ECLI:NL:RBOVE:2025:3033

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
ak_24_2734
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering jachtakte op basis van vrees voor misbruik van bevoegdheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Justitie en Veiligheid om hem een jachtakte te verlenen, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat eiser mogelijk misbruik zal maken van de bevoegdheden die een jachtakte met zich meebrengt. De zaak betreft een aanvraag die eiser op 10 februari 2023 indiende, maar die door de korpschef op 1 september 2023 werd afgewezen. De minister handhaafde deze afwijzing in een besluit van 16 april 2024. De rechtbank stelt vast dat eiser in het verleden in het bezit was van een jachtakte, maar dat er tijdens controles door politieambtenaren ernstige overtredingen zijn geconstateerd, waaronder het niet gescheiden opbergen van wapens en munitie. Eiser betwist de bevindingen van de politie en stelt dat hij nooit in strijd met de wet heeft gehandeld. De rechtbank concludeert echter dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er een gevaar voor de openbare orde en veiligheid bestaat, en dat de weigering van de jachtakte gerechtvaardigd is. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2734
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. P.C.H. van Schooten),
en
de minister van Justitie en Veiligheid(hierna: de minister), verweerder
(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de weigering om eiser een jachtakte te verlenen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister terecht heeft geweigerd eiser een jachtakte te verlenen.
1.1. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er grond is om aan te nemen dat eiser mogelijk misbruik zal maken van de bevoegdheden die een jachtakte hem geeft of dat hij zodanig gebruik zal maken van deze bevoegdheden dat hij een gevaar kan gaan vormen voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid. Daarom heeft de minister de weigering om eiser een jachtakte te verlenen terecht in stand gelaten
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Procesverloop
2. In een besluit van 1 september 2023 heeft de korpschef de aanvraag van eiser voor een jachtakte afgewezen. Met een besluit van 16 april 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft de minister het administratief beroep van eiser tegen het besluit van 1 september 2023 ongegrond verklaard en heeft de minister de weigering van de jachtakte in stand gelaten.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
De niet betwiste feiten
3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn.
3.1. Eiser is vele jaren in het bezit geweest van een jachtakte. Op 10 februari 2023 heeft hij een aanvraag ingediend voor een nieuwe jachtakte voor het jaar 2023-2024.
3.2. Op 15 maart 2023 hebben twee politieambtenaren de wapenkluis in eisers woning gecontroleerd. Zij hebben onder meer geconstateerd dat eiser in hun bijzijn de trekker van één van zijn wapens heeft overgehaald. Zij hebben hun bevindingen neergelegd in een mutatierapport van dezelfde datum (hierna: het mutatierapport van 2023) en een proces-verbaal van bevindingen van 19 maart 2023 (hierna: het proces-verbaal van 2023).
3.3. Op 2 mei 2023 hebben twee politieambtenaren de wapens van eiser opgehaald uit zijn woning. Toen zij de wapens uit de wapenkluis haalden, hebben zij vastgesteld dat in het munitiecompartiment van de kluis 17 stuks munitie van het kaliber 9 x 57 mm lagen. Zij hebben deze constatering vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2024 (hierna: het proces-verbaal van 2024).
3.4. Naar aanleiding van de bevindingen van de politieambtenaren, neergelegd in de het mutatierapport van 2023 en de processen-verbaal van 2023 en 2024, heeft de korpschef in het besluit van 1 september 2023 op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) geweigerd eiser een jachtakte te verlenen. In het bestreden besluit heeft de minister deze weigering in stand gelaten.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit op grond van de Wnb is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een jachtakte is een aanvraag om een besluit op grond van de Wnb. Deze aanvraag is ingediend op 10 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1. Op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb, zoals deze bepaling gold voor 1 januari 2024, wordt de jachtakte geweigerd indien er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid een geweer en munitie voorhanden te hebben, van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen, of van de hem toekomende bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in paragraaf 3.4 misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
4.2. De (overige) wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er grond om aan te nemen dat eiser misbruik zal maken van zijn bevoegdheden of dat hij zodanig gebruik zal maken van deze bevoegdheden dat hij een gevaar kan gaan vormen?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de jachtakte ten onrechte is geweigerd, omdat er geen reden is om te vrezen dat hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd. Volgens eiser kan die vrees niet worden afgeleid uit de constateringen van de politieambtenaren.
