ECLI:NL:RBOVE:2024:6972

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
ak_24_2122
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van aspirant agent wegens niet-geschiktheid en bezwaar tegen ontslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 30 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de korpschef van politie om haar eervol ontslag te verlenen als aspirant agent, niveau 4, beoordeeld. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen dit ontslag, dat was ingegaan op 15 juni 2022. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar primair niet-ontvankelijk was, maar subsidiair ongegrond. De korpschef had in redelijkheid kunnen concluderen dat eiseres door haar houding en gedrag een onwerkbare situatie had gecreëerd en het vertrouwen in haar geschiktheid voor de functie ernstig had geschaad. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aan de eisen van geschiktheid voldeed, zoals vereist in artikel 89, vierde lid, onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Eiseres had zich tijdens haar opleiding niet gehouden aan gemaakte afspraken en had geen adequaat plan van aanpak ingediend. De rechtbank concludeert dat het ontslag terecht is verleend en dat eiseres geen reële kans heeft gehad om haar geschiktheid aan te tonen, mede omdat zij zich niet aan de voorwaarden hield die haar waren gesteld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2122

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigden: mr. H.S. Eisenberger en mr. J.F.R. Eisenberger),
en

de korpschef van politie

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1 . In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de korpschef om aan eiseres eervol ontslag te verlenen als aspirant agent, niveau 4.
1.1.
De korpschef heeft aan eiseres ontslag verleend met het besluit van 7 juni 2022 (het primaire besluit). Het primaire besluit bevat twee besluitonderdelen:
 het besluit om eiseres ontslag te verlenen met ingang van 15 juni 2022 (besluitonderdeel 1) en
 het besluit om aan eiseres betaalde reiskostenvergoedingen terug te vorderen (besluitonderdeel 2).
1.2.
Met het besluit van 10 mei 2023 heeft de korpschef de ingangsdatum van het ontslag gewijzigd in 15 augustus 2022.
1.3.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend.
1.4.
De korpschef heeft met een besluit van 31 januari 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar zover gericht tegen besluitonderdeel 1 primair niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard. De korpschef heeft ten aanzien van besluitonderdeel 2 het primaire besluit herzien en na herberekening aan eiseres een bedrag van € 796,22 aan reiskostenvergoedingen toegewezen.
1.5.
Het beroep is alleen gericht tegen het bestreden besluit ten aanzien van besluitonderdeel 1.
1.6.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

Feiten ten aanzien van besluitonderdeel 1.
2. Eiseres is met ingang van 8 november 2021 voor één jaar aangesteld als ‘aspirant agent, niveau 4’. Tijdens de selectieprocedure is werd afgesproken dat eiseres tijdens de opleiding - aan de politieacademie te Drachten - werkzaam zou blijven als politievrijwilliger. In geval van positief advies zou ze na het eerste leerjaar de mogelijkheid krijgen om uit te stromen richting gebiedsgebonden politiezorg (GGP) of Tactische Opsporing.
2.1.
De start van de opleiding verliep niet probleemloos. Eiseres was op de introductiedag en de dagen erna niet aanwezig wegens een coronabesmetting. Later vond een gesprek plaats met eiseres over het feit dat sprake was van signalen dat zij veel aandacht vroeg voor het feit dat ze had gehoord hoogbegaafd te zijn. Met eiseres zijn afspraken gemaakt. Eiseres heeft zich op 4 januari 2022 ziekgemeld. Op 20 of 21 februari 2022 werd ze hersteld gemeld. Aansluitend werd haar buitengewoon verlof verleend, totdat zij een nieuwe start zou maken in een andere leergroep.
2.2.
