ECLI:NL:RBOVE:2025:3089

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
ak_23_289
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van de minister voor Natuur en Stikstof, dat op 22 november 2022 is genomen. De rechtbank Overijssel heeft de zaak behandeld op verzoek van de formeel bevoegde rechtbank Gelderland. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Scholten, betwistte de toevoeging van habitattypen aan het Natura 2000-gebied Dinkelland. De rechtbank concludeert dat verweerder op basis van de habitattypenkaarten terecht heeft vastgesteld dat de habitattypen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate aanwezig waren in het Natura 2000-gebied. De rechtbank oordeelt dat bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden uitsluitend ecologische overwegingen mogen worden betrokken, en dat de belangen van eiser niet in aanmerking kunnen worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het door hem betaalde griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Scholten,
en
de minister voor Natuur en Stikstof(nu: de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (hierna: het wijzigingsbesluit) van verweerder van 22 november 2022.
De formeel bevoegde rechtbank Gelderland heeft deze rechtbank gevraagd de zaak te behandelen, omdat het beroep hier is ingesteld. Deze rechtbank heeft hiermee ingestemd en heeft dat bij brief van 6 april 2023 aan partijen meegedeeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 december 2023 en 26 januari 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan op zeven andere beroepen tegen het wijzigingsbesluit. [1] Bij brief van 3 juni 2024 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de verzending van die brief op die uitspraken te reageren. Ook heeft de rechtbank in de brief van 3 juni 2024 aan partijen meegedeeld dat zij van oordeel is dat het niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden. Aangegeven is dat, als een partij op een zitting wil worden gehoord, zij dat binnen eveneens vier weken moet laten weten.
Eiser en verweerder hebben niet gereageerd op de brief van 3 juni 2024. Daarna heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Aanvullingswet natuur Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, blijft op grond van artikel 2.9, tweede lid, onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingsrecht het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Het wijzigingsbesluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Het ontwerpbesluit is op 9 maart 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Juridisch kader
2.1
De relevante juridische bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2
Uit de Habitatrichtlijn (Hrl) [2] volgt dat op het Europees grondgebied een ecologisch netwerk van speciale beschermingszones wordt gevormd. Dat netwerk bestaat uit door lidstaten aan te wijzen Natura 2000-gebieden. Een gebied moet als zodanig worden aangewezen, wanneer in dat gebied een bepaald type natuurlijke habitat of habitat van een bepaalde soort aanwezig is die is genoemd in bijlage I of II van de Hrl. Lidstaten zijn verplicht om maatregelen te treffen om die habitats in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
2.3
Deze Europeesrechtelijke verplichting is in de nationale wetgeving geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb). In dat artikel, zoals dat luidde tot 1 januari 2024, staat dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Hrl gebieden in Nederland aanwijst als speciale beschermingszones, die worden aangeduid als ‘Natura 2000-gebied’. Ook staat in dat artikel dat de minister van LNV bevoegd is om een dergelijk aanwijzingsbesluit te wijzigen. [3]
Het wijzigingsbesluit
3.1
Vanaf 2008 zijn de Nederlandse Natura 2000-gebieden aangewezen door middel van verschillende aanwijzingsbesluiten. Volgens verweerder is het belangrijk om, nadat dat proces is afgerond, na te gaan of in de Natura 2000-gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten. Uit de bepalingen van de Hrl volgt namelijk dat die waarden (in beginsel) in aanmerking komen om te worden beschermd. Ook blijkt volgens verweerder uit de uitleg die de Europese Commissie heeft gegeven en uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat álle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, moeten worden aangewezen.
