ECLI:NL:RBOVE:2024:456

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
ak_23_211
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden met betrekking tot Natura 2000-gebieden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van Maatschap [eiseres] tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van de minister voor Natuur en Stikstof, vastgesteld op 22 november 2022. De rechtbank is van oordeel dat de minister de habitattypen op goede gronden heeft toegevoegd aan de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, en Olde Maten & Veerslootslanden. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsbelangen van eiseres geen reden vormen om van deze toevoegingen af te zien. Eiseres had geen zienswijze ingediend tegen het ontwerp van het wijzigingsbesluit en heeft onvoldoende aangetoond dat de toegevoegde habitattypen niet aanwezig waren ten tijde van de aanwijzingsbesluiten. De rechtbank concludeert dat het wijzigingsbesluit rechtsgevolgen heeft en dat de procedure zorgvuldig is gevoerd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/211

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Maatschap [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres,

en

de minister voor Natuur en Stikstof, verweerder (de minister),

gemachtigden: mr. R.H.M. Sipman en ir. D. Bal.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Vereniging Leefmilieu(VL), uit Nijmegen,
gemachtigde: mr. V. Wösten.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden van de minister van 22 november 2022 (het wijzigingsbesluit).
De formeel bevoegde rechtbank Gelderland heeft deze rechtbank gevraagd de zaak te behandelen, omdat het beroep hier is ingesteld. Deze rechtbank heeft hiermee ingestemd en dat bij brief van 6 april 2023 aan partijen meegedeeld.
De minister heeft in twee verweerschriften op het beroep van eiseres gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep, tegelijk met de beroepen met de zaaknummers ZWO 23/235, ZWO 23/241, ZWO 23/251, ZWO 23/264, ZWO 23/280 en ZWO 23/373 op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hierbij was namens eiseres, met bericht daarvan aan de rechtbank, niemand aanwezig. Namens de minister en VL hebben hun gemachtigden aan de zitting deelgenomen. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
Op 11 oktober 2023 heeft de rechtbank in deze zaak het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om de habitattypenkaarten voor het Natura 2000-gebied Weerribben over te leggen. Dat heeft verweerder gedaan.
Eiseres en VL hebben de gelegenheid gekregen om op de overgelegde habitatkaart te reageren. Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
Nadat partijen desgevraagd niet binnen de daarvoor gestelde termijn hebben aangegeven opnieuw op zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Aanleiding
1. Op 9 maart 2018 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het ontwerp van het wijzigingsbesluit ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpbesluit zijn 82 zienswijzen ingediend. Eiseres heeft geen zienswijze ingediend.
Vervolgens heeft de minister op 22 november 2022 het wijzigingsbesluit vastgesteld.
Juridisch kader
2.1
De relevante juridische bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.2
Uit de Habitatrichtlijn (Hrl) [1] volgt dat op het Europees grondgebied een ecologisch netwerk van speciale beschermingszones wordt gevormd. Dat netwerk bestaat uit door lidstaten aan te wijzen Natura 2000-gebieden. Een gebied moet als zodanig worden aangewezen, wanneer in dat gebied een bepaald type natuurlijke habitat of habitat van een bepaalde soort aanwezig is die staat genoemd in bijlage I of II van de Hrl. Lidstaten zijn verplicht om maatregelen te treffen om die habitats in een gunstige staat van instandhouding te behouden of herstellen.
2.3
Deze Europeesrechtelijke verplichting is in de nationale wetgeving geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb). In dat artikel staat dat de minister van LNV ter uitvoering van artikel 3, tweede lid, van de Hrl gebieden in Nederland aanwijst als speciale beschermingszones, die worden aangeduid als ‘Natura 2000-gebied’. Ook staat in dat artikel dat de minister van LNV bevoegd is om een dergelijk aanwijzingsbesluit te wijzigen. [2]
Het wijzigingsbesluit
3.1
Vanaf 2008 zijn de Nederlandse Natura 2000-gebieden aangewezen door middel van verschillende aanwijzingsbesluiten. Volgens de minister is het belangrijk om, nadat dat proces is afgerond, na te gaan of in de Natura 2000-gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten. Uit de bepalingen van de Hrl volgt namelijk dat die waarden (in beginsel) in aanmerking komen om te worden beschermd. Ook blijkt volgens de minister uit de uitleg die de Europese Commissie heeft gegeven en uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat álle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, moeten worden aangewezen.
