ECLI:NL:RBOVE:2024:6450

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
ak_22_368 en ak_22463
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming n.a.v. handhavingsverzoek tegen varkenshouderij met betrekking tot geluidsoverlast

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, worden de beroepen van twee eisers, een vennootschap onder firma (V.O.F.) en een besloten vennootschap (B.V.), tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Raalte behandeld. De zaak betreft handhavingsverzoeken die zijn ingediend door de eisers naar aanleiding van geluid- en geurhinder van de varkenshouderijen die zij exploiteren. De rechtbank oordeelt dat de beroepen deels niet-ontvankelijk zijn, omdat de herstelbesluiten van 16 mei 2023 de eerdere besluiten van 25 januari 2022 vervangen. De rechtbank volgt het advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) en concludeert dat de weigering van het college om op te treden tegen de overschrijding van de geldende geluidsnormen niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt de herstelbesluiten voor wat betreft het aspect geluid en draagt het college op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de herstelbesluiten voor het aspect geur in stand blijven, omdat de eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van overtredingen van de geldende voorschriften. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om adequaat te reageren op handhavingsverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 22/368 en ZWO 22/463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] V.O.F.(de V.O.F.) en
[eiseres 2] B.V.(de B.V.), beide uit [vestigingsplaats] ,
eisers in ZWO 22/368 en derde-partij in ZWO 22/463 (hierna gezamenlijk te noemen: [eiseres c.a.] (enkelvoud)),
gemachtigde: ing. B.H. Wopereis,
en

[eiser 1] en [eiser 2] , beide uit [woonplaats] ,

eisers in ZWO 22/463 en derde-partij in ZWO 22/368 (hierna gezamenlijk te noemen: [eiser c.a.] (enkelvoud)),
gemachtigde: mr. R. Scholten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder in beide zaken,
gemachtigde: K. Verouden - van Overdijk.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [eiseres c.a.] en [eiser c.a.] tegen het besluit op bezwaar van 25 januari 2022 en de twee herstelbesluiten van 16 mei 2023, verzonden op 23 mei 2023 (hierna: de herstelbesluiten).
Naar aanleiding van de herstelbesluiten heeft [eiser c.a.] aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren [eiser 2] en [eiser 1] aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens [eiseres c.a.] hebben [naam 1] en [naam 2] aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] . De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek in beide zaken gesloten.
Op 17 januari 2024 heeft de rechtbank in beide zaken het onderzoek heropend, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) als deskundige benoemd en haar gevraagd om in dit geschil advies uit te brengen over het aspect geluid. Dat heeft zij op 12 juni 2024 gedaan. De rechtbank heeft partijen daarna de mogelijkheid geboden om inhoudelijk te reageren op het STAB-rapport. Van die mogelijkheid heeft geen van de partijen gebruik gemaakt.
Nadat geen van de partijen binnen de daartoe gestelde termijn heeft aangegeven opnieuw op zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
De V.O.F. exploiteert op het perceel [adres 1] een varkensbedrijf. Op het perceel [adres 2] exploiteert de B.V. een varkensbedrijf. Beide bedrijven beschikken over milieuvergunningen voor het in werking hebben van de varkenshouderijen. Beide bedrijven hebben dezelfde eigenaren: de aandeelhouders van de B.V. zijn tevens de vennoten van de V.O.F..
1.2
De woningen van [eiser c.a.] staan op de percelen [adres 3] en [adres 4] en liggen tussen beide varkensbedrijven in. [eiser c.a.] en zijn familieleden ervaren geur- en geluidhinder van de bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen percelen.
1.3
Bij brieven van 1 mei 2018 (hierna: de handhavingsverzoeken) heeft [eiser c.a.] bij verweerder een groot aantal verzoeken ingediend om handhavend op te treden tegen concreet benoemde activiteiten die plaatsvinden binnen de bedrijven van [eiseres c.a.] en die volgens [eiser c.a.] onaanvaardbare geur- en/of geluidhinder veroorzaken.
Besluitvorming van verweerder en procesverloop
2.1
Voor een volledig overzicht van de besluiten die verweerder naar aanleiding van de handhavingsverzoeken heeft genomen en de bezwaar- en beroepsprocedures die daartegen zijn gevoerd, verwijst de rechtbank naar de tekst onder het kopje ‘Procesverloop’ in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2022. [1]
2.2
Voor de beoordeling van de onderhavige beroepen is van belang dat verweerder bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit I) de handhavingsverzoeken, voor zover die betrekking hebben op de V.O.F., deels heeft afgewezen en deels heeft toegewezen en aan de V.O.F. een last onder dwangsom heeft opgelegd, waarin zij is opgedragen om, kort gezegd, ervoor te zorgen dat de luchtwasser naar behoren werkt.
