ECLI:NL:RBOVE:2025:3498

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
ak_23_817
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie opgelegd door het UWV aan Buurtdiensten Nederland B.V. in het kader van re-integratie-inspanningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 2 juni 2025, wordt de loonsanctie die het UWV aan Buurtdiensten Nederland B.V. heeft opgelegd, beoordeeld. De zaak betreft de re-integratie-inspanningen van eiseres, die niet tot een bevredigend resultaat hebben geleid. De rechtbank onderzoekt of het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsarts na 20 juli 2022 in redelijkheid niet had kunnen komen tot zijn sociaal medische handelwijze, met name het niet inzetten van spoor 2. De rechtbank concludeert dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, waardoor de loonsanctie terecht is opgelegd. Eiseres had de verplichting om re-integratie-inspanningen te verrichten, ook al waren de mogelijkheden beperkt. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsarts niet voldoende onderbouwd heeft waarom spoor 2 niet is ingezet, en dat er re-integratiekansen zijn gemist. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de loonsanctie in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/817

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Buurtdiensten Nederland B.V., uit Almelo, eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde 1],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV,
gemachtigde: [gemachtigde 2].

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak gaat over de loonsanctie die het UWV aan eiseres heeft opgelegd. Eiseres is het daar niet mee eens en zij voert in dit verband een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het opleggen van de loonsanctie terecht is.
1.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat de loonsanctie in stand kan blijven en dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1
In het besluit van 3 november 2022 heeft het UWV eiseres laten weten dat zij het loon van ex-werkneemster moeten doorbetalen (loonsanctie) tot 4 december 2023.
2.2
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft het bezwaar in het besluit van 9 maart 2023 ongegrond verklaard.
2.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 maart 2023. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres (beeldverbinding) en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Ex-werkneemster werkte sinds 8 november 2010 bij eiseres als huishoudelijk medewerker voor 11 uur per week. Ex-werkneemster meldde zich op 7 december 2020 ziek. Ex-werkneemster heeft op 7 september 2022 een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ingediend. In dat kader is verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in de inleiding.

Standpunten van partijen

4.1
Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen. Er had vanaf 22 juli 2022 gestart kunnen worden met een spoor 2-traject, waarbij gezocht had kunnen worden naar licht administratief of licht zittend werk. Door niet opstarten daarvan zijn mogelijk re-integratiekansen gemist. Daarom moet eiseres het loon van ex-werkneemster tot 4 december 2023 doorbetalen.
4.2
Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat het UWV haar ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd. Zo is het onduidelijk gebleven op welk concreet punt eiseres haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Het UWV heeft op dit punt niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Eiseres is uitgegaan van een goed onderbouwd advies van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts niet inzichtelijk gemotiveerd waarom vanaf juli 2022 een re-integratie via spoor 2 ineens mogelijk zou zijn. Er resteerden nog maar drie maanden om aan spoor 2 te werken. Ook het budget van € 1.500,- dat eiseres op grond van de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter had hoeven te besteden aan het re-integratietraject is onvoldoende om van enige betekenis te kunnen zijn. De verzekeringsarts beperkt zich tot algemeenheden over de belastbaarheid die er na juli 2022 bij ex-werkneemster moet zijn geweest. Verder heeft de verzekeringsarts ten onrechte geen informatie opgevraagd bij derden. Ook is de verzekeringsarts ten onrechte niet in overleg getreden met de bedrijfsarts, terwijl daar vanwege het afwijkende oordeel wel aanleiding voor was. De bedrijfsarts heeft gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 maart 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:463) een professionele marge. Eiseres stelt verder dat niet zonder betekenis is dat de kansen op de arbeidsmarkt van ex-werkneemster nihil waren. Het was niet realistisch te veronderstellen dat zij baankansen had.