3.2
In het wijzigingsbesluit heeft de minister niet aangewezen habitattypen en/of soorten integraal toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van ongeveer 100 Natura 2000-gebieden. De bedoeling hiervan is om deze habitattypen en soorten, die op het moment van aanwijzen van het desbetreffende Natura 2000-gebied al in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn, alsnog te beschermen. Hiermee beoogt de minister te corrigeren wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen en soorten niet goed is gegaan bij (het publiceren van) de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Met het wijzigingsbesluit zijn de te beschermen waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd. In een (beperkt) aantal gevallen bleken habitattypen en soorten op het moment van aanwijzen niet in voldoende mate en duurzaam aanwezig te zijn. Deze zijn met het wijzigingsbesluit verwijderd.
Heeft het wijzigingsbesluit rechtsgevolgen?
4.1
VL heeft de vraag opgeworpen of het wijzigingsbesluit een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij is van mening dat dit niet het geval is, omdat volgens haar het wijzigingsbesluit geen rechtsgevolg heeft. Volgens VL volgt uit de Hrl namelijk dat de speciale beschermingszones al in 1998 hadden moeten worden aangewezen. Daarom geldt artikel 6 van de Hrl al sinds dat jaar voor die gebieden en moet de bescherming die dat artikel biedt sinds dat jaar worden toegekend aan alle natuurtypen die feitelijk binnen de Natura 2000-gebieden aanwezig zijn. Het moment van aanwijzing is daarvoor niet bepalend. Op basis hiervan is VL van mening dat het wijzigingsbesluit geen rechtsgevolg heeft en geen besluit in de zin van de Awb is, zodat daartegen geen beroep kan worden ingesteld.
4.2
De rechtbank volgt VL hier niet in. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het wijzigingsbesluit wel rechtsgevolgen, omdat daarmee de bescherming die de Hrl en de Wnb bieden concreet is gemaakt voor de habitattypen en soorten die met dat besluit aan de Natura 2000-gebieden zijn toegevoegd. Dat leidt bijvoorbeeld tot de verplichting om
voor de toegevoegde habitattypen en soorten (beheer)maatregelen te treffen die zijn gericht op het behoud of verbetering van het habitattype of de soort. Verder zijn in het wijzigingsbesluit voor de desbetreffende habitattypen en soorten doelstellingen vastgesteld, die van invloed zullen zijn op de mate van bescherming van het habitattype of de soort. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank rechtsgevolgen die maken dat het wijzigingsbesluit een besluit is als bedoeld in de Awb, waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen.
Het beroep van eiseres
5. Voor zover VL in deze zaak heeft aangevoerd dat het beroep is ingesteld door burgers/particulieren, althans dat niet is gebleken dat binnen de beroepstermijn beroep is ingediend door of namens het bedrijf van eiseres, volgt de rechtbank dat ook niet. Eiseres heeft bij haar aanvullend beroepschrift een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Daaruit blijkt dat eiseres op het adres [adres] onder de handelsnaam Maatschap [eiseres] een veehouderij runt. [naam 1] en [naam 2] zijn de maten van eiseres en zij hebben gezamenlijk binnen de beroepstermijn het pro forma-beroep ingediend. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan uit het fokken en houden van melkvee. Uit het beroep blijkt dat zij in deze zaak opkomt voor haar bedrijfsbelang. Gelet hierop, moet worden aangenomen dat het beroep binnen de beroepstermijn door of namens eiseres is ingediend.
De Natura 2000-gebieden waar het eiseres om gaat
6.1
Eén van de bijlagen van het aanvullend beroepschrift van eiseres bestaat uit twee bladzijden van het wijzigingsbesluit, zoals dat op 25 november 2022 is gepubliceerd in Staatcourant 2022, nr. 29279. Op deze bladzijden zijn de artikelen 23 tot en met 26 van het wijzigingsbesluit omcirkeld. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat dit de artikelen zijn waar zij mee te maken heeft. De artikelen 23 tot en met 26 van het wijzigingsbesluit gaan over de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden. Deze gebieden liggen in de omgeving van het bedrijf van eiseres. De rechtbank neemt daarom aan dat het beroep zich richt tegen de toevoeging van habitattypen aan de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden.
