ECLI:NL:RBOVE:2024:940

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10656520 \ CV EXPL 23-1806
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van een anti-ronselbeding en onrechtmatig handelen door een werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen AGC Nederland Holding B.V. en GMT Twente B.V. AGC vorderde een contractuele boete van € 15.000,00 van de gedaagde, die het anti-ronselbeding had overtreden door een voormalige collega te benaderen om bij GMT te komen werken. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad het anti-ronselbeding had geschonden, maar matigde de boete tot € 2.500,00, gezien de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde. AGC vorderde ook schadevergoeding van GMT, omdat zij meende dat GMT onrechtmatig had gehandeld door de gedaagde aan te zetten tot het overtreden van het beding. De kantonrechter oordeelde dat GMT onrechtmatig had gehandeld, maar wees de schadevergoeding af omdat AGC onvoldoende bewijs had geleverd van de geleden schade. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de gematigde boete en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10656520 \ CV EXPL 23-1806
Vonnis van 20 februari 2024
in de zaak van
AGC NEDERLAND HOLDING B.V.,
te Tiel,
eisende partij,
hierna te noemen: AGC,
gemachtigde: mr. A.H.M. Booijink,
tegen

1.[gedaagde] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
2.
GMT TWENTE B.V.,
te Goor,
hierna te noemen: GMT,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. J.G. Oolderink-Olthof.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 oktober 2023,
- de brief van mr. Booijink met producties, door de rechtbank ontvangen op 16 januari 2024;
- de mondelinge behandeling van 22 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De inleiding

2.1.
[gedaagde] was voorheen werkzaam bij AGC. In de bijlage behorende bij de arbeidsovereenkomst tussen haar en AGC stond een anti-ronselbeding opgenomen. [gedaagde] is op 1 september 2022 in dienst getreden bij GMT. Volgens AGC heeft [gedaagde] vervolgens het anti-ronselbeding met AGC overtreden, reden waarom zij van [gedaagde] een contractuele boete vordert. Volgens AGC zou [gedaagde] daartoe door (de directeur van) GMT zijn aangezet en heeft GMT hiervan geprofiteerd, waardoor GMT onrechtmatig jegens AGC heeft gehandeld. AGC vordert daarom een schadevergoeding van GMT. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden en veroordeelt haar tot betaling van de contractuele boete, weliswaar gematigd tot € 2.500,00. GMT heeft onrechtmatig jegens AGC gehandeld, maar de gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. De motivering van deze beslissing volgt hierna.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is op 10 oktober 2013 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) AGC en laatstelijk werkzaam in de functie van accountmanager.
3.2.
In artikel 2.1.3. van de bijlage bijzondere bedingen bij haar arbeidsovereenkomst (hierna: het anti-ronselbeding) staat:

Het is werknemer evenmin toegestaan tijdens het dienstverband en binnen
een tijdvak van één jaar na het einde van het dienstverband, direct of indirect
contact te hebben met medewerkers van werkgever en/of van daarmee
gelieerde direct of indirect het beëindigen van het dienstverband met
werkgever of de daarmee gelieerde ondernemingen en/of bedoelde
medewerkers in dienst te (doen) nemen c.q. bij een nieuwe werkgever in
dienst te laten nemen.
3.3.
In artikel 3.1 van deze bijlage is de volgende boetebepaling opgenomen:

Voor iedere overtreding van (één van) in de artikel 1 en 2 (althans de leden daarvan) omschreven ge- en verboden, direct of indirect, verbeurt de werknemer aan de werkgever en/of aan de met werkgever gelieerde ondernemingen, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 BW, een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot € 15.000,00 voor elke overtreding, vermeerderd met € 2.500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de werkgever en/of de aan werkgever gelieerde ondernemingen, om in plaats en/of boven de boete volledige schadevergoeding te vorderen en onverminderd het recht om nakoming te vorderen en/of een verbod tot het verrichten van de desbetreffende handelingen.