In maart 2022 heeft eiseres het vertrouwen in haar trajectbegeleidster, tevens haar direct leidinggevende, opgezegd. Op 30 maart 2022 vond een gesprek plaats tussen twee teamchefs, een HR-adviseur en eiseres waarbij werd afgesproken dat eiseres in de week van 25 april 2022 in het nieuwe leerteam zou instromen, aan de politieacademie te Apeldoorn. Zij moest daarvoor zelf een plan van aanpak aanleveren en ze mocht zonder toestemming geen nevenwerkzaamheden verrichten.
2.3.
Eiseres heeft geen nieuw plan van aanpak ingediend. De teamchef heeft eiseres op 14 april 2022 laten weten dat zij tot uiterlijk 15 april 2022, 17.00 uur, kon aangeven of ze zich kon verenigen met de voorstellen en zich volledig voor de opleiding wilde inzetten. Eiseres stuurde haar teamchef hierna enkele e-mails waarin zij geen antwoord gaf op de gestelde vragen. Op 20 april 2022 is aan eiseres medegedeeld dat zij op 26 april 2022 werd verwacht voor een gesprek onder meer over mogelijke rechtspositionele stappen. Eiseres is op deze afspraak niet verschenen. Zij gaf vooraf aan alleen te zullen verschijnen als haar coach hoogbegaafdheid bij het gesprek kon zijn. De teamchef heeft eiseres op 9 mei 2022 aangezegd om haar nevenwerkzaamheden te beëindigen, om verstrekte dienstmiddelen in te leveren en om te op 16 mei 2022 te verschijnen. De teamchef heeft eiseres op 16 mei 2022 een voornemen doen toekomen om haar eervol ontslag te verlenen.
2.4.
Met het primaire besluit is aan eiseres ontslag verleend met ingang van 15 juni 2022 wegens gebleken niet geschiktheid voor de dienst als bedoeld in art. 89, vierde lid, en onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2.5.
Eiseres heeft haar bezwaarschrift op 10 oktober 2022 en op 27 oktober 2023 aangevuld.
2.6.
Hierna is de procedure vervolgd zoals weergegeven onder Inleiding vanaf 1.4.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
3. De rechtbank beoordeelt allereerst of de korpschef het bezwaarschrift ten aanzien van besluitonderdeel 1 (het verleende ontslag) terecht (primair) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Alleen als het bezwaar ten aanzien van besluitonderdeel 1 ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank of de korpschef ten aanzien van dit besluitonderdeel (subsidiair) in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet heeft voldaan aan de eisen van geschiktheid of bekwaamheid in de zin van artikel 89, vierde lid, en onder a, van het Barp.
3.1.
De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaarschrift ten aanzien van besluitonderdeel 1 ontvankelijk is. De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef
in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres niet aan de eisen van geschiktheid in de zin van artikel 89, vierde lid, en onder a, van het Barp heeft voldaan.
Het beroep is daarom ongegrond.
3.3.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de korpschef het bezwaarschrift van eiseres ten aanzien van besluitonderdeel 1
(het ontslag) terecht niet ontvankelijk verklaard?
Standpunten partijen
4. Volgens eiseres heeft verweerder haar bezwaarschrift ten aanzien van besluitonderdeel 1 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en is het standpunt van verweerder dat haar bezwaarschrift niet tegen het ontslag was gericht, onjuist. Uit de nadere gronden van het bezwaar van 10 oktober 2022 en de aanvullende gronden van 27 oktober 2023 blijkt voldoende duidelijk, dat het bezwaarschrift wel degelijk (mede) tegen het ontslag is gericht. Bovendien bestaat er geen juridisch beletsel om de rechter niet alle gronden te laten beoordelen nu de zogenaamde ‘grondenfuik’ buiten het omgevingsrecht niet langer geldt.