Eiser bestrijdt dat hij wapens en munitie niet gescheiden van elkaar heeft opgeborgen. Hij betwist dat tijdens de controle van 15 maart 2023 op de bodem van zijn kluis een met scherpe munitie geladen geweermagazijn lag. Ook bestrijdt hij dat er tijdens die controle een doosje met hagelpatronen in het wapencompartiment lag. Volgens eiser was het doosje leeg. Eiser is van mening dat de minister niet heeft mogen uitgaan van de inhoud van het mutatierapport en de processen-verbaal. Hij voert aan dat uit deze documenten niet blijkt of en, zo ja, welk soort en hoeveel patronen er in het magazijn zaten. Volgens eiser heeft de verbalisant niet feitelijk vastgesteld dat er patronen in het magazijn zaten. Daarnaast is eiser van mening dat het logisch zou zijn geweest dat hij meteen zou zijn geconfronteerd met het aantreffen van scherpe patronen en hagelpatronen. Dit is echter niet gebeurd. Eiser stelt dat hij nooit patronen in een magazijn laat zitten, omdat daardoor de veerdruk afneemt. Verder voert eiser aan dat hij magazijnen altijd in het wapen laat zitten en munitie altijd in het wapencompartiment bewaart. Daarnaast voert hij aan dat dit magazijn hoort bij een buks die al 10 tot 20 jaar niet is gebruikt. Eiser betwist dat hij desgevraagd zou hebben ontkend dat er munitie in het wapencompartiment lag. Volgens eiser is die vraag helemaal niet gesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een foto van zijn wapenkluis overgelegd, waarvan hij stelt dat deze de situatie ten tijde van de controle weergeeft.
Eiser erkent dat in de wapenkluis patronen van het kaliber 9 x 57 lagen. Hij voert aan dat het daarbij gaat om legale munitie die hij abusievelijk voorhanden heeft gehouden, nadat hij het bijbehorende wapen niet langer had. Eiser stelt dat hij en zijn broer dit wapen hebben verkregen uit de erfenis van hun vader en dat het jarenlang op eisers jachtakte heeft gestaan. Dit wapen is echter op enig moment naar eisers broer gegaan en op diens jachtakte bijgeschreven. Eiser stelt dat hij toen is vergeten om deze munitie aan zijn broer te geven. Daarom is volgens eiser geen sprake van een ernstige aantasting van de rechtsorde, maar van een eenvoudig te herstellen vergissing. Hij is van mening dat de beslissing van de minister disproportioneel is omdat de veiligheid van de samenleving nooit in het geding is geweest. Eiser is van mening dat sprake is van een lichte onregelmatigheid die afgedaan had kunnen en moeten worden met een schriftelijke waarschuwing.
Eiser erkent ook dat hij de trekker van één van de wapens heeft overgehaald, maar hij is van mening dat deze handeling in een verkeerde context is geplaatst. Eiser stelt dat hij het geweer na afloop van de controle in het bijzijn van de agenten heeft teruggezet in de kluis, nadat hij de trekker had overgehaald om de slagveer van het wapen weer te ontspannen.
Eiser stelt dat de beschrijving van de politieambtenaren volkomen is verzonnen en in strijd is met de waarheid. Eiser merkt op dat dit er wellicht mee te maken heeft dat de verbalisant die de documenten heeft opgemaakt niet persoonlijk bij de controle aanwezig is geweest en het door hem gerelateerde kennelijk van horen zeggen heeft. Eiser vraagt zich af waarom de originele aantekeningen en/of verslagen niet zijn overgelegd.
5.1. De minister stelt zich op het standpunt dat de jachtakte terecht is geweigerd, omdat er reden is om te vrezen dat het eiser niet kan worden toevertrouwd dat hij wapens of munitie onder zich heeft. Volgens de minister zijn de gegevens uit het mutatierapport en de processen-verbaal voldoende om deze conclusie te dragen. De minister is van mening dat hij mocht uitgaan van de inhoud van deze documenten, nu niet is gebleken dat deze tegenstrijdigheden of onjuistheden bevatten en eisers blote ontkenning van de waarnemingen van de politieambtenaren geen reden geeft om te twijfelen aan de inhoud van de documenten. De minister voert aan dat uit het mutatierapport van 2023 blijkt dat bij de kluiscontrole op 15 maart 2023 is vastgesteld dat eiser zijn wapen en munitie niet gescheiden had opgeborgen. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 2024 dat eiser op 2 mei 2023 munitie voorhanden had die hij niet voorhanden mocht hebben.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er grond is om aan te nemen dat eiser mogelijk misbruik zal maken van de bevoegdheden die een jachtakte hem geeft of dat hij zodanig gebruik zal maken van deze bevoegdheden dat hij een gevaar kan gaan vormen voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid. Daarom heeft de minister de weigering om eiser een jachtakte te verlenen terecht in stand gelaten. Zij zal dit hierna toelichten.