Wanneer een loonsanctie wordt opgelegd

5.1
In artikel 65 van de Wet WIA staat dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (de werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV de verrichte re-integratieverplichtingen als onvoldoende beoordeelt, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht. Het is aan het UWV om aannemelijk te maken dat eiseres niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden (deugdelijke grond) is gebeurd.
5.2
Het UWV moet beoordelen of eiseres in de periode van de wachttijd voldoende
inspanningen heeft verricht om ex-werkneemster te laten re-integreren. Het UWV heeft voor deze beoordeling beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (de Beleidsregels) [1] . Verder hanteert het UWV als vaste gedragslijn een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het UWV, de Werkwijzer Poortwachter [2] .
5.3
Op grond van de Beleidsregels staat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en ex-werkneemster in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV het resultaat niet bevredigend vindt, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en werkneemster daadwerkelijk is ondernomen. Indien geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werkneemster worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer de werkneemster geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
5.4
De toetsing van het re-integratieverslag door de verzekeringsarts is zowel gericht op het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts in de eerste twee ziektejaren van de werknemer als op het Actueel oordeel van de bedrijfsarts. De verzekeringsarts moet zich daarbij achteraf een oordeel vormen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden die destijds aanwezig waren. De bedrijfsarts moet daarbij een professionele marge worden gegund. Gelet op het feit dat artikel 65 van de WIA spreekt over het ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht’ en mede gelet op wat daarover in de Beleidsregels en Werkwijzer Poortwachter is vermeld, moet de verzekeringsarts van het UWV toetsen of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn sociaal medische handelwijze of zijn oordeel over de belastbaarheid van de werknemer heeft kunnen komen. Het enkele feit dat de verzekeringsarts - achteraf oordelend - in sociaal-medisch opzicht zelf anders zou hebben gehandeld of tot een afwijkende inschatting van de belastbaarheid komt, is in dit verband onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat de bedrijfsarts de hem toekomende professionele marge heeft overschreden en dat daarmee sprake is van een tekortkoming in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts [3] .

