00;
- Samsung smartwatch horloge ad € 400,00;
- witte Nike schoenen ad € 120,00;
- steunzolen op maat ad € 230,00;
- haarclip ad € 5,00;
- oorbellen en piercings ad € 30,00;
- vervangende kleding ad € 35,60;
- maaltijd Macdonalds ad € 36,10;
- kosten mountainbike op hockeyweekend ad € 49,23;
- kosten hockeytoernooi gemiste dag en overnachting ad € 53,28;
- medicatie “Oxazepam” ad € 21,92;
- medicatie “Melatonine” ad € 20,49.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel voor toewijzing vatbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden dient te worden met het feit dat er, zoals de verdediging heeft bepleit, enkel bewezenverklaring kan volgen voor het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten voor de reeds betaalde, maar niet-genoten uitjes niet onder materiële schade vallen, maar onder immateriële schade. Daarnaast is onduidelijk wat de nieuwwaarde van de smartwatch en de steunzolen waren en hoe oud deze goederen ten tijde van de tenlastelegging waren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
-
Reiskosten
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Hoewel deze schadepost door of namens de verdachte niet is betwist, dient de rechtbank ambtshalve een oordeel te geven over de gevorderde reiskosten. De reiskosten naar het politiebureau vormen naar het oordeel van het de rechtbank en gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad geen rechtstreekse materiële schade die voor vergoeding in aanmerking komt. Deze kosten zijn evenmin toewijsbaar als proceskosten, omdat zij niet worden genoemd in de civiele proceskostenregeling. [1] Bovendien blijkt uit vaste rechtspraak dat reis- en verblijfkosten op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slechts als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover door de benadeelde partij zonder gemachtigde (advocaat) wordt geprocedeerd. [2] De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij met een gemachtigde (advocaat) procedeert. Het wettelijk stelsel biedt in dat geval geen ruimte voor vergoeding van de hier gevorderde reiskosten. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde reiskosten naar het politiebureau afwijzen.
Ten aanzien van de overig gevorderde reiskosten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken en onbetwist dat dit schade is die [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks heeft geleden. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 896,03, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 30 mei 2024.
-
Samsung smartwatch en steunzolen op maat
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is wat de nieuwwaarde van de smartwatch en de steunzolen was en hoe oud deze goederen waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De onder bovengenoemde schadeposten opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering, voor een bedrag van € 630,00 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
-
De kosten met betrekking tot het gemiste hockeyteamweekend en -toernooi
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de kosten voor de reeds betaalde, maar niet-genoten uitjes geen materiële, maar immateriële schade betreft. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt. Als gevolg van de bewezenverklaarde feiten kon [slachtoffer] niet deelnemen aan een reeds gepland hockeyteamweekend en -toernooi en de daarmee gepaard gaande activiteiten. Zij vordert de kosten die zij reeds had voldaan. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie [3] , dat deze vermogensschade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. Gebleken is immers dat [slachtoffer] kosten heeft gemaakt en dat deze kosten hun doel hebben gemist doordat zij niet aan de reeds betaalde activiteiten kon deelnemen. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van derhalve toe, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
-
De overige gevorderde materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
-
Conclusie
De rechtbank acht toewijsbaar als vergoeding van rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte materiële schade een bedrag van € 1.522,73, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 30 mei 2024. De rechtbank zal de benadeelde partij voor een bedrag van
€ 630,00, niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 18,55 af.
Immateriële schade
Vast staat dat verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] terwijl zij aan het werk was en dat zij als gevolg van verdachtes handelen verwondingen heeft opgelopen. Deze hebben geleid tot fysieke en psychische klachten die onlosmakelijk met de schade toebrengende feiten verbonden zijn. Vastgesteld wordt dat het onrechtmatige handelen van verdachte zeer diep heeft ingegrepen in het leven van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat zij ook op andere wijze in haar persoon is aangetast omdat sprake is van geestelijk letsel (artikel 6:106 aanhef onder b BW). De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid schatten. De rechtbank stelt de immateriële schade, mede gelet op bedragen die in (min of meer) vergelijkbare zaken zijn toegewezen, naar billijkheid vast op € 10.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 30 mei 2024. In dit bedrag is zowel de immateriële schadevergoeding voor het lichamelijk letsel als ook voor het geestelijk letsel verdisconteerd. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. In verband met de psychische gesteldheid van verdachte en de oplegging van de tbs-maatregel ziet de rechtbank aanleiding om het aantal dagen gijzeling op één dag vast te stellen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1, het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 primair, het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder feit 1 en feit 2 primair bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 10.018,55;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 11.522,73 (bestaande uit € 1.522,73 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 11.538,24 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2024)
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 11.522,73, (zegge: elfduizend vijfhonderdachtendertig euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 (één) dag kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor een deel van € 630,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. I. Piksen, rechters, in tegenwoordigheid van B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