5.2.1. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid om een jachtakte te weigeren is bedoeld om de veiligheid van de samenleving te beschermen. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de jachtakte voldoende reden om deze te weigeren, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is. [1]
5.2.2. De minister heeft op de zitting verklaard dat het overhalen van de trekker van één van de wapens niet ten grondslag is gelegd aan (het in stand laten van) de weigering om eiser een jachtakte te verlenen. Daarom gaat de rechtbank hier in deze uitspraak niet op in.
5.2.3. De korpschef en de minister hebben hun besluiten in de eerste plaats gebaseerd op de op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van 2023 en 2024.
5.2.4. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [2]
5.2.5. De rechtbank constateert dat de door de minister overgelegde versies van de processen-verbaal niet zijn ondertekend. Naar aanleiding daarvan overweegt de rechtbank dat het weliswaar de voorkeur verdient om te beschikken over ondertekende exemplaren van de processen-verbaal, maar dat het enkele feit dat de processen-verbaal niet door de politieambtenaren zijn ondertekend, niet betekent dat de inhoud daarvan reeds ter zijde moeten worden geschoven op basis van de enkele betwisting daarvan. Daarbij is van belang dat de processen-verbaal zijn opgesteld door opgeleide politieambtenaren, die geen belang hebben bij hetgeen zij in het proces-verbaal vermelden als door hen waargenomen. [3]
5.2.6. In het mutatierapport staat dat het is opgemaakt op de dag van de kluiscontrole door de controlerende politieambtenaren. In het proces-verbaal van 2023 staat dat het vier dagen na de kluiscontrole is opgemaakt door dezelfde politieambtenaren. In het proces-verbaal van 2024 staat dat het ruim negen maanden na het ophalen van de wapens is opgemaakt door de politieambtenaren die de wapens hebben opgehaald. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan deze informatie.
Daarom gaat de rechtbank ervan uit het proces-verbaal van 2023 enkele dagen na de kluiscontrole is opgemaakt door de politieambtenaren die zelf bij die controle aanwezig waren en dat dit is gebeurd op basis van het mutatierapport dat op de dag van de controle is opgemaakt. Voor wat dit proces-verbaal betreft, is het dus niet zo dat het is opgemaakt door iemand die niet bij de controle aanwezig was, zoals eiser stelt.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de politieambtenaren die eisers wapens hebben opgehaald, hier pas veel later proces-verbaal van hebben opgemaakt, geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de inhoud van dit proces-verbaal. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiser de in dit proces-verbaal neergelegde constatering dat in de wapenkluis 17 stuks munitie van het kaliber 9 x 57 mm lagen niet betwist.
5.2.7. In het proces-verbaal van 2023 hebben de politieambtenaren – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende gerelateerd. De politieambtenaren hebben tijdens de kluiscontrole op 15 maart 2023 geconstateerd dat de kluis bestond uit een wapen- en een munitiecompartiment. Zij hebben gezien dat in het wapencompartiment van de kluis niet alleen wapens maar ook een patroonhoudermagazijn met daarin scherpe munitie van het kaliber .22 en een doosje hagelpatronen lagen. Eén van hen heeft eiser hiermee geconfronteerd, waarop eiser ontkende dat er scherpe munitie lag. Daarop heeft hij eiser verzocht om de kluis nogmaals te openen en heeft hij eiser gevraagd waarom de munitie daar lag. Eiser gaf toen aan dat wanneer er een kat op zijn erf loopt, hij geen tijd heeft om de munitie uit het compartiment te halen.