4.1.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten aanzien van besluitonderdeel 1 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens verweerder blijkt uit het aanvullend bezwaarschrift van 10 oktober 2022 niet, dat het bezwaar mede is gericht tegen het ontslag. Volgens de korpschef is dat bovendien in lijn met eerdere uitlatingen van eiseres, zoals een e-mail van eiseres van 17 mei 2022 waarin zij schreef dat zij PO21 (de rechtbank begrijpt: de opleiding) zo waardeloos vond dat zij ‘echt niet meer’ wilde. Volgens de korpschef is het leerstuk van de grondenfuik niet van toepassing, nu het bezwaarschrift niet tegen besluitonderdeel 1 was gericht.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.1.
Eiseres heeft op 15 juli 2022 een pro forma bezwaarschrift ingediend. De toenmalig gemachtigde heeft op 10 oktober 2022 een aanvullend bezwaarschrift ingediend. In het pro forma bezwaarschrift noch in de gronden van 10 oktober 2022 staat dat het bezwaar uitsluitend is gericht tegen het besluit om reiskosten terug te vorderen (besluitonderdeel 2).
In het aanvullend bezwaarschrift van 10 oktober 2022 staan ook gronden die zich richten tegen het in twijfel trekken van haar integriteit en gronden die betrekking hebben op haar medische toestand en het feit dat eiseres twee rechtsposities had (als aspirant en als politievrijwilligster). Daarmee is het aanvullend bezwaarschrift niet alleen gericht tegen besluitonderdeel 2. Eiseres heeft het bezwaar voor zover gericht tegen besluitonderdeel 1 verder aangevuld op 27 oktober 2023 waarbij opnieuw, nu meer expliciet, gronden tegen
het ontslag zijn aangevoerd.
4.2.2.
De korpschef heeft, in navolging van de commissie, het bezwaarschrift ten aanzien van besluitonderdeel 1 ten onrechte (primair) niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Heeft de korpschef aan eiseres op grond van artikel 89, vierde lid, en onder a van het Barp eervol ontslag mogen verlenen ?
5. Eiseres voert aan dat haar ontslag onrechtmatig is, omdat de korpschef het ontslag heeft verleend terwijl zij ziek was en zij daarom geen reële kans heeft gehad om tijdens haar aanstelling haar geschiktheid voor de functie te laten zien. Eiseres wijst daarbij op artikel 94, eerste lid, onder g, en het derde lid, onder a, van het Barp, waarin staat dat in geval van ziekte de opzegging van een aanstelling niet eerder mag plaatsvinden dan na twee jaar onafgebroken ziekte. Ter toelichting voert eiseres het volgende aan.
5.1.
In de loop van 2023 is vastgesteld dat eiseres de ziekte long-covid heeft. De corona-besmetting heeft zeer waarschijnlijk plaatsgevonden tijdens een dienst als politievrijwilliger in Ter Apel, rond de start van haar opleiding als aspirant. Met een besluit van 20 juli 2023 is ook erkend dat zij deze beroepsziekte heeft opgelopen, tijdens een dienst als politie-vrijwilligster. Door de aandoening heeft eiseres te kampen met ernstige beperkingen,
wat betreft cognitief functioneren, fysieke en mentale belasting en het algeheel lichamelijk functioneren. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres gewezen op een (telefonisch) consult met de bedrijfsarts op 8 maart 2022 en een rapportage van een arbeidsdeskundige van 11 april 2023. Volgens eiseres blijkt hieruit dat zij ten tijde van de indiening van het aanvullend beroepschrift, op 9 april 2024, al 2,5 jaar arbeidsongeschikt was. Het standpunt van de korpschef, dat geen sprake is van een verband tussen de ‘gebleken niet geschiktheid’ en haar ziekte, kan niet worden gevolgd. Volgens eiseres mag niet te snel worden aangenomen dat van zo’n verband geen sprake is.
5.1.1.
Eiseres wijst daarnaast op afspraken die zij heeft gemaakt met haar eerste trajectbegeleider. Daaruit blijkt dat ‘noodhulp’ geen passend werk was voor haar en maatwerk was geboden. Desondanks heeft haar teamchef haar, nog geen half jaar na start van de opleiding en terwijl zij ziek was, ontslag verleend.