6.2
Weerribben is bij aanwijzingsbesluit van 25 november 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege in bijlage I van de Hrl opgenomen natuurlijke habitattypen en in bijlage II van de Hrl opgenomen soorten. In artikel 23 van het wijzigingsbesluit is:
- de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype H6430: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones (verkorte naam: ruigten en zomen) gewijzigd, in die zin, dat subtype B van dit habitattype (harig wilgenroosje (H6430B)) daaraan is toegevoegd.
De Wieden is bij aanwijzingsbesluit van 25 november 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege in bijlage I van de Hrl opgenomen natuurlijke habitattypen en in bijlage II van de Hrl opgenomen soorten. In artikel 24 van het wijzigingsbesluit is:
- de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype H6430: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones (verkorte naam: ruigten en zomen) gewijzigd, in die zin, dat subtype B van dit habitattype (harig wilgenroosje (H6430B)) daaraan is toegevoegd.
Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is bij aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege in bijlage I van de Hrl opgenomen natuurlijke habitattypen en in bijlage II van de Hrl opgenomen soorten.
In artikel 25 van het wijzigingsbesluit is het volgende habitattype aan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht toegevoegd:
- H91E0: Bossen op alluviale grond met
Alnus glutinosaen
Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicon Albae)(verkorte naam: vochtige alluviale bossen).
Dit betreft alle drie de subtypen: zachthoutooibossen (H91E0A), essen-iepenbossen (H91E0B) en beekbegeleidende bossen (H91E0C).
Daarnaast zijn aan het gebied de volgende soorten toegevoegd:
  • H1145: Grote modderkruiper (
  • H1163: Rivierdonderpad (
Verder is de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype H6430: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones (verkorte naam: Ruigten en Zomen) gewijzigd, in die zin, dat subtype B van dit habitattype (harig wilgenroosje (H6430B)) daaraan is toegevoegd.
Olde Maten & Veerslootslanden is bij aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 aangewezen als Natura 2000-gebied vanwege in bijlage I van de Hrl opgenomen natuurlijke habitattypen en in bijlage II van de Hrl opgenomen soorten. In artikel 26 van het wijzigingsbesluit zijn de volgende habitattypen aan Olde Maten & Veerslootslanden toegevoegd:
  • H6230: Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa) (verkorte naam: heischrale graslanden)
  • H6430: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones (verkorte naam: ruigten en zomen; dit betreft het subtype H6430A: moerasspirea)
Verder is het volgende habitattype uit het aanwijzingsbesluit van 4 juli 2013 verwijderd:
- H3150: Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type
Magnopotamionof
Hydrocharition(verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; )
De beroepsgronden van eiseres
7. Eiseres voert, samengevat weergegeven, in beroep aan dat de gevoerde procedure onzorgvuldig is geweest, met name omdat de toe te voegen habitattypen via standaardgegevensformulieren (SGF-en) al in 2017 zijn geregistreerd in een databank van de Europese Commissie en de lijst met toe te voegen habitattypen al in januari 2018 is gepubliceerd. Daarnaast is het volgens eiseres niet verplicht om de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Verder is zij van mening dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de toegevoegde habitattypen ten tijde van de aanwijzingsbesluiten al in de Natura 2000-gebieden aanwezig waren. Ook zijn de toegevoegde habitattypen in de meeste gevallen kleiner en van lagere kwaliteit dan de habitattypen uit de aanwijzingsbesluiten. Dit laat zien dat de habitattypen uit het wijzigingsbesluit op andere wijze zijn geselecteerd dan de eerder aangewezen habitattypen. Ook om deze reden kan niet zonder meer worden gesteld dat de toegevoegde habitattypen al aanwezig waren ten tijde van de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. Verder is het niet mogelijk om de ecologische onderbouwing van het wijzigingsbesluit te beoordelen en controleren, omdat meerdere databanken waarin natuurinformatie wordt vastgelegd niet publiekelijk toegankelijk zijn. Hierdoor is een ongelijkwaardige procespositie ontstaan en is het aan de minister om de gemaakte keuzes en gebruikte gegevens en aannames op passende wijze openbaar te maken. Voorts voert eiseres aan dat het toevoegen van de habitattypen grote gevolgen heeft voor haar bedrijfsactiviteiten en -mogelijkheden vanwege de grote bescherming van Natura 2000-gebieden. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan stikstof en het risico op vernatting in aangrenzend landbouwgebied. Ook stelt eiseres dat het onmogelijk is om de exacte gevolgen van het wijzigingsbesluit op bedrijfsniveau door te rekenen, omdat de minister geen kaarten beschikbaar heeft gesteld waarop de toegevoegde habitattypen precies staan ingetekend.