3.2
In het wijzigingsbesluit heeft verweerder niet aangewezen habitattypen en/of soorten integraal toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van ongeveer 100 Natura 2000-gebieden. De bedoeling hiervan is om deze habitattypen en soorten, die op het moment van aanwijzen van het desbetreffende Natura 2000-gebied al in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn, alsnog te beschermen. Hiermee beoogt verweerder te corrigeren wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen en soorten niet goed is gegaan bij (het publiceren van) de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Met het wijzigingsbesluit zijn de te beschermen waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd. In een (beperkt) aantal gevallen bleken habitattypen en soorten op het moment van aanwijzen niet in voldoende mate en duurzaam aanwezig te zijn. Deze zijn met het wijzigingsbesluit verwijderd.
De Natura 2000-gebieden waar het eiseres om gaat
4.1
Per brief van 20 april 2023 heeft eiser aangegeven dat zijn beroep is gericht tegen het toevoegen van natuurwaarden aan het Natura 2000-gebied Dinkelland.
4.2
Dinkelland is bij aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege in bijlage I van de Hrl opgenomen natuurlijke habitattypen en één in bijlage II van de Hrl opgenomen soort. In artikel 34 van het wijzigingsbesluit zijn aan dit gebied de volgende habitattypen toegevoegd:
  • H2310: Psammofiele heide met
  • H2330: Open grasland met
  • H3160: Dystrofe natuurlijke poelen en meren (verkorte naam: zure vennen)
  • H5130:
  • H7140: Overgangs- en trilveen (verkorte naam: overgangs- en trilvenen); dit betreft het subtype H7140A: trilvenen
  • H7230: Alkalisch laagveen (verkorte naam: kalkmoerassen)
  • H9120: Atlantische zuurminnende beukenbossen met
  • H9160: Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het
  • H9190: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met
  • H91D0: Veenbossen (verkorte naam: hoogveenbossen)
Daarnaast zijn aan het gebied de volgende soorten toegevoegd:
  • H1096: Beekprik (
  • H1134: Bittervoorn (
Verder is de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype H91E0: Bossen op alluviale grond met
Alnus glutinosaen
Fraxinus excelsior(
Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (verkorte naam: vochtige alluviale bossen) gewijzigd, in die zin dat subtype A (zachthoutooibossen (H91E0A)) en subtype B (essen-iepenbossen (H91E0B)) van dit habitattype aan de instandhoudingsdoelstelling zijn toegevoegd.
De beroepsgronden van eiser
5. Eiser voert in beroep aan dat bij het ontwerpbesluit niet alle stukken ter inzage zijn gelegd die redelijkerwijs nodig zijn ter beoordeling van dat ontwerpbesluit. De enkele verwijzing in het ontwerpbesluit naar de opgestelde habitattypenkaarten en het vervaardigde documentatiemateriaal is volgens eiser onvoldoende en in strijd met artikel 3:11 van de Awb. Ook is niet duidelijk welke stukken in dit verband concreet werden bedoeld. Als de omvang van die stukken en/of eventuele andere praktische overwegingen de reden waren voor het volstaan met een verwijzing, is dat volgens eiser geen juridisch steekhoudend excuus. Bovendien heeft verweerder er zelf voor gekozen om alle wijzigingen in één besluit op te nemen. Naast de strijdigheid met artikel 3:11 van de Awb, acht eiser de handelswijze van verweerder ook niet in overeenstemming met de in het Verdrag van Aarhus neergelegde waarborgen voor doeltreffende inspraak. Verder stelt eiser dat de gevoerde procedure onrechtmatig is geweest, omdat pas een zienswijze kon worden ingediend nadat de toe te voegen habitattypen en soorten al waren geregistreerd in een databank van de Europese Commissie. Daarnaast berust het wijzigingsbesluit volgens eiser op een onjuiste interpretatie, omdat met dat besluit de oorspronkelijke aanwijzingen worden gecorrigeerd en met terugwerkende kracht natuur wordt toegevoegd aan Natura 2000-gebieden. Dat is een onjuiste interpretatie van het actualiseren van de aanwezige waarden in Natura 2000-gebieden. Ook maakt eiser zich zorgen over de gevolgen die het wijzigingsbesluit heeft voor de sociale en economische cultuur in of rondom de Natura 2000-gebieden. Daarbij stelt hij dat het onmogelijk is om de exacte gevolgen van het wijzigingsbesluit op bedrijfsniveau door te rekenen, omdat verweerder geen kaarten beschikbaar heeft gesteld waarop de toegevoegde habitattypen precies staan ingetekend. Het had op de weg van verweerder gelegen om dat wel te doen.