Bij besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de handhavingsverzoeken, voor zover die betrekking hebben op de B.V., deels afgewezen en deels toegewezen en aan de B.V. lasten onder dwangsom opgelegd, waarin zij is opgedragen om, kort gezegd, ervoor te zorgen dat de luchtwasser naar behoren werkt en om de dikke fractie (vaste mest) op te slaan op een vloeistofkerende vloer waarbij de vloeistoffen worden opgevangen in een opslagvoorziening.
2.3
In het besluit op bezwaar van 25 januari 2022 heeft verweerder:
  • het bezwaar van de B.V. tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard;
  • het bezwaar van [eiser c.a.] wat betreft het aspect geur ongegrond verklaard;
  • het bezwaar van [eiser c.a.] wat betreft het aspect geluid gegrond verklaard; en
  • zowel aan de V.O.F. als de B.V. op het aspect geluid lasten onder dwangsom opgelegd.
2.4
In de uitspraak van 20 april 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit op bezwaar van 25 januari 2022 in strijd is met artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat daarin niet staat welke voorschriften zijn overtreden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de herstelbesluiten genomen, waarvan er één op de V.O.F. en één op de B.V. betrekking heeft.
2.5
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb hebben de beroepen van [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] van rechtswege mede betrekking op de herstelbesluiten.
Beroepen voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar van 25 januari 2022
3. In de herstelbesluiten staat dat verweerder met toepassing van artikel 6:19 van de Awb nieuwe besluiten op bezwaar heeft genomen. Dit betekent dat de herstelbesluiten dienen ter vervanging van het besluit op bezwaar van 25 januari 2022, zodat dit besluit is komen te vervallen (lees: is ingetrokken). Omdat het besluit op bezwaar van 25 januari 2022 niet meer bestaat, hebben [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] geen (proces)belang meer bij een beoordeling van hun beroepen, voor zover die zijn gericht tegen dat besluit. De rechtbank zal daarom de beroepen van [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] , voor zover die zijn gericht tegen het besluit op bezwaar van 25 januari 2022, niet-ontvankelijk verklaren.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op deze zaken blijft op grond van de artikelen 4.3 en 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet echter het oude recht van toepassing.
Beroepen voor zover gericht tegen de herstelbesluiten

Het aspect geur

De locatie van de V.O.F. aan de [adres 1]
5.1
In het herstelbesluit dat betrekking heeft op de V.O.F. heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het besluit op bezwaar van 7 april 2020 dat betrekking heeft op de locatie aan de [adres 1] (hierna kortweg aangeduid als: de [adres 1] ) onherroepelijk is geworden. Uit dit herstelbesluit blijkt dat, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, hij van mening is dat daarom geen besluit meer hoefde te worden genomen over de bezwaren van [eiser c.a.] over het aspect geur afkomstig van de [adres 1] .
5.2
[eiser c.a.] is van mening dat het vreemd is dat verweerder in het herstelbesluit niets meer heeft gezegd over de geurhinder die de V.O.F. veroorzaakt. Ter zitting heeft [eiser c.a.] hierover aangevoerd dat, omdat verweerder er in de herstelbesluiten voor heeft gekozen om de beoordeling van de handhavingsverzoeken per bedrijf op te splitsen, mocht worden verwacht dat verweerder in die besluiten op beide aspecten, geur en geluid, zou ingaan en daarbij de meest actuele gegevens zou meenemen.
5.3
De rechtbank overweegt dat de onderhavige beroepen nog steeds het gevolg zijn van de handhavingsverzoeken van mei 2018. In het primaire besluit dat betrekking heeft op de [adres 1] zijn de handhavingsverzoeken voor wat betreft het aspect geur afgewezen. In het besluit op bezwaar van 7 april 2020 dat betrekking heeft op deze locatie heeft verweerder deze afwijzing gehandhaafd, met aanvulling van de motivering. Het daartegen door [eiser c.a.] ingestelde beroep is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden. Daarmee zijn de handhavingsverzoeken voor wat betreft het aspect geur afkomstig van de [adres 1] afgehandeld en staat de afwijzing van dat deel van de handhavingsverzoeken in rechte vast. Verweerder hoefde in het herstelbesluit dat betrekking heeft op de V.O.F. daarom geen beoordeling meer te maken van het aspect geur afkomstig van de [adres 1] en daarover geen besluit meer te nemen. De verwijzing van [eiser c.a.] naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 september 2022 [2] maakt dit niet anders.