5.1.2.
Volgens eiseres is het in strijd met de evenredigheid wanneer zij ondanks de erkenning van de beroepsziekte alleen maar aanspraak kan maken op rechten die voortvloeien uit haar rechtspositie als politievrijwilliger. Volgens eiseres moet de
(ontslag)bescherming van artikel 94, vijftiende lid, van het Barp ook voor haar gelden.
5.2.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiseres op (de rechtsbescherming van) artikel 94 van het Barp niet kan slagen. Het ontslag is verleend op grond van artikel 89, vierde lid, onder a, van het Barp.
Volgens de korpschef is verder duidelijk dat het ontslag is verleend wegens de houding en het gedrag van eiseres, haar problematische wijze van communiceren en een gebrek aan samenwerking. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die los staan van de (pas later vastgestelde) ziekte long-covid.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Heeft de korpschef artikel 94 van het Barp moeten toepassen?
6.1.
De rechtbank volgt de korpschef in zijn standpunt dat het ontslag van eiseres niet is gebaseerd op artikel 94 van het Barp en dat hij deze bepaling terecht niet heeft toegepast. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6.1.1.
Aan eiseres is ontslag verleend op grond van artikel 89, vierde lid, en onder a van het Barp. Op grond van deze bepaling kan gedurende de politieopleiding eervol ontslag worden verleend aan de aspirant bij gebleken niet geschiktheid die voor de dienst is vereist.
Artikel 89, vierde lid, van het Barp is ten opzichte van artikel 94 van het Barp een ‘lex specialis’, waarin sprake is van een voorziening getroffen voor situaties als de onderhavige. In de aanhef van het eerste lid van artikel 94 van het Barp is artikel 89 van het Barp immers uitdrukkelijk uitgezonderd. Hiermee is in artikel 89, vierde lid, en onder a van het Barp een zelfstandige ontslaggrond neergelegd, die geldt bij tijdelijke aanstelling als ambtenaar, bij wijze van proef. Deze bepaling kent geen verbod om tijdens ziekte te ontslaan.
6.1.2.
De toepasselijkheid van artikel 89, vierde lid, van het Barp brengt met zich mee
dat voor een aspirant in tijdelijke dienst die tijdens de basisopleiding wordt ontslagen wegens het niet voldoen aan geschiktheidseisen, voor zover (al) die ongeschiktheid zijn oorzaak vindt in lichamelijke gebreken, niet dezelfde waarborgen gelden als bij een ongeschiktheidontslag van een ambtenaar wegens ziekte op grond van artikel 94 van het Barp. Dit verschil in rechtspositie is naar oordeel van de rechtbank niet onevenredig en verklaarbaar door de andere positie van de aspirant in opleiding. Dit oordeel vindt steun in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] .
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de korpschef mogen concluderen tot ‘gebleken niet geschiktheid die voor de dienst wordt vereist’ in de zin van artikel 89, vierde lid, en onder a, van het Barp?
7. Op grond van artikel 89, vierde lid, en onder a van het Barp kan eervol ontslag worden verleend bij gebleken niet geschiktheid die voor de dienst wordt vereist aan de aspirant, gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Barp aangewezen politieopleiding.
7.1.
Bij een tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling blijft de toetsing beperkt tot de vraag of, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, het bestuursorgaan op goede gronden tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet heeft voldaan aan in redelijkheid te stellen eisen en/of verwachtingen en ook niet te verwachten viel dat hij voor het einde van de aanstelling alsnog aan die eisen en/of verwachtingen zou voldoen. Daarbij is vereist dat wordt aangetoond dat de betrokken ambtenaar schromelijk is tekortgeschoten of anderszins heeft blijk gegeven van een ongeschiktheid welke het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen. Een dergelijk ontslag dient te berusten op voldoende concrete gegevens waaruit die ongeschiktheid blijkt.