Niet beschikbaar stellen kaarten
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder geen kaarten beschikbaar heeft gesteld waarop de toegevoegde habitattypen precies staan ingetekend. De rechtbank stelt vast dat verweerder in ieder geval in beroep de habitattypenkaarten beschikbaar heeft gesteld waarop onder meer is aangegeven waar in de Natura 2000-gebieden de desbetreffende habitattypen voorkomen. Ten aanzien van de beroepsgrond dat deze habitattypenkaarten niet bij het ontwerp van het wijzigingsbesluit ter inzage zijn gelegd, stelt de rechtbank vast dat eiser geen zienswijze tegen dat ontwerpbesluit heeft ingediend. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit staat dat de toevoeging van de habitattypen aan de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op de habitattypenkaarten. Verder heeft verweerder in het verweerschrift van 30 mei 2023 verklaard dat ervoor is gekozen om bij de bekendmaking (in advertenties in alle regionale bladen) te wijzen op de mogelijkheid tot het opvragen van (achtergrond)documenten bij het klantcontactcentrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De rechtbank stelt vast dat dit in ieder geval is vermeld in de publicatie van het ontwerpbesluit van 5 maart 2018,
Stcrt 2018, nr. 12368. Niet aannemelijk is dat eiser heeft afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze, omdat de habitattypenkaarten niet bij het ontwerpbesluit ter inzage hebben gelegen. Aangenomen mag worden dat eiser dan een zienswijze naar voren zou hebben gebracht waarin zou zijn gewezen op het niet ter inzage liggen van de kaarten. Eiser is dan ook niet in zijn belang geschaad doordat (of voor zover kan worden gezegd dat) de habitattypenkaarten niet bij het ontwerp van het wijzigingsbesluit ter inzage hebben gelegen. De rechtbank ziet daarom in de stelling dat verweerder geen kaarten beschikbaar heeft gesteld waarop de toegevoegde habitattypen staan ingetekend en de stelling dat die kaarten ten onrechte niet bij het ontwerpbesluit ter inzage hebben gelegen geen reden om het beroep gegrond te verklaren. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbesluit. Van strijd met artikel 3:11 van de Awb of het Verdrag van Aarhus is de rechtbank niet gebleken.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
7.1
De rechtbank zal in het vervolg van deze uitspraak beoordelen of verweerder in het wijzigingsbesluit de in rechtsoverweging 4.2 genoemde habitattypen en soorten aan het aanwijzingsbesluit van Dinkelland (hierna: het Natura 2000-gebied) heeft kunnen toevoegen. Het Natura 2000-gebied ligt op minder dan 25 km van het bedrijf van eiser, zodat eiser kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de toevoeging van natuurwaarden aan dat gebied in het wijzigingsbesluit. [4] Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat één of meerdere van de toegevoegde natuurwaarden stikstofgevoelig zijn en dat dat de (voornaamste) reden is geweest voor eiser voor het instellen van beroep tegen het wijzigingsbesluit.
7.2
Uit het wijzigingsbesluit blijkt dat verweerder de habitattypen aan het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied heeft toegevoegd, omdat die op de datum van de publicatie van het aanwijzingsbesluit (de peildatum) in meer dan verwaarloosbare mate in dat gebied voorkwamen. Voor de onderbouwing van de conclusie dat de habitattypen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate in het Natura 2000-gebied aanwezig waren, heeft verweerder verwezen naar de habitattypenkaarten die voor het gebied zijn opgesteld. Aan de toevoeging van de genoemde soorten aan het Natura 2000-gebied ligt het rapport ‘Het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden’ uit 2017 van de Vlinderstichting ten grondslag.