Beoordeling door de rechtbank

6.1
Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet tot een bevredigend re-integratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsarts met de voor hem bekende feiten en omstandigheden na 20 juli 2022 in redelijkheid niet had kunnen komen tot zijn sociaal medische handelwijze, in het bijzonder dat spoor 2 niet is ingezet.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres na 20 juli 2022 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Ten onrechte is niet ingezet op re-integratie in spoor 2 terwijl daar wel mogelijkheden voor waren, waardoor re-integratiekansen gemist kunnen zijn. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.3
De bedrijfsarts heeft op 20 juli 2022 een inzetbaarheidsprofiel opgesteld en in dit verband de beperkingen van ex-werkneemster in kaart gebracht. Over de prognose van de belastbaarheid heeft bedrijfsarts geconcludeerd dat de belastbaarheid gelijk blijft en dat er min of meer een medische eindtoestand is. Aangegeven is dat ex-werkneemster tijdens het herstel een andere, zeer ingrijpende gebeurtenis/ingreep heeft meegemaakt en dat zij enige tijd heeft moeten revalideren. Er is verbetering, maar de belastbaarheid is blijvend sterk verminderd. Zo is bij ex-werkneemster een absolute contra-indicatie aanwezig om zich fysiek stevig in te spannen en ook moet structurele stress in werk worden vermeden, aldus de bedrijfsarts.
Arbeidsdeskundige [naam] concludeert in haar advies van 2 augustus 2022 in het kader van de re-integratiemogelijkheden onder meer dat ex-werkneemster niet is te belasten met een re-integratietraject richting een reguliere werkgever, omdat dit te stressvol zou zijn. Zij heeft voorts gewezen op de combinatie van forse beperkingen, het beperkte opleidingsniveau en de leeftijd van ex-werkneemster en dat de kansen op passende arbeid elders op de arbeidsmarkt voor haar nihil zijn. De bedrijfsarts is in het actueel oordeel van 29 augustus 2022 tot de slotsom gekomen dat ex-werkneemster niet kan werken, ook in de toekomst niet. Voor wat betreft de functionele beperkingen en arbeidsmogelijkheden, verwijst de bedrijfsarts naar het eerder opgestelde inzetbaarheidsprofiel, opgesteld op 20 juli 2022 en het arbeidskundig advies van 2 augustus 2022 van arbeidsdeskundige [naam].
6.4
De verzekeringsarts heeft bij de sociaal medische beoordeling aangenomen dat het plausibel is dat er tot juli 2022 bij ex-werkneemster geen belastbaarheid kon worden vastgesteld. De verzekeringsarts heeft bij haar beoordeling de medische informatie van de cardioloog/cardiothoracaal chirurg betrokken en overgelegd gevoerd met de bedrijfsarts. De verzekeringsarts heeft een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en beperkingen aangenomen op de onderdelen ‘persoonlijk functioneren’, ‘sociaal functioneren’, ‘fysieke omgevingseisen’, dynamische handelingen’, ‘statische houdingen’ en ‘werktijden’. Ex-werkneemster moet – kort gezegd – zware fysieke inspanning vermijden. Piek- en duurbelasting moet worden vermeden. Verder moet evident mentaal stresserend werk vermeden worden vanwege de impact die dit op haar fysieke balans kan hebben. Ook acht de verzekeringsarts een urenbeperking op energetische gronden aangewezen van 4 uur per dag, 20 uur per week. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat, als rekening wordt gehouden met die beperkingen, eiseres wel degelijk te belasten was met een (spoor 2) re-integratietraject richting een reguliere werkgever. De verzekeringsarts wijst er daarbij op dat de opgestelde FML in grote lijnen overeenkomt met de FML die de bedrijfsarts bij de totstandkoming van het inzetbaarheidsprofiel heeft betrokken. Helder is dat het eigen werk niet meer kan, maar dat geen aangepast, regulier werk is te vinden met behulp van spoor 2, acht de verzekeringsarts onvoldoende te onderbouwen vanuit de medische situatie van ex-werkneemster. De arbeidsdeskundige is na analyse van de belastbaarheid van ex-werkneemster tot de slotsom gekomen dat inzet van spoor 2 mogelijk was. Er is per 20 juli 2022 geen sprake (meer) van marginaal benutbare mogelijkheden bij ex-werkneemster. Weliswaar is bij ex-werkneemster sprake van verminderde functionele mogelijkheden, maar niet zo ernstig dat het inzetten van spoor 2 niet mogelijk is. Hierdoor zijn re-integratiekansen gemist, aldus de arbeidsdeskundige.
6.5