7.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient de ongeschiktheid voor de functie, anders dan door ziekte of gebreken, zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken.
De ongeschiktheid moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar [2] . Daarbij kunnen het gedrag en de houding van de betrokkene en de weigering om te voldoen aan bepaalde vorderingen meespelen bij het oordeel dat de betrokkene niet de geschiktheid bezit die voor de dienst wordt vereist [3] .
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 28 oktober 2021 tijdens een dienst als politievrijwilligster een coronabesmetting heeft opgelopen.
7.3.
De korpschef heeft voor de motivering van de ‘gebleken niet geschiktheid’ verwezen naar in de inhoud van het voornemen, het primaire besluit en de pleitaantekeningen voor de hoorzitting van de Commissie weergegeven feiten en omstandigheden. Uit deze stukken, in samenhang met het dossier, blijkt ten aanzien van die feiten en omstandigheden, samengevat weergegeven, het volgende.
7.3.1.
Eiseres is op 8 november 2021 aangesteld als aspirant, niveau 4. Zij startte met
de politieopleiding aan de politieacademie te Drachten. Wegens klachten door de coronabesmetting kon zij niet aanwezig zijn op de introductiedag en dagen erna. Zij heeft dat op 7 november 2021 gemeld.
7.3.2.
De start van de opleiding verliep hierna niet soepel. Docenten kregen de indruk dat eiseres geen goed beeld van de opleiding had. Tijdens een telefonisch contact met haar (eerste) trajectbegeleider vertelde zij hoogbegaafd te zijn. Op 4 januari 2022 meldde eiseres zich opnieuw ziek. De trajectbegeleider stuurde op 13 januari 2022 een e-mail naar eiseres met een overzicht van wat er van haar werd verwacht, in het kader van de opleiding, zoals het maken van opdrachten, het volgen van lessen en het voldoen aan de competenties. Tijdens gesprekken op 9 en 15 februari 2022 met haar nieuwe trajectbegeleidster werd afgesproken dat eiseres bij een ander leerteam zou gaan instromen. Op 16 februari 2022 vertelde eiseres haar trajectbegeleidster het gevoel te hebben niet begrepen te worden wat betreft haar hoogbegaafdheid. De trajectbegeleidster heeft eiseres voorgehouden dat de opleiding prioriteit had, dat ze zich moest gaan richten op herstel en dat er even geen ruimte was voor nevenwerkzaamheden, als vrijwilligerswerk bij de vreemdelingenpolitie en/of ambassadeurswerk. Eiseres liet daarop weten dat zij zich niet aan afspraken houdt waar zij het nut niet van inziet.
Met eiseres werd afgesproken dat zij uiterlijk 28 februari 2022 een plan van aanpak zou indienen en in de week van 25 april 2022 zou starten in het nieuwe leerteam aan de politieacademie te Apeldoorn.
7.3.3.
Het door eiseres opgestelde plan van aanpak voldeed niet en zij kreeg de opdracht om uiterlijk 7 maart 2022 een nieuw plan van aanpak in te dienen. Eiseres gaf aan daar niet toe in staat te zijn wegens een gebrek aan energie en somberheid.
7.3.4.
Eiseres heeft op 8 maart 2022 de bedrijfsarts geconsulteerd. Op 9 maart 2022 heeft ze haar trajectbegeleidster laten weten dat zij niet met haar verder kon.
Op 30 maart 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen twee teamchefs, een HR-adviseur en eiseres. Tijdens dit gesprek werd opnieuw afgesproken dat eiseres in de week van 25 april 2022 zou instromen in het nieuwe leerteam, op voorwaarden dat zij zich volledig zou gaan richten op (het behalen van) de opleiding en geen nevenwerkzaamheden zou verrichten. Eiseres ging hier niet mee akkoord.
Aan eiseres is kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk 8 april 2022 kon laten weten of ze gebruik wilde maken van de tweede kans.