7.3
Verweerder heeft voor de Natura 2000-gebieden twee soorten habitattypenkaarten overgelegd: één overzichtskaart, waarop is aangegeven waar de desbetreffende habitattypen op de peildata in de Natura 2000-gebieden voorkwamen, en één typenkaart, waarop is aangegeven hoe groot de oppervlaktes waren van de op de peildata aanwezige habitattypen.
Uit de overgelegde habitattypenkaarten blijkt dat op de peildatum in het Natura 2000-gebied de volgende oppervlaktes aan habitattypen aanwezig waren: 0,23 hectare (ha) [5] aan stuifzandheiden met struikhei, 0,03 ha aan zandverstuivingen, 0,23 ha aan zure vennen, 0,09 ha aan jeneverbesstruwelen, 0,13 ha aan trilvenen, 0,43 ha aan kalkmoerassen, 16,05 ha aan beuken-eikenbossen met hulst, 0,42 ha aan hogere zandgronden, 0,47 ha aan oude eikenbossen, 0,43 ha aan hoogveenbossen, 16,05 ha aan zachthoutooibossen en 6,62 ha aan essen-iepenbossen.
Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat habitattypen in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, als van dat type minimaal 1 are (100 m²) aanwezig is. Voor bossen geldt een minimale oppervlakte van 10 are (1.000 m²).
Verder staat in het rapport van de Vlinderstichting dat sinds 2005/2006 waarnemingen van de beekprik en de bittervoorn zijn gedaan in het Natura 2000-gebied en dat daarvan op de peildatum bestendige populaties aanwezig waren. Daarbij is op kaartjes aangegeven waar deze soorten in het gebied voorkomen.
7.4
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat verweerder bij de vraag of een habitattype in een gebied voorkomt mag uitgaan van de habitattypen-kaarten. [6] De rechtbank ziet in wat eiser hiertegen heeft aangevoerd geen reden om in dit geval anders te oordelen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de habitattypenkaarten dusdanige leemten of gebreken bevatten dat die niet aan artikel 34 van het wijzigingsbesluit ten grondslag mogen worden gelegd. Verder ziet de rechtbank ook geen reden om te oordelen dat verweerder niet mocht uitgaan van het rapport van de Vlinderstichting.
Uit rechtspraak van de Afdeling leidt de rechtbank verder af dat een lidstaat verplicht is om alle habitattypen van bijlage 1 en soorten van bijlage 2 van de Hrl die in een Natura 2000-gebied in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen aan te wijzen dan wel toe te voegen en daarvoor instandhoudingsdoelstellingen te formuleren. [7] Ook blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling dat de door verweerder aangehouden minimumoppervlakte van 100 m² (0,01 ha) niet onredelijk is. [8] De rechtbank acht een minimumoppervlakte van 1.000 m² (0,1 ha) voor bossen evenmin onredelijk.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de habitattypenkaarten terecht heeft geconcludeerd dat de genoemde habitattypen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen in het Natura 2000-gebied en daarom moeten worden toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit van dat gebied. Daarnaast heeft verweerder op grond van het rapport van de Vlinderstichting kunnen concluderen dat op de peildatum in het Natura 2000-gebied bestendige populaties van de beekprik en de bittervoorn voorkwamen en moesten worden toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit. Daarbij is geen sprake van het met terugwerkende kracht toevoegen van natuur aan het Natura 2000-gebied. Met het wijzigingsbesluit heeft verweerder natuur die ten tijde van het aanwijzingsbesluit al in voldoende mate in het Natura 2000-gebied aanwezig was, maar destijds abusievelijk niet als beschermde natuur is aangewezen, alsnog aan het aanwijzingsbesluit toegevoegd. Dat dit zou berusten op een onjuiste interpretatie van het actualiseren van aanwezige waarden in Natura 2000-gebieden, zoals eiser heeft gesteld, is onjuist. Zoals uit de nota van toelichting blijkt, is de bedoeling van het wijzigingsbesluit niet om het aanwijzingsbesluit te actualiseren, maar om te corrigeren wat destijds niet goed is gegaan bij het vaststellen en publiceren van het aanwijzingsbesluit.