3.4.
[gedaagde] is op 1 september 2022 uit dienst getreden van AGC en aansluitend in dienst getreden van GMT in de functie van planner en adviseur voor particuliere klanten.
3.5.
In de ontslagbevestiging van 29 juli 2022 is door AGC aan [gedaagde] medegedeeld:
“ (…)
Voor de goede orde wijzen wij je erop dat de bijzondere bedingen in je arbeidsovereenkomst ongewijzigd van kracht zullen blijven en wij vertrouwen erop dat de in de artikelen genoemde punten correct worden nagekomen
(…)”
3.6.
Mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was werkzaam bij AGC. Op
28 februari 2023 heeft [naam 1] een exitgesprek met de algemeen directeur van AGC, de heer [naam 2] , gevoerd. Dit gesprek is opgenomen. AGC heeft van dit gesprek een transcriptie overgelegd, waarin staat dat onder andere het volgende is besproken:
“(…)
[naam 2] Ja. Ja. Maar goed. En toen vond je de vacature van wat is het, GMT toch?
[naam 1] Ja.
[naam 2] Hadden ze een vacature uitstaan?
[naam 1] Nee uhh [gedaagde] vroeg het.
[naam 2] Dus ze hadden geen vacature uitstaan nog?
[naam 1] Nog niet, nee.
[naam 2] Dus je had niet iets gevonden op internet of zo?
[naam 1] Nee, nee, nee.
[naam 2] Of een advertentie? Bij mij worden zelfs dingen in de krant gezet in de buurt van Lisse.
[naam 1] Oh ja?
[naam 2] Ja, dan heb je zo'n krantje wat je elke week krijgt en daar staan nog steeds gewoon twee, ongeveer twee grote pagina's met advertenties van bollenbedrijven en, dat vond ik wel grappig, dat is daar nog gewoon zo. Maar goed, je hebt dus geen advertentie gevonden.
[naam 1] Nee, nee
[naam 2] Waarvan je dacht dit is het voor mij?
[naam 1] Nee, nee
[naam 2] Hoe is het dan gegaan? Hoe ben je daar terecht gekomen dan?
[naam 1] Ehh, [gedaagde]
[naam 2] belde jou?
[naam 1] Ja
[naam 2] Okee
[naam 1] Is dat niet wat voor jou?
[naam 2] Okee
[naam 1] Zij zit nu veel op kantoor en zij, het is de bedoeling dat zij meer de weg op gaat
[naam 2] Oh
[naam 1] [naam 3] , dus
[naam 2] Ja, okee. Waren jullie vriendinnen of zo dan?
[naam 1] Nee niet eens zo zeer. Maar we hebben elkaar op Facebook.
[naam 2] Ja
[naam 1] [naam 3] ja ik kwam haar ook laatst een keer tegen in Deventer, nou ja in gesprek [naam 3] , zo een beetje. Gewoon.
[naam 2] Okee, maar voor die baan belde ze je op en ze zegt ik weet daar wat voor je.
[naam 1] Ja.
[naam 2] Okee
[naam 1] Ja. Is dat een job voor jou?
(…)”
3.7.
AGC stuurde op 1 maart 2023 een brief aan [gedaagde] , waarin zij [gedaagde] het volgende heeft medegedeeld:
"(…)
Met teleurstelling hebben wij kennis genomen van het feit dat jij de met ons
overeengekomen bijzondere bedingen hebt overtreden, in het bijzonder het 'loswekenbeding' zoals opgenomen in artikel 2.1.3 van het addendum d.d. 18 september 2013 behorende bij jouw arbeidsovereenkomst met AGC.