7.3.5.
Eiseres heeft binnen de gegeven termijn niets van zich laten horen. Ze heeft
haar teamchef op 10 april 2022 een e-mail gestuurd met als bijlage een PowerPoint presentatie. Op de vraag of ze de tweede kans wilde aangrijpen heeft ze niet gereageerd.
7.3.6.
Op 14 april 2022 heeft de teamchef eiseres (telefonisch en schriftelijk) laten weten dat zij aan de op 30 maart 2022 gestelde voorwaarden zou worden gehouden en mogelijke rechtspositionele stappen aangekondigd. Eiseres kon uiterlijk 15 april 2022 om 17.00 uur laten weten of zij de opleiding nog wilde volgen op basis van de gestelde voorwaarden. Eiseres heeft haar teamchef op 14 april 2022 om 23.09 uur hierna weer een e-mail gestuurd, met als bijlage een PowerPoint presentatie over hoogbegaafdheid, waarin geen antwoord werd gegeven op vragen. Op 15 april 2022 heeft eiseres een e-mail verstuurd waarin ze schreef dat ze niet inhoudelijk zou reageren op e-mail van haar teamchef en dat een ontslagaanvraag onverstandig zou zijn.
7.3.7.
Eiseres is hierna aangezegd om op 26 april 2022 te 9.00 uur te verschijnen.
Eiseres heeft deze afspraak zonder opgaaf van redenen geweigerd. De teamchef heeft de aanzegging herhaald met de waarschuwing dat niet verschijnen zou worden aangemerkt
als plichtsverzuim. Eiseres liet weten alleen te willen verschijnen als haar coach hoogbegaafdheid aanwezig kon zijn bij het gesprek.
Eiseres is op 26 april 2022 niet verschenen. Uit contact met de coach van eiseres bleek dat eiseres die dag aan het werk was bij basisteam Lekpoort te Nieuwegein. De teamchef heeft eiseres hierna aangezegd om zich op 10 mei 2022 te melden, om haar spullen in te leveren en dienstopdrachten in ontvangst te nemen, zoals een ontzegging van toegang tot gebouwen van de politie. Eiseres is op 10 mei 2022 niet verschenen. Zij stuurde ’s avonds laat een e-mail naar ongeveer zeven personen, waaronder de teamchef van de politievrijwilligers en de teamchef van de vreemdelingenpolitie, afdeling identificatie en mensenhandel (AVIM), waarin ze schreef dat sprake was van een mismatch bij de selectie en zij daarvan de dupe was geworden. Ze schreef in een e-mail van 17 mei 2022 de opleiding (‘PO21’) 'zo waardeloos' te vinden, dat zij 'echt niet meer wilde'.
Eiseres heeft zich opnieuw ziekgemeld.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan
het ontslag aan haar is verleend bij ziekte en zij (vanwege ziekte) geen reële kans heeft gehad om haar geschiktheid voor de dienst aan te tonen en overweegt daartoe het volgende.
8.1.
Eiseres heeft de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden in de kern niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat eiseres
in eerste instantie in haar opleiding is vastgelopen bij de politieacademie te Drachten. Partijen verschillen daarover niet van mening. Daarna heeft eiseres de tweede kans die haar is geboden niet benut. De instroom in de nieuwe leergroep is niet tot stand gekomen door de houding en het gedrag van eiseres en een gebrek aan communicatie en samenwerking.
8.1.1.
Eiseres heeft aanvankelijk aangegeven bij de nieuwe leergroep te willen instromen maar zij heeft daarvoor, ondanks aandringen van de kant van haar leidinggevenden, geen goed of geschikt plan van aanpak opgesteld. Ze heeft zich evenmin gehouden aan de aanwijzing om vanaf maart 2022 haar aandacht volledig te richten op het schrijven van dat plan van aanpak en haar opleiding, en niet op nevenactiviteiten.