Dit onderdeel van het beroep van [eiser c.a.] slaagt niet.
De locatie van de B.V. aan de [adres 2]
6.1
In het besluit op bezwaar van 7 april 2020 dat betrekking heeft op de locatie aan de [adres 2] (hierna kortweg aangeduid als: de [adres 2] ) heeft verweerder:
  • de gedeeltelijke afwijzing van de handhavingsverzoeken over het aspect geur gehandhaafd, met aanvulling van de motivering; en
  • de aan de B.V. opgelegde lasten onder dwangsom over de werking van de luchtwasser en de opslag van vaste mest in stand gelaten.
6.2
Tegen dit besluit heeft (alleen) [eiser c.a.] beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer AWB 20/1116 en op 2 december 2022 heeft de rechtbank in die zaak uitspraak gedaan. [3] In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit op bezwaar van 7 april 2020 op het aspect geur onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat naar aanleiding van de handhavingsverzoeken op dat aspect precies is gecontroleerd en wat daarbij is geconstateerd. Ook is in het besluit op bezwaar van 7 april 2020 zonder nadere motivering het advies van de bezwaarcommissie niet opgevolgd, doordat aan dat besluit geen controlerapporten ten grondslag zijn gelegd en voorafgaand aan dat besluit niet een nieuwe controle op het aspect geur is uitgevoerd.
6.3
In het herstelbesluit dat betrekking heeft op de [adres 2] heeft verweerder het bezwaar van [eiser c.a.] ten aanzien van het aspect geur ongegrond verklaard en de aan [eiseres c.a.] opgelegde lasten onder dwangsom gehandhaafd. Aan dit herstelbesluit heeft verweerder onder meer meerdere controlerapporten ten grondslag gelegd, die als bijlagen bij dat besluit zijn gevoegd. Volgens verweerder blijkt uit de uitgevoerde controles dat de luchtwassers inmiddels op de voorgeschreven wijze functioneren en worden onderhouden, dat de deuren en ramen van de stallen niet onnodig openstaan, dat ten aanzien van de opslag van vaste mest geen overtredingen van de vergunningvoorschriften meer zijn geconstateerd en dat niet is gebleken van illegale mestputten.
6.4
[eiser c.a.] heeft over het aspect geur aangevoerd dat nog steeds niet is gebleken van een objectief deugdelijk onderzoek en dat de controlerapporten op dat punt tekort schieten. Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van de handhavingsverzoeken ten onrechte geen stappenplan of geurprotocol gehanteerd om na te gaan of sprake is van onaanvaardbare geurhinder. Volgens [eiser c.a.] functioneren de luchtwassers van de B.V. niet altijd naar behoren en is de uittreedsnelheid van de luchtwassers ten onrechte niet onderzocht. Ook stelt [eiser c.a.] dat bij de voerkeukens van de B.V. af en toe de deuren openstaan, zonder dat er activiteiten zijn. Verder is het experiment om water uit de mest te gebruiken als waswater niet vergund en is niet onderzocht of dit stank kan meebrengen.
In het aanvullend beroepschrift van 23 november 2023 heeft [eiser c.a.] een beroep gedaan op de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 september 2022. Volgens [eiser c.a.] blijkt uit deze uitspraak dat de bescherming tegen geurhinder die de Wet geurhinder en veehouder (Wgv) biedt in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tekort schiet. Verweerder heeft ten onrechte niks met deze uitspraak gedaan. Verder heeft [eiser c.a.] in beroep een brief van mr. [naam 4] van 29 augustus 2023 overgelegd, waarin deze namens [eiser c.a.] aan verweerder vraagt om aan de omgevingsvergunningen van [eiseres c.a.] nieuwe voorschriften te verbinden dan wel die vergunningen geheel of gedeeltelijk in te trekken. Bij deze brief zitten drie berekeningen van de geurbelasting op de woningen van [eiser c.a.] , die zijn gemaakt met het programma V-Stacks vergunning (hierna: de V-Stacks-berekeningen).