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 februari 2023 overtuigend gemotiveerd waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van ex-werkneemster en dat ten onrechte spoor 2 niet is ingezet, in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij betrokken dat zowel in het door de bedrijfsarts opgestelde inzetbaarheidsprofiel als in de door de verzekeringsarts opgestelde FML zeer forse beperkingen zijn aangenomen met onder meer een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week. Ex-werkneemster wordt als psychisch stabiel beschreven en is in haar persoonlijk leven redelijk actief. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden om aan te nemen dat het uitzien naar ander werk zodanig veel stress zou opleveren dat dit voor ex-werkneemster gevaarlijk zou zijn. Ex-werkneemster heeft een goed ontwikkelingsniveau, zij beschikt over een HAVO-diploma en heeft voorheen langere tijd administratief werk verricht. Ondanks het feit dat ex-werkneemster geen actuele ervaring heeft in dit werk, zouden bepaalde parttime, lichtere kantoorwerkzaamheden voor haar mogelijk moeten zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert op basis van het inzetbaarheidsprofiel en de FML dat er re-integratiemogelijkheden waren en dat spoor 2 opgestart had kunnen worden. Mogelijke zoekrichtingen hadden kunnen zijn licht administratief werk of licht, zittend productiewerk.
6.6
De rechtbank is op grond ban het vorenstaande van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Voor dit verzuim bestaat geen deugdelijke grond.
6.6.1
De beroepsgrond dat ervan moet worden uitgegaan dat ex-werkneemster geen arbeid kon verrichten, omdat de bedrijfsarts dat heeft geconcludeerd en hij een professionele marge heeft, slaagt niet. De bedrijfsarts heeft weliswaar in het actueel oordeel van 29 augustus 2022 aangekruist dat ex-werkneemster niet kan werken, ook niet in de toekomst, maar dat standpunt is door de bedrijfsarts niet onderbouwd. De bedrijfsarts heeft juist op 20 juli 2022 een inzetbaarheidsprofiel opgesteld, waarin staat met welke beperkingen rekening moet worden gehouden. Bij navraag door de verzekeringsarts op 4 oktober 2022 heeft de bedrijfsarts ook aan de verzekeringsarts laten weten dat ex-werkneemster beschikte over enige duurzaam benutbare mogelijkheden, maar dat zij zich fysiek niet stevig mag inspannen en structurele stress vermeden moet worden. De verzekeringsarts van het UWV heeft wel onderbouwd waarom ex-werkneemster nog mogelijkheden had om te werken, en heeft een FML opgesteld die ongeveer overeen komt met het door de bedrijfsarts opgestelde inzetbaarheidsprofiel. De rechtbank volgt daarom het UWV in zijn standpunt dat er vanaf 20 juli 2024 mogelijkheden waren om spoor 2 in te zetten.
6.6.2
Het standpunt van eiseres dat slechts drie maanden resteerden om spoor 2 op te starten en dat dit gelet op de belastbaarheid van ex-werkneemster, het beperkte budget en de beperkte kansen op de arbeidsmarkt niet redelijk is om dit van eiseres te vergen, volgt de rechtbank niet. Uit vaste rechtspraak [4] van de CRvB, volgt dat ook als de arbeidsmogelijkheden beperkt worden ingeschat maar er strikt genomen geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, van een werkgever gevergd kan worden dat hij in enige mate re‑integratie‑inspanningen verricht. Uitgangspunt is dat als er arbeidsmogelijkheden zijn, de werkgever zich moet inspannen voor re-integratie. In dit geval beschikte ex-werkneemster over beperkte arbeidsmogelijkheden, waardoor van eiseres had mogen worden verwacht dat in enige mate was geprobeerd om activiteiten te ontwikkelen gericht op re-integratie van ex-werkneemster in spoor 2, ook als, zoals in dit geval en anders dan eiseres stelt, vijf maanden resteerden voordat het einde van de reguliere wachttijd zou zijn bereikt.
6.6.3
Het standpunt van eiseres dat dat zij van de deskundigheid en het advies van de bedrijfsarts mocht uitgaan en dat haar in zoverre geen verwijt kan worden gemaakt, volgt de rechtbank evenmin. De werkgever is en blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de door hem in het kader van de re-integratie ingeschakelde deskundigen, onder wie de bedrijfsarts. De CRvB heeft deze ‘voor rekening en risico’-benadering tegen het licht gehouden en besloten daaraan vast te houden [5] . De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze rechtspraak af te wijken.
6.6.4
De beroepsrond dat het UWV niet concreet heeft gemaakt wat eiseres nu precies wordt verweten, slaagt ook niet. De arbeidsdeskundige heeft eiseres op 17 oktober 2022 de vraag voorgehouden waarom is nagelaten voor ex-werkneemster spoor 2 in te zetten. Reeds hieruit volgt concreet welke tekortkoming in de re-integratie-inspanningen is gesignaleerd.
6.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het UWV de loonsanctie terecht heeft opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. […]
Artikel 65 van de Wet WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voor zover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.

Voetnoten

1.Beleidsregels beoordelingskader poortwachter van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatst gewijzigd op 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
2.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 augustus 2022.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216.
4.zie de uitspraak van 5 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2726
5.zie de uitspraak van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216