Eiseres is op 26 april 2022 niet verschenen op een afspraak met haar teamchef, terwijl daarover later bleek dat zij aan het werk was gegaan bij een basisteam te Nieuwegein. Zij had dit zelf geregeld. Dit terwijl haar, begrijpelijkerwijs, was opgedragen om haar prioriteiten bij de opleiding te leggen, ondanks het feit dat die haar mogelijk onvoldoende verdieping en/of uitdaging bood. Eiseres had immers zelf, bewust, voor de opleiding als aspirant, niveau 4, gekozen.
Op een later moment gaf eiseres aan de opleiding niet te zien zitten. Eiseres heeft er aldus blijk van gegeven zich niet te willen houden aan aanwijzingen en zich niet te committeren met dat, wat in het kader van de opleiding van haar werd verwacht en mocht worden verwacht.
8.2.
Eiseres heeft verder onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van ziekte, door de corona-besmetting, geen reële kans heeft gehad om haar geschiktheid als aspirant-agent te tonen. De enkele, algemene, verwijzing naar aanwezigheid van long-covid klachten in de periode voorafgaand aan het ontslag is daarvoor onvoldoende. De aannemelijkheid van de ontwikkeling van klachten gedurende die periode is pas achteraf vastgesteld. Bovendien is niet gebleken dat eiseres zich in de maanden voorafgaand aan het ontslag op medische beperkingen heeft beroepen, ook niet in het contact met de bedrijfsarts.
8.2.1.
Eiseres was daarnaast in staat tot het schrijven van uitvoerige correspondentie in
de richting van haar leidinggevende en anderen die zij in haar zaak wilde betrekken, waarbij het niet ging over medische klachten en/of beperkingen maar over de door haar gestelde hoogbegaafdheid, in combinatie met de opleiding.
8.2.2.
De coronabesmetting in oktober 2022 is medio 2023 erkend als dienstongeval en ook als zodanig afgehandeld. Naar oordeel van de rechtbank valt niet in te zien, dat eiseres niet in haar (latere) hoedanigheid als aspirant ontslagen zou mogen worden op gronden die geen verband houden met klachten vanwege die ziekte.
De rechtbank acht daarbij niet aannemelijk dat eiseres door klachten als gevolg van de coronabesmetting in belangrijke mate werd verhinderd om adequaat deel te nemen aan de opleiding. De korpschef heeft ten aanzien van de belastbaarheid van eiseres ook niet weersproken gesteld dat zij blijkens haar handelen in de eerste maanden van 2022 wel degelijk belastbaar was, aangezien ze vanaf medio februari 2022 tot eind april 2022 zeker achttien keer een nevenactiviteit heeft verricht, waaronder diensten als politievrijwilligster in Ter Apel. Zij verrichtte dus in substantiële mate nevenactiviteiten. Ook gelet hierop gaat
de stelling van eiseres dat haar medische toestand (mede) reden moet zijn geweest voor beëindiging van haar aanstelling niet op.
8.3.
De korpschef heeft gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, in redelijkheid kunnen oordelen dat eiseres door haar houding en gedrag een onwerkbare situatie heeft gecreëerd en het vertrouwen dat zij in staat was om zich te committeren aan kernwaarden van de politie (integer, moedig, betrouwbaar en verbindend) ernstig heeft geschaad.
De korpschef heeft daarom mogen concluderen dat sprake is van 'gebleken niet geschiktheid' voor de functie van aspirant niveau 4 en aan eiseres eervol ontslag mogen verlenen. De korpschef heeft dit besluit ook voldoende deugdelijk gemotiveerd
9. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De korpschef heeft het bezwaar voor zover gericht tegen besluitonderdeel 1 terecht subsidiair ongegrond verklaard. Dat betekent dat dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
A.N. Egberink-Jonker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 september 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR2720, r.o. 4.6.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098, ro. 4.1.
3.Zie ook bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 24 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2913, r.o. 3.4.