6.5
De rechtbank overweegt dat uit het primaire besluit II en het herstelbesluit blijkt dat verweerder op basis van de handhavingsverzoeken heeft beoordeeld of sprake is van overtredingen van bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteiten-besluit) of de Activiteitenregeling milieubeheer (de Activiteitenregeling) of voorschriften uit de voor de B.V. geldende omgevingsvergunning.
6.6
[eiseres c.a.] heeft er ter zitting op gewezen dat in de voor de B.V. geldende omgevingsvergunning toestemming is verleend voor het houden van een bepaald aantal dieren, maar dat in die vergunning geen geurnormen zijn opgenomen. Weliswaar is de aanvraag die tot die vergunning heeft geleid destijds op basis van V-Stacks-berekeningen getoetst aan de geldende geurnorm, maar die geurnorm zelf is niet opgenomen in de vergunning. Verder hebben verweerder en [eiseres c.a.] ter zitting onweersproken betoogd dat de V-Stacks-berekeningen die [eiser c.a.] met het aanvullende beroepschrift van 23 november 2023 heeft ingediend uitgaan van een lagere geurreductie door luchtwassers dan de geurreductie die ten tijde van de vergunningverlening gold, omdat voor luchtwassers nu andere parameters gelden.
6.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de overgelegde controlerapporten aannemelijk heeft gemaakt dat er geen reden is om - ten opzichte van de in het primaire besluit II opgelegde lasten - aanvullende handhavingsmaatregelen te nemen. Met die controlerapporten heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt wat er wanneer is gecontroleerd, wat daarbij is geconstateerd en dat er geen overtredingen zijn geconstateerd waartegen aanvullende handhavingsmaatregelen moeten worden genomen. [eiser c.a.] heeft in beroep ook niet benoemd welke wettelijke bepaling of welk voorschrift uit de omgevings-vergunning wordt overtreden, waartegen verweerder nog zou moeten optreden. Verder heeft [eiser c.a.] niet weersproken dat in de omgevingsvergunning geen geurnormen zijn opgenomen waaraan de B.V. zich moet houden en die nu worden overschreden. Ook in de brief van Verbeek van 29 augustus 2023 en de daarbij gevoegde V-Stacks-berekeningen is geen vergunningvoorschrift genoemd dat door de B.V. zou worden overtreden. Al met al is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat het herstelbesluit dat betrekking heeft op de B.V. voor wat betreft het aspect geur onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank Den Haag maakt dit niet anders. Die uitspraak ziet, kort gezegd, op de algemene vraag of de Wgv in het licht van artikel 8 van het EVRM voldoende bescherming aan omwonenden biedt. Dat is een andere vraag dan die of verweerder in het herstelbesluit terecht heeft geconcludeerd dat de concreet benoemde activiteiten uit de handhavingsverzoeken niet tot meer overtredingen van concrete bepalingen of voorschriften leiden, dan de overtredingen waartegen verweerder is opgetreden. Mede gelet op de controles en de daarvan opgestelde rapporten die aan het herstelbesluit ten grondslag liggen, is de rechtbank van oordeel dat wat [eiser c.a.] hiertegen in beroep heeft aangevoerd te weinig is om deze conclusie van verweerder niet te volgen. [eiser c.a.] verzoek aan verweerder om de geldende omgevingsvergunningen van [eiseres c.a.] aan te passen of in te trekken speelt in deze procedure geen rol. Dat verzoek staat los van de vraag of verweerder een juist besluit op de handhavingsverzoeken heeft genomen.
Dit onderdeel van het beroep van [eiser c.a.] slaagt niet.
6.8
[eiseres c.a.] heeft over het aspect geur alleen aangevoerd dat hij vindt dat de last onder dwangsom die is opgelegd voor de werking van de luchtwassers moet worden ingetrokken, omdat inmiddels meerdere keren is vastgesteld dat die goed werken conform de geldende eisen. Daarover overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke verplichting bestaat op grond waarvan verweerder in het herstelbesluit de opgelegde last had moeten intrekken. Als [eiseres c.a.] wil dat één of meer van de opgelegde lasten worden ingetrokken kan hij daartoe een verzoek bij verweerder indienen.
6.9
Uit het voorgaande volgt dat de herstelbesluiten voor wat betreft het aspect geur in stand kunnen blijven.