Relativiteitsvereiste
8.1
VL voert aan dat het beroep moet worden getoetst aan artikel 8:69a van de Awb. Volgens haar staat het relativiteitsvereiste dat in dat artikel is geformuleerd in de weg aan gegrondverklaring van het beroep van eiseres.
8.2
Uit het verweerschrift van 30 mei 2023 en het verhandelde ter zitting blijkt dat de minister zich op het standpunt stelt dat het relativiteitsvereiste in dit geval niet aan eiseres kan worden tegengeworpen.
8.3
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien die regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Eiseres komt op voor haar bedrijfsbelang. Dat belang staat in deze procedure tegenover het natuurbelang. Ter behartiging van haar belang stelt eiseres kort gezegd dat de procedure tot toevoeging van habitattypen aan de Natura 2000-gebieden niet juist is gevoerd, dat onvoldoende is aangetoond dat die habitattypen destijds daadwerkelijk aanwezig waren en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar belangen. Dit kan niet worden aangemerkt als het oneigenlijk inroepen van normen uit de Wnb die niet strekken tot bescherming van haar belangen. Naar het oordeel van de rechtbank zou het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb dan ook niet in de weg staan aan een eventuele gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund, doordat uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat zij
artikel 8:69a van de Awb in zaken over de aanwijzing van Natura 2000-gebieden ook niet tegenwerpt aan appellanten. [3]
Dat het relativiteitsvereiste in dit geval niet aan een eventuele gegrondverklaring van het beroep in de weg zou staan, staat verder los van de vraag of de beroepsgronden van eiseres kunnen slagen.
Procesbelang
9.1
VL voert verder aan dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat zij niks zou opschieten met een mogelijk toegewezen beroep. Volgens VL zou dat er niet toe leiden dat eiseres minder beperkingen gaat ondervinden van stikstofwetgeving.
9.2
Ook dit volgt de rechtbank niet. Eiseres komt in deze zaak op voor haar bedrijfsbelang en betoogt dat de minister het bestreden besluit niet had mogen nemen. De rechtbank sluit niet uit dat haar bedrijfsbelang door het toevoegen van de genoemde habitattypen aan de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden kan worden geraakt. Eiseres heeft daarmee belang bij de beoordeling van haar standpunten door de rechtbank.