Uit hoofde van dit beding is het jou niet toegestaan om binnen een periode van één jaar na het einde van het dienstverband contact te hebben met onze medewerkers om hen te bewegen de arbeidsovereenkomst met AGC te beëindigen en/of hen in dienst te (doen) nemen bij je nieuwe werkgever, op straffe van een opeisbare boete van € 15.000, =, vermeerderd met € 2.500, = voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Inmiddels is ons gebleken dat jij ruimschoots binnen dit tijdvak telefonisch contact hebt gezocht met [naam 1] om haar te vragen bij GMT Twente te komen werken. Inmiddels is de opzegging van [naam 1] bij AGC een feit en haar indiensttreding bij GMT Twente aanstaande.
Wij hadden van jou meer loyaliteit verwacht, temeer nu wij jou in de ontslagbevestiging d.d. 29 juli 2022 op de geldigheid van deze bedingen hebben gewezen en aangegeven hebben van jou te verwachten dat jij deze bedingen zult nakomen.
(…)”
3.8.
De gemachtigde van GMT en [gedaagde] heeft bij brief van 14 maart 2023 het volgende aan AGC medegedeeld:
"(…)
U stelt zonder enige onderbouwing, laat staan door het overleggen van bewijs, dat mijn cliënte contact zou hebben gezocht met mevrouw [naam 1] , om haar te vragen bij GMT Twente te komen werken, maar dat is geenszins het geval. Cliënte heeft noch direct, noch indirect mevrouw [naam 1] benaderd om het dienstverband met AGC te beëindigen en in dienst te komen bij GMT Twente, zodat van overtreding van het losweken-beding geen sprake is.
(…)"
3.9.
Partijen hebben daarna over en weer gecorrespondeerd over de vraag of [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft geschonden. Ook hebben partijen over en weer verklaringen van betrokkenen overgelegd.

4.Het geschil

4.1.
AGC vordert - samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag van € 15.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Daarnaast vordert zij dat GMT wordt veroordeeld om een bedrag van € 9.399,00 aan schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en proceskosten.
4.2.
[gedaagde] en GMT voeren verweer. [gedaagde] en GMT concluderen tot niet-ontvankelijkheid van AGC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van AGC, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van AGC in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Uitleg anti-ronselbeding
5.1.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop het anti-ronselbeding moet worden uitgelegd en over het antwoord op de vraag of [gedaagde] dit beding heeft overtreden.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de uitleg van het tussen partijen overeengekomen anti-ronselbeding dient te geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Deze maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Bij die uitleg komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.3.
Aan de zijde van [gedaagde] is aangevoerd dat het anti-ronselbeding niet rechtsgeldig is overeengekomen omdat deze onduidelijk is geformuleerd, waardoor het voor haar niet duidelijk was wat daar precies mee is bedoeld. Ook zou het anti-ronselbeding zo zijn geformuleerd dat dit [gedaagde] verbiedt om contact te hebben met oud collega’s, wat volgens haar in strijd is met verschillende grondrechten, te weten het recht op vrijheid van verplaatsing, het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit alles brengt volgens [gedaagde] mee dat zij niet aan het anti-ronselbeding gehouden kan worden.
5.4.
Aan de zijde van AGC is aangevoerd dat in het anti-ronselbeding per abuis een stuk tekst is weggevallen. Volgens AGC heeft zij bedoeld dat het [gedaagde] niet is toegestaan om direct of indirect contact te hebben met oud collega’s van AGC en/of van aan haar gelieerde ondernemingen om deze te bewegen om in dienst te treden bij een nieuwe werkgever.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat zij bij de totstandkoming van haar arbeidsovereenkomst met AGC, door AGC op de bijzondere bedingen in de bijlage bij haar arbeidsovereenkomst is gewezen en dat dit wederom is gebeurd in de ontslagbevestiging van 29 juli 2022. Hoewel zij het anti-ronselbeding bij haar indiensttreding niet expliciet met AGC heeft besproken, was zij daar wel van op de hoogte omdat zij deze bepaling zelf had gelezen. Ook heeft zij verklaard dat zij wist dat zij op grond van het anti-ronselbeding oud collega’s niet mocht benaderen om over te stappen naar GMT. Uit het door [gedaagde] verklaarde ter zitting blijkt dan ook dat het voor haar duidelijk is geweest dat het haar in ieder geval niet was toegestaan om direct of indirect contact te hebben met oud collega’s van AGC en/of gelieerde ondernemingen met het doel deze te bewegen om in dienst te treden bij GMT. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de tekst van het anti-ronselbeding op die manier kan worden uitgelegd en voorts dat [gedaagde] daaraan is gehouden.