Het aspect geluid

Algemeen
7. De herstelbesluiten zijn wat betreft het aspect geluid gebaseerd op het door Alcedo B.V. opgestelde akoestisch rapport ‘ [eiseres 1] aan de [adres 2] en de [adres 1] ’ van 13 juli 2021 (hierna: het rapport van Alcedo). Zowel [eiser c.a.] als [eiseres c.a.] heeft op dit rapport gereageerd. [eiseres c.a.] heeft daarbij een notitie van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) ingebracht. Met de notitie van 23 december 2021 heeft Alcedo op de notitie van [bedrijf] gereageerd. De opmerkingen van [bedrijf] hebben Alcedo aanleiding gegeven het rapport op details aan te passen, maar de conclusies van Alcedo zijn niet gewijzigd.
De V.O.F. aan de [adres 1]
8.1
In het herstelbesluit dat betrekking heeft op de V.O.F. heeft verweerder op basis van het rapport van Alcedo geconcludeerd dat het gebruik van de verreiker of shovel ter plaatse van de sleufsilo’s een overtreding oplevert van voorschrift 2.1 van de milieu-vergunning van 25 maart 2003. Door dit gebruik van de verreiker of shovel wordt namelijk het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) in de dagperiode overschreden met 1 dB(A) op de zijgevel noord en 2 dB(A) op de achtergevel van de woningen van [eiser c.a.] . In het herstelbesluit heeft verweerder afgezien van handhavend optreden op dit punt, omdat het volgens hem niet aannemelijk is dat dit bijdraagt aan de geluidhinder die ter plaatse van de woningen van [eiser c.a.] wordt ervaren, omdat een verschil van 1 of 2 dB(A) niet kan worden opgemerkt. Daarnaast heeft verweerder op basis van het rapport van Alcedo geconcludeerd dat vrachtwagens die vanaf de [adres 1] naar het zuiden (naar de [adres 2] ) rijden - onder meer ten behoeve van de afvoer van mest en van varkens - een overtreding opleveren van voorschrift 2.2 van de milieuvergunning van
25 maart 2003. Door deze vervoersbewegingen wordt namelijk het maximaal toegestane geluidsniveau (LAmax) in de nachtperiode overschreden met 3 dB(A) op de voorgevel,
4 dB(A) op de zijgevel noord en 5 dB(A) op de achtergevel van de woningen van [eiser c.a.] . Hiervoor heeft verweerder in het herstelbesluit aan de V.O.F. de last opgelegd om binnen zes weken na de verzending van dat besluit deze vervoersbewegingen in de nachtperiode te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per geconstateerde overtreding, tot een maximum van € 10.000,-.
8.2
[eiser c.a.] heeft over het aspect geluid aangevoerd dat hij zich ‘an sich’ kan vinden in de aan [eiseres c.a.] opgelegde lasten onder dwangsom. Volgens [eiser c.a.] zijn er echter nog steeds geluidsbronnen die voor (veel) overlast zorgen, maar waartegen niet wordt opgetreden of die nader onderzocht moeten worden. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser c.a.] onder meer gesteld dat veel bulktransporten langer duren en/of meer geluid maken dan volgens de vergunningen is toegestaan, dat veel transporten langer op de weegbrug staan of stationair staan te draaien dan is vergund, dat meer transporten de [adres 1] aandoen dan voor die locatie bestemd zijn en dat tussen de [adres 1] en de [adres 2] over en weer veel machines worden uitgewisseld. Verder moet volgens [eiser c.a.] het geluid van de luchtwassers beter worden onderzocht, vooral bij warme periodes, in de avond- en nachtperiode. Ook heeft [eiser c.a.] gesteld dat laden en lossen bij de sleufsilo’s aan de [adres 1] veel vaker voorkomt dan waarvan verweerder is uitgegaan en dat het gebruik van de sleufsilo’s op beide locaties niet conform de vergunningen is en voor veel overlast zorgt.