7.5
Daarnaast volgt uit rechtspraak van zowel het Hof van Justitie van de Europese Unie als de Afdeling dat uit de Hrl kan worden afgeleid dat bij de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard worden betrokken. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Hrl. [9] De (bedrijfs)belangen van eiser kunnen dus in beginsel geen rol spelen bij het toevoegen van habitattypen en soorten aan het Natura 2000-gebied.
In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat wel een zekere beoordelingsmarge bestaat ten aanzien van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen, mits daarmee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Hrl en het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding niet wordt bemoeilijkt. Volgens verweerder is daarom in het wijzigingsbesluit ook rekening gehouden met andere dan ecologische belangen, door relatief vaak te kiezen voor het minimaal noodzakelijke ambitieniveau ‘behoud’.
7.6
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het merendeel van de habitattypen die aan het Natura 2000-gebied zijn toegevoegd en voor de bittervoorn in het wijzigingsbesluit het ambitieniveau ‘behoud’ heeft vastgesteld. Voor de habitattypen zure vennen, jeneverbesstruwelen, hoogveenbossen, zachthoutooibossen en essen-iepenbossen is in het wijzigingsbesluit het ambitieniveau ‘doel oppervlakte: behoud / doel kwaliteit: verbetering’ opgenomen. Voor de beekprik is het ambitieniveau ‘doel omvang: uitbreiding / doel kwaliteit: verbetering / doel populatie: uitbreiding’ vastgesteld.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat verweerder bij het vaststellen van de ambitieniveaus voor de habitattypen en soorten die zijn toegevoegd aan het Natura 2000-gebied onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van eiser. Daarvoor heeft eiser die belangen, en ook de gevolgen die het wijzigingsbesluit voor hem heeft of kan hebben, onvoldoende onderbouwd. Hij heeft niet concreet inzichtelijk gemaakt op welke manier het wijzigingsbesluit daadwerkelijk een (extra) belemmering voor zijn bedrijfsvoering zal opleveren. Daar komt bij dat eiser zijn belangen (ook) in de zienswijzefase niet gemotiveerd naar voren heeft gebracht, zodat die voor verweerder bij de vaststelling van het wijzigingsbesluit niet duidelijk kenbaar waren. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat zijn bedrijfsbelang door de ambitieniveaus voor de habitattypen en soorten die in het wijzigingsbesluit zijn toegevoegd aan het Natura 2000-gebied Dinkelland onevenredig wordt geschaad.
7.7
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de in rechtsoverweging 4.2 genoemde habitattypen en soorten op goede gronden aan het Natura 2000-gebied heeft toegevoegd. De bedrijfsbelangen van eiser konden geen reden vormen om daarvan af te zien. Wat eiser voor het overige in beroep heeft aangevoerd slaagt ook niet. Voor het oordeel dat de voorbereiding van het wijzigingsbesluit onzorgvuldig of onjuist is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat de toe te voegen habitattypen en/of soorten via standaardgegevensformulieren wellicht al vóór de publicatie van het ontwerp van het wijzigingsbesluit in een databank van de Europese Commissie zijn geregistreerd, is geen reden om te oordelen dat het wijzigingsbesluit niet in stand kan blijven. [10]

Conclusie en gevolgen

8.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8.2
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het door hem betaalde griffierecht niet terug. Ook bestaat er geen reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: juridisch kader

Habitatrichtlijn
Artikel 2
1. Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lid-Staten waarop het Verdrag van toepassing is.
2. De op grond van deze richtlijn genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
3. In de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden.
Artikel 3
1. Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de Lid-Staten overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.