Overtreding anti-ronselbeding
5.6.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of [gedaagde] in strijd met het anti-ronselbeding heeft gehandeld.
5.7.
AGC stelt dat uit het opgenomen exitgesprek blijkt dat [gedaagde] [naam 1] heeft benaderd om bij GMT te komen werken en zij dus het anti-ronselbeding heeft overtreden.
5.8.
[gedaagde] en GMT betwisten dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden. [naam 1] zou uit zichzelf in oktober 2022 bij GMT gesolliciteerd hebben. Zij zou toen zijn afgewezen omdat er op dat moment geen werk voor haar was. In januari 2023 was er wel werk voor haar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de directeur van GMT, de heer [naam 4] verklaard dat hij om deze reden [gedaagde] heeft verzocht een afspraak voor hem te maken met [naam 1] . Hij heeft [gedaagde] dit aan [gedaagde] gevraagd omdat zij [naam 1] kende en hij daar zelf geen tijd voor had. Volgens [naam 4] nzou [gedaagde] er verder niet betrokken zijn bij de indienstneming van [naam 1] . Blijkens een overgelegde verklaring van 28 maart 2023 heeft [naam 4] eerder het volgende verklaard over de situatie:
“(…)
Mevrouw [naam 1] heeft mij, [naam 4] , eigenaar GMT Twente, benaderd met de vraag of wij nog op zoek zijn naar nieuwe kantoor medewerkers.
Na deze vraag van haar, heb ik, [naam 4] , eigenaar GMT Twente, haar gevraagd eens langs te komen voor een oriënterend gesprek.
Dit gesprek hebben ik, [naam 4] , eigenaar GMT Twente, met haar 1 op 1 gehad.
Hier uit kwam naar voren, dat wij, GMT Twente, haar werk konden aanbieden wat haar aanstond. Op deze basis zijn we verder gaan praten, en zijn we er met elkaar uitgekomen.
Laat duidelijk wezen, dat [gedaagde] hier part nog deel aan heeft gehad.
Ik, [naam 4] , eigenaar GMT Twente, heb [gedaagde] hier bewust buiten gehouden, wetende dat ze een "losweek beding "in haar oude AGC contract had staan. [gedaagde] is hier bewust door mij buiten gehouden.
(…)”
5.9.
Ook is door gedaagden een (ongedateerde) schriftelijke verklaring van [naam 1] overgelegd, waarin zij heeft verklaard:
“(…)
[gedaagde] heeft mij nooit op enige manier benaderd. Wij hebben elkaar alleen eind september puur op sociaal vlak gesproken in Deventer.
Uit eigen initiatief heb ik contact gezocht met [naam 4] en aansluitend met hem een sollicitatiegesprek gevoerd.
(…)”
5.10.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het anti-ronselbeding heeft overtreden. Uit de opname van het exitgesprek blijkt dat [gedaagde] [naam 1] direct dan wel indirect heeft bewogen om in dienst te treden bij GMT, nu daaruit blijkt dat zij [naam 1] heeft gewezen op de baan bij GMT en zij heeft gevraagd of dat iets voor haar is. Dat gaat verder dan het enkel maken van een afspraak en heeft weldegelijk ten doel om [naam 1] direct dan wel indirect over te halen om over te stappen naar GMT. Dat [naam 1] al dan niet zelf in oktober al contact zou hebben gezocht met GMT, doet daar niet aan af. Het gaat immers om een baan die pas later beschikbaar kwam en waar [naam 1] nog niet van op de hoogte was. Daarbij is van belang dat [gedaagde] en [naam 4] beiden wisten dat [gedaagde] aan het anti-ronselbeding met AGC gebonden was. Dat heeft [naam 4] tijdens de mondelinge behandeling verklaard. Desondanks heeft hij aan [gedaagde] gevraagd om [naam 1] te benaderen. En [gedaagde] op haar beurt heeft hier uitvoering aan gegeven.