Niet beschikbaar stellen kaarten
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister geen kaarten beschikbaar heeft gesteld waarop de toegevoegde habitattypen precies staan ingetekend. De rechtbank stelt vast dat de minister in ieder geval in beroep de habitattypenkaarten beschikbaar heeft gesteld waarop onder meer is aangegeven waar in de Natura 2000-gebieden de desbetreffende habitattypen voorkomen. Voor zover eiseres bedoelt dat de habitattypenkaarten niet bij het ontwerp van het wijzigingsbesluit ter inzage zijn gelegd, stelt de rechtbank vast dat eiseres, zoals gezegd, geen zienswijze tegen dat ontwerpbesluit heeft ingediend. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit staat dat de toevoeging van de habitattypen aan de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op de habitattypenkaarten. Verder heeft verweerder in het verweerschrift van
30 mei 2023 verklaard dat ervoor is gekozen om bij de bekendmaking (in advertenties in alle regionale bladen) te wijzen op de mogelijkheid tot het opvragen van (achtergrond)-documenten bij het klantcontactcentrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De rechtbank stelt vast dat dit in ieder geval is vermeld in de publicatie van het ontwerpbesluit van 5 maart 2018,
Stcrt 2018, nr. 12368. Niet aannemelijk is dat eiseres heeft afgezien van het naar voren brengen van een zienswijze, omdat de habitattypenkaarten niet bij het ontwerpbesluit ter inzage hebben gelegen. Aangenomen mag worden dat eiseres dan een zienswijze naar voren zou hebben gebracht waarin zou zijn gewezen op het niet ter inzage liggen van de kaarten. Eiseres is dan ook niet in haar belang geschaad doordat (of voor zover kan worden gezegd dat) de habitattypenkaarten niet bij het ontwerp van het wijzigingsbesluit ter inzage hebben gelegen. De rechtbank ziet daarom in de enkele stelling dat de minister geen kaarten beschikbaar heeft gesteld waarop de toegevoegde habitattypen staan ingetekend, geen reden om het beroep gegrond te verklaren.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
11.1
Uit het beroep van eiseres blijkt dat het haar concreet gaat om het toevoegen van habitattypen aan de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden. De rechtbank zal daarom in het vervolg van deze uitspraak beoordelen of de minister in het wijzigingsbesluit de in rechtsoverweging 6.2 genoemde habitattypen aan de aanwijzingsbesluiten van deze Natura 2000-gebieden heeft kunnen toevoegen.
11.2
Uit het wijzigingsbesluit blijkt dat de minister deze habitattypen aan de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden heeft toegevoegd, omdat die op de datum van de publicatie van die aanwijzingsbesluiten (de peildatum) in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen. Voor de onderbouwing van haar conclusie dat die habitattypen op die peildatum in meer dan verwaarloosbare mate in die Natura 2000-gebieden aanwezig waren, heeft de minister verwezen naar de habitattypenkaarten die voor deze gebieden zijn opgesteld.
11.3.1
Voor elk van de Natura 2000-gebieden De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden heeft de minister twee soorten habitattypenkaarten overgelegd: één overzichtskaart, waarop is aangegeven waar de desbetreffende habitattypen op de peildatum in het Natura 2000-gebied voorkwamen, en één typenkaart, waarop is aangegeven hoe groot de oppervlakte was van het op de peildatum aanwezige habitattype. Op de overgelegde typenkaarten is het volgende aangegeven.
In het Natura 2000-gebied De Wieden was op de peildatum 1,26 ha aan harig wilgenroosje aanwezig.
In het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht was op de peildatum
1,23 ha aan zachthoutooibossen aanwezig, 2,1 ha aan essen-iepenbossen, 2,78 ha aan beekbegeleidende bossen en 0,56 ha aan harig wilgenroosje.
In het Natura 2000-gebied Olde Maten & Veerslootslanden was op de peildatum 0,59 ha aan heischrale graslanden aanwezig en 1,56 ha aan moerasspirea. [4]
Daarbij heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat habitattypen in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen, als van dat type minimaal 1 are (100 m²) aanwezig is. Voor bossen geldt een minimale oppervlakte van 10 are (1.000 m²).
11.3.2
Voor het Natura 2000-gebied Weerribben heeft verweerder na de zitting alsnog één habitattypenkaart overgelegd. Hierop is niet aangegeven hoe groot de oppervlakte is van het habitattype harig wilgenroosje dat op de peildatum in het gebied aanwezig was. Uit de kaart leidt de rechtbank af dat deze oppervlakte groter is dan 1 are (100 m²). Eiseres heeft dat ook niet bestreden.
11.4
De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling blijkt dat de minister bij de vraag of een habitattype in een gebied voorkomt mag uitgaan van de habitattypen-kaarten. [5] De rechtbank ziet in wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd geen reden om in dit geval anders te oordelen. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de habitattypenkaarten dusdanige leemten of gebreken bevatten dat die niet aan de artikelen 23, 24, 25, en 26 van het wijzigingsbesluit ten grondslag mogen worden gelegd.