5.2.8. In het proces-verbaal van 2024 hebben de politieambtenaren – zakelijk weergegeven – onder meer gerelateerd dat zij bij het ophalen van eisers wapens op 2 mei 2023 hebben geconstateerd dat in het munitiecompartiment van eisers wapenkluis 17 stuks munitie van het kaliber 9 x 57 mm lagen, terwijl eiser op dat moment geen wapen met dit kaliber op zijn jachtakte vermeld had staan.
5.2.9. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd als tegenbewijs geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal van 2023 en 2024. Eisers betoog komt in de kern neer op een blote ontkenning van wat de politieambtenaren hebben waargenomen en gerelateerd. Eiser heeft geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit blijkt dat de processen-verbaal onjuist zijn. Uit de door eiser overgelegde foto van de inhoud van het wapencompartiment van de wapenkluis kan niet worden afgeleid dat tijdens de controle in dat compartiment geen munitie lag, aangezien deze foto enkele dagen na de kluiscontrole is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt de door eiser afgelegde verklaring dat hij geen tijd heeft om munitie uit het compartiment te halen als er een kat over zijn erf loopt de constatering van de politieambtenaren dat zij munitie hebben aangetroffen in het wapencompartiment. Eiser heeft niet ontkend dat hij dit heeft gezegd.
5.2.10. De rechtbank acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat eiser munitie aanwezig heeft gehad in het wapencompartiment van zijn wapenkluis en dat hij zijn wapens en munitie dus niet gescheiden heeft opgeborgen. Dit is in strijd met artikel 43c, eerste lid, van de Regeling wapens en munitie en onderdeel B, paragraaf 8, van de Circulaire wapens en munitie. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat eiser munitie voorhanden heeft gehad die hij niet mocht hebben omdat die munitie niet op zijn jachtakte stond. Dit is in strijd met artikel 26, eerste lid, gelezen in combinatie met het tweede lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: de Wwm). Op grond van artikel 56 van de Wwm, gelezen in combinatie met artikel 55, eerste lid, van de Wwm, is dit een misdrijf. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gegeven toelichting deze overtreding niet verschoonbaar maakt. Het is eisers verantwoordelijkheid om te zorgen dat hij alleen munitie voorhanden heeft die hij ook voorhanden mag hebben. Juist van een houder van een jachtakte mag strikte naleving van de Wwm worden verwacht.
5.2.11. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt heeft mogen stellen dat er grond is om aan te nemen dat eiser mogelijk misbruik zal maken van de bevoegdheden die een jachtakte hem geeft of dat hij zodanig gebruik zal maken van deze bevoegdheden dat hij een gevaar kan gaan vormen voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid. De minister heeft in dit verband belang mogen hechten aan de bijzondere positie waarin een jachtaktehouder zich bevindt ten opzichte van andere burgers voor wie het algemeen wettelijk verbod geldt om wapens en munitie voorhanden te hebben en dat er zeer zware eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van een jachtaktehouder. [4] Het feit dat eiser vele jaren een jachtakte heeft gehad en niet eerder een overtreding heeft begaan doet niet af aan het vereiste van stipte naleving van de wapenwetgeving. De rechtbank is het met de minister eens dat het niet gescheiden opbergen van wapens en munitie en het voorhanden hebben van verboden munitie geen lichtere onregelmatigheden zijn en dat daarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing. [5] Dit geldt te meer omdat in dit geval geen sprake is van één enkele overtreding, maar van twee serieuze overtredingen.
5.2.12. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie en dat de politie ongeoorloofde druk op hem heeft uitgeoefend om hem te bewegen om vrijwillig af te zien van het aanvragen van een nieuwe jachtakte. De rechtbank ziet in het dossier en in wat eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de jachtakte is geweigerd op grond van eisers leeftijd of dat de politie ongeoorloofde druk op hem heeft uitgeoefend. Naar het oordeel van de rechtbank is er niets op tegen dat de korpschef met de houder van een jachtakte in gesprek gaat over diens belang bij het beschikken over wapens en munitie en dat daarbij ook wordt ingegaan op diens leeftijd en de mogelijkheid om af te zien van het aanvragen van een nieuwe jachtakte. Anders dan eiser heeft gesteld, is het niet zo dat hij pas in de loop van dit gesprek op de hoogte werd geconfronteerd met de geconstateerde overtredingen. Uit de processen-verbaal van 2023 en 2024 blijkt dat de politieambtenaren hem meteen na de constateringen met deze overtredingen heeft geconfronteerd. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Conclusie en gevolgen
6. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de korpschef eisers aanvraag voor een jachtakte op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb moest weigeren en dat de minister deze weigering terecht in stand heeft gelaten.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. ter Haar, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet natuurbescherming (Wnb)
artikel 3.28
1. De jachtakte wordt verleend door de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012. […]
3 De jachtakte wordt geweigerd indien:
a. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid een geweer en munitie voorhanden te hebben, van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen, of van de hem toekomende bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in paragraaf 3.4 misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen; […].