5.11.
Hieruit blijkt dat de hiervoor aangehaalde eerdere verklaring van [naam 4] , van
28 maart 2023, inhoudende dat hij zelf aan [naam 1] heeft gevraagd om op gesprek te komen en [gedaagde] hier ‘part nog deel aan heeft gehad’ is strijd van de feiten is. Dat geldt om dezelfde reden ook voor de hiervoor onder r.o. 5.9 aangehaalde schriftelijke verklaring van [naam 1] , waarin staat dat [gedaagde] haar nooit op enige manier heeft benaderd. Die verklaring is bovendien in strijd met wat [naam 1] tijdens het exitgesprek tegen heer [naam 2] heeft gezegd. De kantonrechter hecht dan ook geen waarde aan deze verklaringen van [naam 4] en [naam 1] .
Matiging boete
5.12.
De boete die staat op overtreding van het anti-ronselbeding is bepaald in artikel 3.1 van de bijlage bijzondere bedingen (zie rechtsoverweging 3.5.). Het betreft een bedrag van
€ 15.000,00 voor elke overtreding, vermeerderd met € 2.500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. AGC heeft een boete van € 15.000,00 gevorderd. [gedaagde] heeft echter een beroep op matiging gedaan.
5.13.
Artikel 6:94 lid 1 BW bepaalt dat de rechter op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete kan matigen. Met die bevoegdheid dient terughoudend te worden omgegaan. Matiging is alleen aan de orde wanneer toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ6638 (Intrahof/Bart Smit)). De omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend en niets verhindert de rechter gewicht toe te kennen aan de hoedanigheid van partijen, zoals het zijn van particulier (HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986 (Van de Zuidwind/Faase)).
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij is van belang dat de boetebepaling niet is afgestemd op de werkelijke schade die AGC kan lijden als gevolg van een overtreding van het anti-ronselbeding, nu de boetebepaling ook geldt voor overtredingen van andere bedingen, waaronder het concurrentie- en relatiebeding. Ook is van belang dat het hier gaat om een boete van een aanzienlijke omvang voor een enkele overtreding waar [gedaagde] volledig in privé voor wordt aangesproken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij wegens persoonlijke omstandigheden de boete niet kan dragen, wat zou betekenen dat zij haar huis moet verkopen. Al deze aan de kantonrechter bekend gemaakte omstandigheden in aanmerking nemende, zal de kantonrechter het bedrag van de boete matigen tot € 2.500,00.
5.15.
AGC heeft over de contractuele boete de wettelijke rente gevorderd. Uit artikel 6:92 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet en omdat wettelijke rente een vorm van schadevergoeding is, kan de wettelijke rente niet naast de contractuele boete worden gevorderd. Dit is slechts anders als partijen zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke schadevergoeding als de boete verschuldigd is, omdat artikel 6:92 lid 2 BW van regelend recht is. Uit artikel 3.1 van de bijlage bijzondere bedingen (zie r.o. 3.5.) blijkt dat dit het geval is. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal daarom worden toegekend zoals vermeld in de beslissing.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
AGC vordert van [gedaagde] een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. AGC heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 375,00, gerelateerd aan het toe te wijzen boetebedrag en met inachtneming van artikel 2 van het Besluit.
Onrechtmatig handelen GMT
5.17.