Verder leidt de rechtbank uit rechtspraak van de Afdeling af dat een lidstaat verplicht is om alle habitattypen van bijlage 1 en soorten van bijlage 2 van de Hrl die in een Natura 2000-gebied in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen aan te wijzen dan wel toe te voegen en daarvoor instandhoudingsdoelstellingen te formuleren. [6] Ook blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling dat de door de minister aangehouden minimumoppervlakte van 100 m² niet onredelijk is. [7] De rechtbank acht een minimumoppervlakte van 10 are voor bossen evenmin onredelijk.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de minister op basis van de habitattypenkaarten terecht heeft geconcludeerd dat de genoemde habitattypen op de peildatum in meer dan verwaarloosbare mate voorkwamen in de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden en daarom moeten worden toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van die gebieden.
11.5
Daarnaast volgt uit rechtspraak van zowel het Hof van Justitie van de Europese Unie als de Afdeling dat uit de Hrl kan worden afgeleid dat bij de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard worden betrokken. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Hrl. [8] De bedrijfsbelangen van eiseres kunnen dus in beginsel geen rol spelen bij het toevoegen van habitattypen aan de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden.
In het (algemene) verweerschrift van 30 mei 2023 heeft de minister aangevoerd dat wel een zekere beoordelingsmarge bestaat ten aanzien van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen, mits daarmee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de Hrl en het bereiken van een landelijk gunstige staat van instandhouding niet wordt bemoeilijkt. Volgens de minister is daarom in het wijzigingsbesluit ook rekening gehouden met andere dan ecologische belangen, door relatief vaak te kiezen voor het minimaal noodzakelijke ambitieniveau ‘behoud’.
De rechtbank stelt vast dat in het wijzigingsbesluit voor alle habitattypen die zijn toegevoegd aan de Natura 2000-gebieden Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden het ambitieniveau ‘behoud’ is vastgesteld. Gelet op dit laagst mogelijke beschermingsniveau kon de minister geen rekening houden met de bedrijfsbelangen van eiseres. Daar komt bij dat eiseres haar gestelde belangen niet concreet heeft onderbouwd. Zij heeft niet concreet inzichtelijk gemaakt dat het wijzigingsbesluit daadwerkelijk een belemmering voor haar bedrijfsvoering zal opleveren.
11.6
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister de genoemde habitattypen op goede gronden aan de Natura 2000-gebieden Weerribben,
De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden heeft toegevoegd. De bedrijfsbelangen van eiseres konden geen reden vormen om daarvan af te zien. De overige beroepsgronden van eiseres slagen ook niet. Voor het oordeel dat de voorbereiding van het wijzigingsbesluit onzorgvuldig of onjuist is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat toe te voegen habitattypen via SGF-en wellicht al vóór de publicatie van het ontwerp van het wijzigingsbesluit in een databank van de Europese Commissie zijn geregistreerd, geen reden om te oordelen dat het wijzigingsbesluit niet in stand kan blijven. [9] Verder heeft eiseres de mogelijkheid gehad om mondeling of schriftelijk een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbesluit en van strijd met het Verdrag van Aarhus, zoals eiseres heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken.
11.7
Wat eiseres nog heeft aangevoerd over het toevoegen van de bever aan de aanwijzingsbesluiten van meerdere Natura 2000-gebieden laat de rechtbank onbesproken, omdat dat voor deze zaak niet relevant is. In het wijzigingsbesluit is de bever niet toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden Weerribben,
De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en Olde Maten & Veerslootslanden.

Conclusie en gevolgen

12.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12.2
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het door haar betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en
mr. B.A.J. Haagen, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: juridisch kader

Habitatrichtlijn
Artikel 2
1. Deze richtlijn heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de Lid-Staten waarop het Verdrag van toepassing is.
2. De op grond van deze richtlijn genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
3. In de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden.
Artikel 3
1. Er wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Het Natura 2000-netwerk bestrijkt ook de door de Lid-Staten overeenkomstig Richtlijn 79/409/EEG aangewezen speciale beschermingszones.
2. Elke Lid-Staat draagt bij tot de totstandkoming van Natura 2000 al naar gelang van de aanwezigheid op zijn grondgebied van de typen natuurlijke habitats en habitats van soorten als bedoeld in lid 1. Hij wijst daartoe, overeenkomstig artikel 4 en met inachtneming van de doelstellingen van lid 1, gebieden als speciale beschermingszones aan.
