18.3.Gelet hierop onderschrijft de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat eiser niet heeft aangetoond dat het voor hem onmogelijk is om zelf af te reizen naar SA.
19. Eiser heeft subsidiair ten tweede aangevoerd dat hij diverse advocaten via e-mail heeft benaderd om de vereiste geboorteakte voor hem te regelen maar dat er slechts één advocaat heeft gereageerd. Die advocaat hanteert een dermate hoog honorarium dat eerder aan oplichting moet worden gedacht dan aan een daadwerkelijk aanbod tot juridische dienstverlening.
20. De staatssecretaris heeft hierover in zijn verweerschrift opgemerkt dat eiser (maar) drie advocaten heeft benaderd en dat één advocaat heeft aangegeven deze dienstverlening voor eiser te willen uitvoeren. Het is dus mogelijk om via een Saoedische advocaat de vereiste geboorteakte te verkrijgen. Eiser heeft niet onderzocht of er wellicht andere advocaten/instanties zijn die deze dienstverlening voor een lager bedrag willen uitvoeren. Eiser heeft daarom niet aangetoond dat het onmogelijk is om via derden de vereiste geboorteakte te verkrijgen.
21. De rechtbank onderschrijft deze weerlegging en de daarop gebaseerde conclusie.
22. Eiser heeft subsidiair ten derde aangevoerd dat in het bestreden besluit niet (meer) aan hem wordt tegengeworpen dat het hem niet is gelukt om via de Saoedische ambassade een geboorteakte te verkrijgen. Dit betekent dat de staatssecretaris het eens is met het door hem hierover in zijn bezwaarschrift ingenomen standpunt dat de Saoedische autoriteiten, evenals de Nederlandse autoriteiten, niet bemiddelen voor niet-onderdanen.
23. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond is gebaseerd op een verkeerde lezing van het bestreden besluit van 6 september 2023. Op pagina 2, 5e alinea, staat het volgende:
“In mijn besluit van 4 april 2023 (…). Ik neem dat besluit hier over. Uw bezwaar leidt niet tot een ander besluit. In aanvulling op het bestreden besluit leg ik het volgende uit.”Uit de term ‘in aanvulling’ volgt dat het gestelde in het primaire besluit onverkort wordt gehandhaafd, ook als hierop niet expliciet wordt ingegaan in de daarop volgende tekst in het bestreden besluit.
In het primaire besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een verzoek om afgifte van een geboorteakte bij de daartoe aangewezen Saoedische autoriteiten heeft ingediend, en welke persoonsgegevens eiser van hemzelf en zijn ouders heeft doorgegeven. Ook is niet aangetoond door middel van een gemotiveerde verklaring van die autoriteiten dat eiser niet in het bezit kan worden gesteld van een geboorteakte, aldus de staatssecretaris.
In het verweerschrift heeft de staatsecretaris hieraan toegevoegd dat eiser twee mails heeft overlegd waarin vluchtelingenwerk aan de Saoedische ambassade heeft verzocht om een afspraak en om een bevestiging dat de geboorteakte niet meer kan worden gekregen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de staatssecretaris dat volgens de rechtspraak het enkel aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2330, overweging 5.1. 24. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood is. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Moest de staatsecretaris van het beleid afwijken?
25. In het aanvullende beroepschrift van 13 december 2024 heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12378. Eiser heeft ter zitting meegedeeld dat hij hiermee bedoelt dat het vasthouden aan de eis - dat hij een gelegaliseerde geboorteakte moet overleggen - onevenredig is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser ter zitting aangevoerd dat hij al geregistreerd staat in de BRP en dat een geboorteakte enkel ondersteunend is voor wat al is geregistreerd. Verder heeft eiser aangegeven dat hij al 7 jaar bezig is en al 7 jaar in onzekerheid zit. Het heeft erg lang geduurd voordat hij uiteindelijk een verblijfsvergunning asiel kreeg en de IND doet nu weer moeilijk. Dit heeft gevolgen voor zijn psychische gesteldheid. 26. De rechtbank is van oordeel dat het eisen van het overleggen van een gelegaliseerde geboorteakte door eiser niet onevenredig is en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Met het verlangen van een gelegaliseerde geboorteakte is het zwaarwegende belang gemoeid dat het Nederlanderschap alleen wordt toegekend aan een persoon van wie de identiteit onomstotelijk vaststaat. Eisers identiteit staat niet onomstotelijk vast. Het moeten overleggen van een geboorteakte geldt voor iedereen in een vergelijkbare situatie als eiser die Nederlander wil worden, en geldt niet alleen voor hem. Dat hij al 7 jaar bezig is om Nederlander te worden blijkt niet uit de stukken. Eiser is bovendien niet illegaal in Nederland dus van de gestelde onzekere periode van 7 jaren kan geen sprake zijn. Ook is het voor eiser niet onmogelijk om in de toekomst alsnog Nederlander te worden, mits hij de juiste documenten overlegt. Er is ook geen bijzonder schrijnende of anderszins onevenredige situatie die aanleiding vormt om af te wijken van het beleid uit de Handleiding RWN of voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
27. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord. Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat hij tijdens de hoorzitting had willen verwijzen naar pagina 20 van het eerste gehoor. Daar staat dat hij heeft gezegd dat zijn vader een verblijfsvergunning in SA had, maar hij niet. Dat hij dit heeft willen aanvoeren volgt uit zijn bezwaarschrift, waarin hij onder 2. heeft aangevoerd dat hij illegaal in SA verbleef en gedeporteerd is. Door in de beslissing op bezwaar te verwijzen naar het eerste gehoor heeft de staatssecretaris de motivering uitgebreid, zonder dat hij hierop heeft kunnen reageren.
28. De rechtbank overweegt hierover dat uit vaste rechtspraak volgt dat de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gronden restrictief moeten worden toegepast. Van het horen mag slechts bij uitzondering met toepassing van sub b van genoemd artikel worden afgezien, namelijk indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing om van het horen af te zien, moet bovendien worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365, overweging 5. Eiser heeft in de gronden van bezwaar, onder punt 2, aangevoerd dat hij ‘in het verleden als illegale vreemdeling verwijderd is van het Saoedische grondgebied’. Dit ter onderbouwing van zijn bezwaargrond dat het voor hem onmogelijk is om zelf naar SA af te reizen en hij dus in bewijsnood verkeert. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift niet (expliciet) aangevoerd dat hij niet is geregistreerd in SA en dat hij geen geboorteakte heeft. De staatssecretaris is in het bestreden besluit ingegaan op deze gestelde bewijsnood en heeft hierbij niet verwezen naar het eerste gehoor. Van een uitbreiding van de motivering van het primaire besluit in het bestreden besluit, zoals eiser stelt, is geen sprake.
Eerst in het verweerschrift is de staatssecretaris uitvoerig ingegaan op de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het eerste gehoor. Dit verweerschrift is een reactie op de primaire beroepsgrond van eiser dat hij nooit aan een geboorteakte kan komen omdat zijn geboorte in SA niet is geregistreerd. Dit is geen uitbreiding van de motivering van het primaire besluit, maar ‘enkel’ een reactie op wat eiser in zijn beroepschrift heeft aangevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris terecht het bezwaarschrift kennelijk ongegrond heeft verklaard en vanwege die reden mocht afzien van de hoorplicht in de bezwaarprocedure.
Conclusie en gevolgen
29. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.