AGC heeft aangevoerd dat [naam 4] wist dat [gedaagde] aan een anti-ronselbeding gebonden was en hij haar ertoe heeft aangezet om het beding te overtreden. Door op deze wijze te profiteren van de wanprestatie van [gedaagde] c.q. haar daartoe te hebben aangezet, maakt GMT zich volgens AGC schuldig aan onrechtmatig handelen. AGC vordert daarom dat GMT overgaat tot het vergoeden van de geleden schade.
5.18.
Volgens vaste rechtspraak (bijv. HR 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084) is het handelen met iemand terwijl men weet dat deze door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig. Van onrechtmatigheid is pas sprake indien de aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij door het sluiten van de desbetreffende overeenkomst, kort gezegd, wanprestatie pleegt jegens een derde, en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden.
5.19.
De kantonrechter oordeelt dat voldoende is komen vast te staan dat [naam 4] [gedaagde] ertoe heeft aangezet om het anti-ronselbeding te overtreden, nu hij wist dat zij gebonden was aan een anti-ronselbeding en hij haar desondanks heeft verzocht om [naam 1] te bellen met de vraag of zij (nog) interesse had om te komen werken bij GMT. Daarbij wordt in het bijzonder meegewogen dat er een gezagsverhouding bestaat tussen [naam 4] als directeur van GMT en [gedaagde] als werknemer, wat het voor [gedaagde] moeilijk kan hebben gemaakt om het verzoek af te wijzen. De conclusie is daarom dat GMT onrechtmatig jegens AGC heeft gehandeld.
Schade AGC
5.20.
Uit het vorenstaande volgt dat GMT als gevolg van het vastgestelde onrechtmatig handelen in beginsel aansprakelijk is voor de door AGC geleden schade.
5.21.
AGC heeft haar schade begroot op een bedrag van € 9.399,00, bestaande uit de kosten voor de overdracht, het inwerken, het werven en de onboarding van een nieuwe werknemer. GMT heeft betwist dat AGC door het vertrek van [naam 1] enige schade heeft geleden. De gemaakte kosten zijn volgens GMT onvoldoende onderbouwd, laat staan dat AGC heeft aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Bovendien had [naam 1] volgens GMT al geruime tijd plannen om AGC te verlaten, wat zij onderbouwt met een sollicitatiebrief 27 september 2022 aan een ander bedrijf.
5.22.
Hoewel het aannemelijk is dat een werkgever kosten moet maken voor de indienstneming van een nieuwe werknemer, valt dit in de onderhavige situatie niet als schade aan te merken. Uit de overgelegde sollicitatiebrief wordt duidelijk dat [naam 1] al enige tijd op zoek was naar een andere baan. Uit de opname van het exitgesprek volgt verder dat [naam 1] de sfeer op haar afdeling en haar werkzaamheden bij AGC niet meer leuk vond. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat [naam 1] , indien zij niet bij GMT in dienst getreden zou zijn, op zoek zou blijven naar een andere baan en die naar verwachting op korte termijn ook zou hebben gevonden. AGC zou in dat geval ook kosten hebben moeten maken voor de indienstneming van een nieuwe werknemer, zij het dat die kosten later gemaakt zouden zijn. Daarnaast zijn de aangevoerde schadeposten door AGC, in het licht van de gemotiveerde betwisting ervan door GMT, onvoldoende onderbouwd. Nu zij hiervoor voldoende de gelegenheid heeft gehad, zal de kantonrechter AGC niet tot nadere bewijslevering toelaten en wijst de gevorderde schadevergoeding af.
Proceskosten
5.23.
Nu de vorderingen ten aanzien van GMT zijn afgewezen, zal zij niet in de proceskosten veroordeeld worden.
5.24.
[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom wel in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van AGC als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 107,32
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde € 476,00 (2 punten x tarief € 238,00)
- nakosten
€ 119,00
Totaal € 2.086,32
5.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan AGC te betalen een bedrag van
€ 2.875,00, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.500,00 vanaf 1 maart 2023 tot en met de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot een bedrag van € 2.086,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol en in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2024.