8.3
[eiseres c.a.] heeft in beroep over het aspect geluid aangevoerd dat in de herstel-besluiten lasten onder dwangsom zijn opgelegd voor activiteiten waarvoor eerder, op basis van daarvoor uitgevoerde akoestische onderzoeken, een milieuvergunning is verleend. Volgens [eiseres c.a.] valt niet in te zien waarom de akoestische rapporten die van die onderzoeken zijn opgesteld onjuist zouden zijn. Daarnaast is hij van mening dat de in de herstelbesluiten genoemde overtredingen niet deugdelijk zijn onderbouwd, omdat die niet daadwerkelijk zijn geconstateerd of gemeten, maar slechts zijn berekend op basis van modulering. Verder zijn de vermeende overschrijdingen van de geluidsnormen gering en voldoen de in het rapport van Alcedo genoemde geluidsniveaus aan de geluidsnormen die zijn opgenomen in de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening 1998 (de Handreiking) en het Activiteitenbesluit. Omdat deze geluidsnormen niet worden overschreden, kan volgens [eiseres c.a.] niet worden gezegd dat sprake is van ontoelaatbare hinder en is er geen grondslag voor handhavend optreden. Ook is [eiseres c.a.] van mening dat verweerder hem eerst de mogelijkheid had moeten bieden om legaliserende omgevingsvergunningen aan te vragen, voordat werd overgegaan tot handhavend optreden.
8.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in de herstelbesluiten tegemoet is gekomen aan de beroepsgrond van [eiseres c.a.] dat niet in één besluit aan beide inrichtingen een last onder dwangsom mocht worden opgelegd, maar dat daarvoor twee afzonderlijke besluiten moesten worden genomen. Tevens heeft verweerder in de herstelbesluiten het door de voorzieningenrechter geconstateerde gebrek in het besluit op bezwaar van 25 januari 2022 hersteld, doordat in de herstelbesluiten de overtredingen en de overtreden voorschriften zijn vermeld.
8.5
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [4]
8.6
Verder is het vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is alleen anders als dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. [5]
8.7
De rechtbank heeft de STAB gevraagd om advies uit te brengen over de vraag of verweerder in de herstelbesluiten de conclusies uit het rapport van Alcedo heeft kunnen volgen, mede gelet op wat [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] tegen dat rapport hebben aangevoerd.
8.8
De STAB heeft in haar rapport van 12 juni 2024 (hierna: het rapport) geconcludeerd dat verweerder de conclusies uit het rapport van Alcedo over de V.O.F. aan de [adres 1] niet heeft kunnen volgen. Over het gebruik van de verreiker of shovel ter plaatse van de sleufsilo’s heeft de STAB, kort samengevat, geconcludeerd dat verweerder niet heeft kunnen aansluiten bij de conclusie uit het rapport van Alcedo, dat een overschrijding van 2 dB van de geluidnorm voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet bijdraagt aan de geluidhinder die door [eiser c.a.] wordt ervaren. Verder kan volgens de STAB de conclusie uit het rapport van Alcedo over het wegnemen van deze overschrijding van de geluidnorm door het gebruik van de shovel of verreiker te beperken niet worden gevolgd, omdat die niet op een volledige beschouwing berust. Daarnaast is niet duidelijk geworden of in het rapport van Alcedo de werkzaamheden met de shovel of verreiker bij de sleufsilo’s op een representatieve manier in de berekeningen zijn opgenomen.
Over de vrachtwagens die in de nachtperiode vanaf de [adres 1] naar de [adres 2] rijden heeft de STAB geconcludeerd dat uit het rapport van Alcedo niet kan worden opgemaakt waarom daarin een 2 dB hogere maximale geluidbelasting wordt berekend dan in het akoestisch rapport van [bedrijf] dat ten grondslag ligt aan de voor de V.O.F. geldende vergunning. Daarom heeft verweerder volgens de STAB niet op basis van alleen het rapport van Alcedo kunnen vaststellen dat in de nachtperiode bij de woningen van [eiser c.a.] sprake is van een overschrijding van de norm voor de maximale geluidsbelasting van 45 dB(A) door vrachtwagens die vanaf de [adres 1] komen.
8.9
De STAB is een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb, zodat de rechtbank in beginsel dan ook op het rapport mag afgaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor vermelde conclusies van de STAB. Partijen hebben die conclusies niet bestreden en de rechtbank heeft geen aanwijzingen dat het rapport van de STAB onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat.
8.1
Dit betekent dat het herstelbesluit dat betrekking heeft op de V.O.F. aan de [adres 1] wat betreft het aspect geluid niet in stand kan blijven. Uit het rapport van de STAB volgt namelijk dat, nu verweerder zelf aangeeft dat het gebruik van de verreiker of shovel ter plaatse van de sleufsilo’s daadwerkelijk een overtreding van voorschrift 2.1 van de milieuvergunning van 25 maart 2003 oplevert, verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat kan worden afgezien van handhavend optreden daartegen.