Wet wapens en munitie (Wwm), zoals deze gold tot 1 januari 2024
artikel 26
1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van: […]
b. een jachtakte als bedoeld in de Wet natuurbescherming, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.
artikel 55
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die handelt in strijd met de artikelen […] 26, eerste lid, […].
artikel 56
[…] De in artikel 55 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
Regeling wapens en munitie (Rwm)
artikel 43c, eerste lid,
1. De persoon die bevoegd is tot het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II of III, draagt er zorg voor dat de wapens en munitie separaat van elkaar in een afzonderlijke deugdelijke bergplaatsen worden opgeslagen. […]
3 Onder deugdelijke bergplaatsen, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde, beveiligde, afsluitbare en voor onbevoegden niet eenvoudig te bereiken wapenkluis of een andere kluis die daarmee gelijk kan worden gesteld.
Circulaire wapens en munitie (Cwm)
B Bijzonder deel (B)

1.Geen vrees voor misbruik

1.1
Algemeen
Artikel 7, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM), stelt dat de in de WWM genoemde vergunningen (erkenningen, consenten, verloven en ontheffingen), onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan, worden geweigerd indien (onder meer) er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd of er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt. […]
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2
Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten) Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten.
[…].
Sepots en processen-verbaal
[…] De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid […].
Niet de veroordeling van de aanvrager of de vergunninghouder is immers de reden de vergunning te weigeren of in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn. Uit het feit dat – in afwachting van een eventuele veroordeling – door de korpschef positief op de aanvraag wordt beslist, zou de betrokkene kunnen (en wellicht ook mogen) afleiden dat de korpschef de zaak niet zo ernstig neemt. Deze omstandigheid zal in bestuursrechtelijk opzicht op een later moment een hindernis kunnen vormen bij een beslissing tot intrekking, namelijk op het moment dat de veroordeling (alsnog) een feit is geworden. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is dan ook een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject. […].
Relatie met de Wet natuurbescherming
Indien er grond is om aan te nemen dat van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben misbruik zal worden gemaakt dan wel dat de aanvrager hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen, dan dient een gevraagde jachtakte te worden geweigerd (zie artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming). […] De termen ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ in de WWM en de hierboven weergegeven termen in de Wet natuurbescherming vallen inhoudelijk samen.
Hetgeen hierboven omtrent ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Wet natuurbescherming.

8.Opbergen en het gemeenschappelijk gebruik van wapens

De persoon aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie dient – indien de wapens en de bijbehorende munitie thuis voorhanden worden gehouden – er voor te zorgen dat deze worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten, en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. De wapens dienen dus gescheiden van de munitie te worden opgeborgen. […]

9.Toezicht op de naleving

9.1
Toezicht op verlofhouders en jachtaktehouders
Indien het wapenverlof is verleend, houdt de politie toezicht op de wapenverlofhouder. […]
Het is noodzakelijk dat bij alle verlofhouders en jachtaktehouders, wordt gecontroleerd of:
a. de wapens en munitie welke door de betrokkene voorhanden worden gehouden, beantwoorden aan de omschrijving op het verlof en/of de jachtakte;
b. de verlofhouder of jachtaktehouder aan alle in de wet- en regelgeving omschreven eisen voldoet.
c. de wapens en/of de munitie op de juiste wijze zijn opgeborgen (zie B 8). […].
Bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, dient een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen. […].

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:43, rechtsoverweging (hierna: r.o.) 4.1, en van 9 december 2020,
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2626, r.o. 4, en 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2330, r.o. 4.2.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:756, r.o. 7.1.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:43, r.o. 4.4.
5.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1117, r.o. 3.2, en 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7447, r.o. 4.2.