ECLI:NL:CRVB:2025:463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
23/2576 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ziekengeldsanctie en re-integratie-inspanningen van eigenrisicodrager in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een ziekengeldsanctie heeft opgelegd aan appellante, een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). De werkneemster, die als doktersassistente werkte, had zich ziekgemeld met psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv verlengde het tijdvak waarin zij recht had op ziekengeld met 52 weken, omdat het Uwv van mening was dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Appellante betwistte deze sanctie en stelde dat de bedrijfsarts zijn professionele marge niet had overschreden en dat zij voldoende inspanningen had geleverd voor re-integratie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onterecht de ziekengeldsanctie had opgelegd. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de voorgeschreven toets had verricht en dat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat de bedrijfsarts niet redelijk had gehandeld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het Uwv, waarbij de ziekengeldsanctie werd herroepen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

23/2576 ZW, 23/2932 ZW
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2023, 22/1836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het tijdvak waarin werkneemster recht heeft op ziekengeld op grond van de ZW, heeft verlengd met 52 weken (ziekengeldsanctie). Volgens appellante had het Uwv geen ziekengeldsanctie moeten opleggen, omdat zij voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en de bedrijfsarts daarbij de hem toekomende professionele marge niet heeft overschreden. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellante onterecht een ziekengeldsanctie heeft opgelegd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Rekelhof, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep en een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 februari 2025. Voor appellante zijn verschenen mr. E. Ljucevic, gemachtigde, en F. van den Nieuwenhof, medisch adviseur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.H.L. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). [naam werkneemster] (werkneemster) was werkzaam bij appellante als doktersassistente voor 29,27 uur per week. Op 31 oktober 2019 heeft zij zich voor dit werk ziekgemeld met psychische klachten. Nadat betrokkene op 31 december 2019 ziek uit dienst is gegaan, is haar per die datum een ZW-uitkering toegekend. In oktober 2020 heeft een Eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden, waarna de ZW-uitkering is voortgezet.
1.2.
Werkneemster heeft op 22 juli 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op 14 september 2021 heeft werkneemster het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft het re-integratieverslag beoordeeld en geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Met een besluit van 7 oktober 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante het ziekengeld van werkneemster gedurende 52 weken moet doorbetalen tot 16 oktober 2022. Met een besluit van 17 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft (kort gezegd) overwogen dat de bedrijfsarts is uitgegaan van een verkeerd vastgestelde belastbaarheid, nu die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv op twintig uur per week is vastgesteld en door de bedrijfsarts onvoldoende is onderbouwd dat werkneemster in het kader van haar reintegratie niet in staat was om meer dan negen uur per week passende werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarom terecht aan appellante een ziekengeldsanctie heeft opgelegd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van 4 april 2024 van medisch adviseur Van den Nieuwenhof ingebracht.
Het incidenteel hoger beroep en standpunt van het Uwv
3.2.
Het incidenteel hoger beroep is gericht op de rechtsoverwegingen 11 tot en met 13 van de aangevallen uitspraak. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit niet mede ten grondslag zou zijn gelegd dat de re-integratiemogelijkheden in spoor 1 door appellante onvoldoende zijn onderzocht. Voor het overige heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 3 december 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit over de aan appellante opgelegde ziekengeldsanctie in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van appellante slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van het Uwv niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat de re-integratie-inspanningen van appellante niet tot een bevredigend re-integratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 23 november 2023 [1] over de toets van het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts overwogen dat bij de beoordeling van de reintegratieinspanningen van een werkgever (de zogeheten RIV-toets) aan de bedrijfsarts een professionele marge dient te worden gegund. De verzekeringsarts dient te toetsen of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn sociaal medische handelwijze of zijn oordeel over de belastbaarheid van de werknemer heeft kunnen komen. Het enkele feit dat de verzekeringsarts achteraf oordelend in sociaal-medisch opzicht zelf anders zou hebben gehandeld of tot een afwijkende inschatting van de belastbaarheid komt, is in dit verband onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat de bedrijfsarts de hem toekomende professionele marge heeft overschreden en daarmee sprake is van een tekortkoming in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts.
4.4.
Naar aanleiding van de uitspraak van 23 november 2023 heeft de Raad het Uwv verzocht nader te motiveren waarom de bedrijfsarts bij de re-integratie van werkneemster met zijn sociaal medische handelwijze niet binnen zijn professionele marge is gebleven. In antwoord hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 december 2024 gesteld dat er geen medische reden is waarom werkneemster in passende arbeid, rekening houdend met de psychische beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 16 september 2021, geen vier uur per dag en twintig uur per week zou kunnen werken. Op het moment dat werkneemster aangaf na een werkdag van slechts drie uur thuis volop te moeten rusten, had er onderzocht moeten worden of de verrichte werkzaamheden wel passend waren voor werkneemster. In het rapport van 24 februari 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gemotiveerd dat het werk bij de kringloopwinkel niet passend is, omdat onvoldoende rekening wordt gehouden met de psychische beperkingen van werkneemster. Als de bedrijfsarts dit tijdig had onderzocht of had laten onderzoeken dan had werkneemster geplaatst kunnen worden in een minder belastende functie, waarbij zij meer uren kon werken.
4.5.1.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 23 november 2023 heeft vooropgesteld is een RIVtoets geen claimbeoordeling. Dit betekent dat een bedrijfsarts bij de re-integratie van een zieke werknemer een vanuit professioneel oogpunt aanvaardbare afweging kan maken, die afwijkt van wat bij een claimbeoordeling en de daarbij vastgestelde functionele mogelijkheden als uitgangspunt heeft te gelden.
4.5.2.
Dat de bedrijfsarts bij de re-integratie van een zieke werknemer een vanuit professioneel oogpunt aanvaardbare afweging kan maken, die afwijkt van de vastgestelde functionele mogelijkheden, geldt te meer in een situatie als die van werkneemster. Hierin is namelijk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 februari 2022 erkend dat sprake is van forse psychische problematiek en ernstige restklachten na een (herhaalde) psychose, mogelijk voortkomend uit bipolaire problematiek of een schizoaffectieve stoornis, waarbij de werkneemster na ziekmelding langdurig is opgenomen en ten tijde van de beoordeling nog steeds depotmedicatie gebruikte. Geconstateerd is dat bij werkneemster sprake is van een evidente kwetsbaarheid en verminderde belastbaarheid ten opzichte van de periode vóór de psychose. Er is sprake van een duidelijk fragiel evenwicht met steeds een risico op terugval en decompensatie, gezien de voorgeschiedenis van meerdere periodes van psychose. De werkneemster belasten met intensieve re-integratie activiteiten naast haar huidige werkzaamheden als vrijwilliger acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep een risicovolle onderneming. Er dient daarom nauwlettende begeleiding plaats te vinden bij eventuele sollicitatieprocedures en de zoektocht naar passende werkzaamheden.
4.6.
Gelet op de gedingstukken is juist het fragiele evenwicht van de werkneemster, met daarbij een latent risico op terugval, voor de bedrijfsarts leidend geweest bij zijn sociaal medisch handelen gedurende het eerste en tweede ziektejaar. De bedrijfsarts heeft daarbij een geleidelijke opbouw van uren tot de oorspronkelijke contracturen voor ogen gehad, waarbij een belangrijk aandachtspunt was om de balans te behouden teneinde werkneemster niet opnieuw psychotisch te ontregelen. Appellante heeft in dit verband terecht gewezen op het verzekeringsgeneeskundig protocol ‘Schizofrenie en verwante psychosen’, waarin staat dat het vrij blijven van terugval in psychotische episoden het belangrijkste doel is bij behandeling en begeleiding, omdat elke terugval het gevaar in zich draagt dat het niveau van functioneren van vóór de terugval niet meer gehaald wordt. Voor werkneemster bleek het niet mogelijk haar uren in de tijdelijke werkervaringsplek van steward binnen het ziekenhuis verder op te bouwen dan driemaal drie uren per week. Dit lukte ook niet in vrijwilligerswerk bij de kringloopwinkel, waar werkneemster aansluitend is gaan werken teneinde weekstructuur, werkritme en vertrouwen in eigen handelen op te bouwen. Dat dit laatste werk voor werkneemster niet passend zou zijn, zoals door de verzekeringsartsen bezwaar en beroep in de rapporten van 24 februari 2022 en 3 december 2024 is gesteld, wordt weersproken door hetgeen de coach/consultant in de voortgangsrapportage spoor 2 schrijft: het werk is passend voor werkneemster omdat zij in haar functie als kassamedewerker voor het overgrote deel samen met een collega staat, waarop zij terug kan vallen. De bedrijfsarts heeft op 21 april 2021 genoteerd dat betrokkene na het vrijwilligerswerk bij de kringloopwinkel aanzienlijk minder vermoeid was dan na het werk als steward. Werkneemster heeft bovendien zelf in bezwaar tegenover de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaard dat zij bij de kringloopwinkel geen stress voelde omdat zij daar fouten mocht maken en het in de ochtenden waarin zij werkte niet druk was.
4.7.
Door bij de RIV-toets uitsluitend de medisch objectiveerbare belastbaarheid van de werkneemster als uitgangspunt te nemen als ware het een claimbeoordeling, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de in de uitspraak van 23 november 2023 voorgeschreven toets verricht. Daarmee is door het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsarts in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn sociaal medische handelwijze en dat de bedrijfsarts daarmee is getreden buiten wat van een professioneel handelend bedrijfsarts uit een oogpunt van re-integratie mocht worden verwacht. Ook het standpunt van het Uwv dat de re-integratiemogelijkheden in spoor 1 onvoldoende zouden zijn onderzocht houdt daarmee geen stand.