2. Elke Lid-Staat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan.
3. Waar zij zulks nodig achten, streven de Lid-Staten naar bevordering van de ecologische coherentie van Natura 2000 door het handhaven en in voorkomend geval ontwikkelen van de in artikel 10 genoemde landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna.
Artikel 4
1. Op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens stelt elke Lid-Staat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. Voor diersoorten met een zeer groot territorium komen deze gebieden overeen met de plaatsen, binnen het natuurljike verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Voor aquatische soorten met een groot territorium worden deze gebieden alleen voorgesteld indien het mogelijk is een zone duidelijk af te bakenen die de fysische en biologische elementen vertoont welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Zo nodig stellen de Lid-Staten aanpassingen van de lijst voor in het licht van de resultaten van het in artikel 11 bedoelde toezicht.
De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.
2. Op basis van de in bijlage III (fase 2) vermelde criteria werkt de Commissie met instemming van iedere Lid-Staat voor elk van de vijf in artikel 1, letter c) onder iii), genoemde biogeografische regio's en voor het gehele in artikel 2, lid 1, bedoelde grondgebied aan de hand van de lijsten van de Lid-Staten een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit, waarop staat aangegeven in welke gebieden een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten voorkomen.
De Lid-Staten waar de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats en een of meer prioritaire soorten in oppervlakte meer dan 5 % van het nationale grondgebied beslaan, kunnen, met instemming van de Commissie, verzoeken dat de criteria van bijlage III (fase 2) voor de selectie van alle gebieden van communautair belang op hun grondgebied flexibeler worden toegepast.
De lijst van gebieden van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.
3. De in lid 2 genoemde lijst wordt binnen zes jaar na de kennisgeving van deze richtlijn vastgesteld.
4. Wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, wijst de betrokken Lid-Staat dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.
5. Zodra een gebied op de in lid 2, derde alinea, bedoelde lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4.
Wet natuurbescherming
Artikel 2.1
1. Onze Minister wijst gebieden aan als speciale beschermingszones ter uitvoering van
de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. De speciale beschermingszones worden aangeduid als «Natura 2000-gebied».
2. Ingeval een gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door één van Onze andere
Ministers, neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid in overeenstemming met die andere Minister.
3. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt als bijlage een kaart opgenomen waarop de begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Daartoe behoren in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van:
a. de leefgebieden voor vogelsoorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn, of
b. de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
6. Onze Minister draagt, mede in het licht van de toepassing van artikel 1.8, eerste lid, en gevolg gevend aan het inzicht, bedoeld in artikel 1.5, vijfde lid, zorg voor de actualisatie van de besluiten, bedoeld in het eerste lid.
7. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in het eerste lid wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de eerste volzin is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behalve in geval van wijzigingen van ondergeschikte aard. Bij een besluit tot gedeeltelijke intrekking of wijziging kan als bijlage een kaart worden opgenomen waarop de gewijzigde begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.

Voetnoten

1.Deze uitspraken zijn te vinden op rechtspraak.nl, onder de nummers ECLI:NL:RBOVE:2023:5137, ECLI:NL:RBOVE:2023:5138, ECLI:NL:RBOVE:2023:5140 tot en met ECLI:NL:RBOVE:2023:5143 en ECLI:NL:RBOVE:2024:456.
2.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
3.De rechtbank leidt uit artikel 1 van de Wet voorzieningen in verband met ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris af dat aan de minister voor Natuur en Stikstof - als minister zonder portefeuille - dezelfde bevoegdheden toekomen als aan de minister van LNV.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5009.
5.1 hectare (ha) = 10.000 m².
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2297, rechtsoverweging (r.o.) 5.8, en 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:864, r.o. 5.2.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2895, r.o. 6.4, en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 15.2.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1453, r.o. 2.6.2, en van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 16 tot en met 16.4.
9.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2000, ECLI:EU:C:2000:600, r.o. 25, en de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2297, r.o. 5.9, en 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017,2895, r.o. 4.3.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 12.1, over de status en functie van standaardgegevensformulieren.