ECLI:NL:RBOVE:2025:1790

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
ak_24_4021
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen intrekking bijzondere bijstand

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn recht op bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2023, welke intrekking was gebaseerd op een schending van de inlichtingenplicht. Het college had het bezwaar van eiser op 15 oktober 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft op 18 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn vader, die tevens zijn bewindvoerder was, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan eiser kan worden toegerekend. Eiser had aangevoerd dat hij op vakantie was en niet kon voorzien dat er een tijdgevoelige brief van de gemeente zou aankomen. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gemeente voorafgaand aan zijn vakantie op de hoogte heeft gesteld van zijn afwezigheid. Bovendien had de vader van eiser, als bewindvoerder, de verantwoordelijkheid om de post in de gaten te houden, wat niet is gebeurd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit in stand. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/4021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, het college,

(gemachtigde: M. Luchtenberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar door het college.
Bij besluit van 3 juli 2024, verzonden op 8 juli 2024, heeft het college eisers recht op bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2023 ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 15 oktober 2024 heeft het college het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, samen met zijn vader [naam], en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanleiding van het geschil en de standpunten van partijen
3. Eiser ontving bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. De vader van eiser was ten tijde van de besluitvorming de bewindvoerder van eiser. Eiser en zijn vader wonen op hetzelfde adres.
4. Het college heeft op basis van onderzoek vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Gelet op deze schending van de inlichtingenplicht heeft het college onder meer beslist om eisers recht op bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2023 tot 1 oktober 2023 in te trekken. Dit besluit is op 3 juli 2024 genomen en op 8 juli 2024 naar eiser verzonden.
5. Eiser heeft bij brief van 17 september 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
5.1.
Eiser heeft in het beroepschrift toegelicht dat hij van 14 juni 2024 tot en met 12 september 2024 afwezig was wegens een geplande vakantie. Eiser was op vakantie samen met zijn familie, waaronder zijn vader en tevens bewindvoerder. Hij is van mening dat hij niet kon voorzien dat er in deze periode een tijdgevoelige brief van de gemeente zou aankomen. Direct na terugkomst van zijn vakantie heeft eiser contact opgenomen met de gemeente en alle benodigde informatie verstrekt. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij de gemeente per brief op de hoogte heeft gebracht van zijn vakantie. Hij heeft deze brief zowel in de brievenbus van de gemeente gedaan als afgegeven aan een ambtenaar.
6. Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en hiervoor geen verschoonbare reden is. Volgens het college vormt de omstandigheid dat eiser op vakantie was geen verschoonbare reden en had het - zeker gezien de duur van de vakantie van 13 weken - op de weg van eiser gelegen om iemand in te schakelen om zijn post te controleren.
Overwegingen
7. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen.
7.1.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7.2.
In de uitspraken van 8 mei 2024 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep het nieuwe toetsingskader aangaande termijnoverschrijdingen uiteengezet, waarbij is aangesloten bij de eerdere rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven [2] . Bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb moeten, naast toegang tot de rechter, ook de rechtszekerheid, voorspelbaarheid en rechtsgelijkheid worden betrokken. Dat geldt ook voor het belang van een goed uitvoerbare bestuurspraktijk en een efficiënte rechtspleging. Belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, zijn bij die beoordeling niet relevant.
7.3.
Beoordeeld moet worden of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Daarbij is van belang of de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, of deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en of sprake is van een andere reden die tot die overschrijding heeft geleid. Bij bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen kan in de eerste plaats gedacht worden aan persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener, of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan. In de tweede plaats valt te denken aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen.
7.4.
Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen wordt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering gevolgd. Dit betekent dat alle omstandigheden van het geval in hun samenhang moeten worden bezien. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen.
7.5.
Als onderdeel van de contextuele benadering kan bij de vraag naar de toerekening aandacht worden besteed aan de hoedanigheid van de indiener, of de indiener zich heeft laten bijstaan door een rechtshulpverlener of andere derde, de omvang van de termijnoverschrijding, de partijconstellatie en de positie van het bestuursorgaan.
8. Niet in geschil is dat eiser na afloop van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot intrekking van de bijzondere bijstand. De vraag is of eiser deze termijnoverschrijding kan worden toegerekend.
9. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. Hiervoor is het volgende van belang.
9.1.
Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij via zijn vader voorafgaand aan de vakantie de gemeente heeft bericht dat hij en zijn familie op vakantie gingen, maar heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen enkel (begin van) bewijs geleverd dat hij een brief bij de gemeente in de brievenbus heeft gedaan dan wel aan een ambtenaar heeft gegeven. Het college daarentegen heeft gesteld geen berichten van eiser over een aanstaande vakantie te hebben ontvangen. Nu er geen concreet aanknopingspunt aanwezig is voor een ander oordeel, gaat de rechtbank ervan uit dat het college niet voorafgaand aan de vakantie op de hoogte is gebracht van eisers afwezigheid in Nederland voor de duur van hun vakantie.
9.2.
Ten tijde van de in deze procedure genomen besluiten was de vader van eiser de bewindvoerder van eiser. Eiser ontving op dat moment hiervoor ook bijzondere bijstand. Van een bewindvoerder, die bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten ontvangt, mag worden verwacht dat hij de besluitvorming en correspondentie met betrekking tot eisers bijstand nauwlettend in de gaten houdt, dan wel zorgt dat dit door iemand anders in de gaten wordt gehouden. Dat dit hier onvoldoende is gebeurd, komt hier voor eisers rekening. Zeker ook nu eiser voor de duur van bijna drie maanden niet in Nederland aanwezig was, had iemand de post in de gaten moeten houden. Dit geldt te meer, nu – gelet op het door het college gestarte onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand – verwacht kon worden dat er besluitvorming zou volgen naar aanleiding van het gestarte onderzoek.
9.3.
Van overige bijzondere omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
10. Het voorgaande betekent dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet verwijtbaar is. Het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift kan aan eiser worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
11. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.