Conclusie en gevolgen

5. Uit wat onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat het hoger beroep van appellante slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van het Uwv niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard en dat besluit zal worden vernietigd. De Raad zal het besluit van 7 oktober 2021, waarbij de ziekengeldsanctie is opgelegd, herroepen en in zoverre zijn uitspraak in de plaats stellen van het vernietigde besluit.
6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in bezwaar en de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. De kosten in bezwaar worden begroot op € 647,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 647,-). De proceskosten in beroep worden begroot op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907-). Voor de kosten van inschakeling van de medisch adviseur wordt met toepassing van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 € 1.626,30 toegekend (tien uur x € 162,63). Ter zitting is vastgesteld dat voor een verhoging van dit bedrag met omzetbelasting geen aanleiding bestaat. De veroordeling in het totaal aan proceskosten wordt daardoor € 5.901,30.
7. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 maart 2022 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 7 oktober 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 5.901,30;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 913,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en J.H. Ermers als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025.
(getekend) EJ.J.M. Weyers
(getekend) C.M. Snellenberg

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 26, tweede lid, van de Wet WIA,
Indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag en de beoordeling van het reintegratieverslag blijkt dat de eigenrisicodrager zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratieinspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde recht op ziekengeld heeft op grond van de ZW, opdat de eigenrisicodrager zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
Artikel 65 van de Wet WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reintegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voor zover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.

Voetnoten

1.CRvB 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216.