Buiten staat
Mr. Heijink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer R024033 / ISAR24. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 januari 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, de verklaring van verdachte:
Op 30 mei 2024 verbleef ik bij [bedrijf] in Enschede. Ik wilde een flesje water, zodat ik mijn medicatie kon innemen. Ik werd verwezen naar een kamer en daar zat zij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]). Ik weet nog dat ik bezig was met stompen en bijten.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 30 mei 2024, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 63 e.v.:
Ik ben als verpleegkundige werkzaam bij [bedrijf], gevestigd aan de [vestigingsplaats]
. Het gebouw heet [afdeling]. Vanochtend, donderdag 30 mei 2024, omstreeks 07:30 uur, ben ik ook begonnen met werken op de hiervoor genoemde afdeling. Vanochtend hadden we eerst overleg met de collega's. Na het overleg verlieten alle collega's de ruimte en [verdachte] kwam binnen. [verdachte] is voor mij gaan zitten. Op een gegeven moment stond [verdachte] op en ging aan de zijkant van de tafel staan. Ineens zei hij tegen mij: "Jij filmt mij!". Ik heb niet eens de kans gehad om te reageren, want hij kwam meteen op mij af en sloeg mij vol op mijn gezicht met één van zijn vuisten. Ik werd meerdere malen, ik denk wel vijftien keer, door [verdachte] op mijn gezicht geslagen. De klappen kwamen overal in mijn gezicht terecht. Ik ben tijdens de klappen op de grond gevallen. Ik heb een poging gedaan om onder de tafel te kruipen, maar ik werd elke keer door [verdachte] teruggetrokken en opnieuw in mijn gezicht geslagen. Op een gegeven moment lag ik half onder die tafel en kwam [verdachte] bovenop mij zitten. Hij probeerde hierop met zijn beide duimen mijn ogen in de oogkassen te drukken. Dit deed hij ook daadwerkelijk. Hij plaatste zijn duimen op mijn ogen en drukte er heel erg hard op. Uiteindelijk stopte [verdachte]. Ik denk dat hij dat minimaal tien seconden heeft gedaan. Hij greep mijn linker hand vast en beet vol in de bovenzijde van mijn linkerhand. Ik heb mijn hand proberen te draaien, maar het leek wel of [verdachte] een stuk uit mijn hand wilde bijten. [verdachte] leek wel een dier. Hij liet mij niet meer los. Het lukte me alsnog om mijn hand los te maken uit zijn mond, maar hierop beet [verdachte] vol in mijn onderarm. Ook daar heeft [verdachte] heel hard in gebeten en leek het wel of hij een stuk uit mijn arm wilde trekken met zijn tanden. Uiteindelijk beet [verdachte] mij ook nog in mijn linker schouder/bovenarm. Daar heeft [verdachte] echt heel lang in vastgebeten. Ik heb op de één of andere manier het touwtje uit de pieper kunnen trekken waarop er een noodsignaal werd verzonden aan de collega's.
3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344 eerste lid, onder 4 Sv, forensisch-medisch onderzoek, opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG, van 25 november 2024, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 9 van de rapportage e.v.:
De letsels aan en in het hoofd.
- Aan het hoofd waren vele oppervlakkige letsels door stomp botsend of drukkend geweld, alsmede enkele ontvellingen en krasletsels.
- In het oogwit van beide ogen waren op 3 juni 2024 bloeduitstortingen zichtbaar, welke waarschijnlijk het gevolg waren van directe geweldsinwerking tegen de ogen en/of het gevolg waren van drukverhoging in de aderlijke bloedvaten van het hoofd door samendrukkend/samensnoerend geweld op de hals of drukverhoging in de borstkas.
Letsels aan de voorzijde van de borst.
Conclusie:
Aan de voorzijde van de borst waren enkele oppervlakkig gelokaliseerde bloeduitstortingen door stomp botsend geweld zoals door slaan, schoppen, vallen of (zich) stoten etc.
Letsels aan de rug en flanken.
Conclusie:
Aan de rug en flanken waren enkele oppervlakkig gelokaliseerde bloeduitstortingen
door stomp botsend en (samen)drukkend mechanisch geweld, zoals door slaan,
schoppen, vallen of (zich) stoten.
Letsels aan de linker arm en hand
Conclusies:
- Er waren drie letsels passend bij bijtwonden.
Ad vraag 4: Kan uit het letsel bij benadering worden afgeleid hoeveel
geweldsinwerkingen zijn geweest op
a. het hoofd;
b. de hals;
c. de rest van het lichaam?
Er zal sprake zijn geweest van een groot aantal geweldsinwerkingen.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 30 mei 2024, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 99 e.v.:
Ik zat achter mijn desktop in de centrale huiskamer toen ik ineens een alarm hoorde. Ik rende naar het desbetreffende deel heen en hoorde toen ik de hoek om kwam geschreeuw. Ik zag [slachtoffer] op haar rug onder de tafel liggen en ik zag dat hij, hiermee bedoel ik [verdachte] op haar lag. Mijn eerste gedachte was: ”hij is haar aan het opeten". Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd heel dicht bij het hoofd van [slachtoffer] had. Ik zag dat [verdachte] zijn beide handen op
het gezicht van [slachtoffer] had. Ik zag dat [slachtoffer] haar hoofd helemaal onder het bloed zat. Ik heb het hoofd van [verdachte] vast gepakt en hem van [slachtoffer] afgetrokken. Ik zag dat het hoofd van [verdachte] ook helemaal onder het bloed zat.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 30 mei 2024, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 104 e.v.:
Ik zag toen dat er op het display van de Decktelefoon een persoonsalarm verscheen met daarbij als locatie de achterste gang van Unit. [getuige 1] is als eerste de vergaderkamer binnen gerend en ik daarna. Toen ik de vergaderkamer binnen kwam, zag ik dat [verdachte] en [slachtoffer] onder de vergadertafel op de grond lagen. Ik zag dat [slachtoffer], met haar rug, op de grond lag en dat [verdachte] bovenop [slachtoffer] lag. Zij keken elkaar aan. Ik zag dat [getuige 1] onder vergadertafel dook en [verdachte] vast had. Ik was ondertussen ook in de richting van [verdachte] gerend en [verdachte] bij zijn hoofd en schouders vastgepakt. [getuige 1] en ik hebben vervolgens [verdachte] vanaf [slachtoffer] weggetrokken. Ik zag dat zowel [slachtoffer] als [verdachte] onder het bloed zaten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:662.
2.Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414.
3.Hoge Raad 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6460.