3. Waar zij zulks nodig achten, streven de Lid-Staten naar bevordering van de ecologische coherentie van Natura 2000 door het handhaven en in voorkomend geval ontwikkelen van de in artikel 10 genoemde landschapselementen die van primair belang zijn voor de wilde flora en fauna.
Artikel 4
1. Op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens stelt elke Lid-Staat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. Voor diersoorten met een zeer groot territorium komen deze gebieden overeen met de plaatsen, binnen het natuurljike verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Voor aquatische soorten met een groot territorium worden deze gebieden alleen voorgesteld indien het mogelijk is een zone duidelijk af te bakenen die de fysische en biologische elementen vertoont welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. Zo nodig stellen de Lid-Staten aanpassingen van de lijst voor in het licht van de resultaten van het in artikel 11 bedoelde toezicht.
De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.
2. Op basis van de in bijlage III (fase 2) vermelde criteria werkt de Commissie met instemming van iedere Lid-Staat voor elk van de vijf in artikel 1, letter c) onder iii), genoemde biogeografische regio's en voor het gehele in artikel 2, lid 1, bedoelde grondgebied aan de hand van de lijsten van de Lid-Staten een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit, waarop staat aangegeven in welke gebieden een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten voorkomen.
De Lid-Staten waar de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats en een of meer prioritaire soorten in oppervlakte meer dan 5 % van het nationale grondgebied beslaan, kunnen, met instemming van de Commissie, verzoeken dat de criteria van bijlage III (fase 2) voor de selectie van alle gebieden van communautair belang op hun grondgebied flexibeler worden toegepast.
De lijst van gebieden van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.
3. De in lid 2 genoemde lijst wordt binnen zes jaar na de kennisgeving van deze richtlijn vastgesteld.
4. Wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, wijst de betrokken Lid-Staat dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.
5. Zodra een gebied op de in lid 2, derde alinea, bedoelde lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4.
Wet natuurbescherming
Artikel 2.1
1. Onze Minister wijst gebieden aan als speciale beschermingszones ter uitvoering van
de artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn. De speciale beschermingszones worden aangeduid als «Natura 2000-gebied».
2. Ingeval een gebied geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door één van Onze andere
Ministers, neemt Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste lid in overeenstemming met die andere Minister.
3. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt als bijlage een kaart opgenomen waarop de begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid bevat instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Daartoe behoren in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van:
a. de leefgebieden voor vogelsoorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Vogelrichtlijn, of
b. de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, voor zover nodig ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
6. Onze Minister draagt, mede in het licht van de toepassing van artikel 1.8, eerste lid, en gevolg gevend aan het inzicht, bedoeld in artikel 1.5, vijfde lid, zorg voor de actualisatie van de besluiten, bedoeld in het eerste lid.
7. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in het eerste lid wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in de eerste volzin is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, behalve in geval van wijzigingen van ondergeschikte aard. Bij een besluit tot gedeeltelijke intrekking of wijziging kan als bijlage een kaart worden opgenomen waarop de gewijzigde begrenzing van het desbetreffende gebied nauwkeurig is aangegeven.

Voetnoten

1.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
2.De rechtbank leidt uit artikel 1 van de Wet voorzieningen in verband met ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris af dat aan de minister voor Natuur en Stikstof - als minister zonder portefeuille - dezelfde bevoegdheden toekomen als aan de minister van LNV.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:321, waarin meerdere beroepen van bedrijven, omwonenden, organisaties en colleges van burgemeester en wethouders tegen het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Veluwe inhoudelijk zijn beoordeeld.
4.Op de typenkaart staat voor dit laatste habitattype het nummer H91E0A vermeld. De rechtbank neemt aan dat dit een verschrijving is en dat het nummer H6430A is bedoeld.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2297, rechtsoverweging (r.o.) 5.8, en 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:864, r.o. 5.2.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2895, r.o. 6.4, en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 15.2.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1453, r.o. 2.6.2, en van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 16 tot en met 16.4.
8.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof van Justitie van 7 november 2000, ECLI:EU:C:2000:600, r.o. 25, en uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2297, r.o. 5.9, en 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017,2895, r.o. 4.3.
9.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 12.1, over de status en functie van SGF-en.