Daarnaast heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat in de nachtperiode bij de woningen van [eiser c.a.] de norm voor de maximale geluidsbelasting wordt overschreden door vrachtwagens die vanaf de [adres 1] komen.
De rechtbank zal het herstelbesluit dat betrekking heeft op de V.O.F. vernietigen voor wat betreft het aspect geluid. Dit onderdeel van de beroepen van [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] slaagt.
De B.V. aan de [adres 2]
9.1
In het herstelbesluit dat betrekking heeft op de B.V. aan de [adres 2] heeft verweerder op basis van het rapport van Alcedo op vijf punten overtredingen van de geluidnormen geconstateerd. De door verweerder geconstateerde overtredingen, zijn conclusies en besluiten daarover alsmede de reactie van de STAB daarop worden hieronder weergegeven. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder aan het niet (tijdig) voldoen door de B.V. aan de opgelegde lasten een dwangsom heeft verbonden van € 1.000,- per geconstateerde overtreding, tot een maximum van € 10.000,-. Verder merkt de rechtbank op dat [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] in de beroepsgronden die zij in deze zaken hebben aangevoerd niet of nauwelijks onderscheid hebben gemaakt tussen het herstelbesluit dat betrekking heeft op de V.O.F. enerzijds en het herstelbesluit dat betrekking heeft op de B.V. anderzijds. De gronden die zijn weergegeven in de rechtsoverwegingen 8.2 en 8.3 gelden daarom ook voor het herstelbesluit dat op de B.V. betrekking heeft. Wel heeft [eiser c.a.] specifiek over de [adres 2] aangevoerd dat vanuit de schuren het geluid van dieren hoorbaar is.
Punt 1
9.2.1
Verweerder heeft geconcludeerd dat het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, dat is vastgelegd in voorschrift 7.2.1 van de voor de B.V. geldende revisievergunning van 30 september 2014 (hierna: de revisievergunning), ter plaatse van de woningen van [eiser c.a.] in de dagperiode met 2 dB wordt overschreden en in de avondperiode met 8 dB wordt overschreden als gevolg van het aanrijden van voer in de sleufsilo’s en werkzaamheden aan de voorzijde van het buitenterrein met shovel en/of verreiker. Volgens verweerder is het echter niet aannemelijk dat deze activiteiten in de dagperiode bijdragen aan de geluidhinder die [eiser c.a.] ervaart, omdat een verschil van 2 dB als zodanig niet kan worden opgemerkt. Daarom heeft verweerder afgezien van handhavend optreden tegen deze activiteiten. Wel heeft verweerder de B.V. gelast om binnen zes weken na de verzending van het herstelbesluit het gebruik van shovel en verreiker op het buitenterrein in de avondperiode te beëindigen.
9.2.2
De STAB heeft ook op dit onderdeel geconcludeerd dat verweerder niet heeft kunnen aansluiten bij de conclusie uit het rapport van Alcedo, dat een overschrijding van de geluidnorm met 2 dB in de dagperiode niet bijdraagt aan de geluidhinder die door [eiser c.a.] wordt ervaren. Daarnaast heeft de STAB ook ten aanzien van de [adres 2] geconcludeerd dat de conclusies in het rapport van Alcedo over het bronvermogen van shovel en verreiker niet op een volledige beschouwing berusten.
Verder heeft de STAB geconcludeerd dat verweerder niet op basis van het rapport van Alcedo de maatregel heeft kunnen opleggen om de werkzaamheden met de shovel en verreiker op het buitenterrein in de avondperiode geheel te beëindigen, omdat op grond van de revisievergunning de shovel of verreiker in de avondperiode wel 0,5 uur rond de stallen B en C gebruikt kan worden, zonder dat de geluidsnorm wordt overschreden.
Punt 2
9.3.1
Verweerder heeft geconcludeerd dat het maximaal toegestane geluidsniveau, dat is vastgelegd in voorschrift 7.4.1 van de revisievergunning, in de dagperiode met 11 dB en in de avondperiode met 14 dB wordt overschreden door het schrapen van de shovelbak over de grond. Volgens verweerder betreft dit een berekening aan de hand van bronmetingen en opgegeven gebruik. Uit constateringen ter plaatse en inspectie van de bodem van de kuilvoerplaat blijkt dat het schrapen niet of nauwelijks plaatsvindt. Gezien het opgelegde verbod op het gebruik van de shovel in de avondperiode zal overschrijding van de geluidnorm volgens verweerder dan ook niet meer plaatsvinden.
9.3.2
In het rapport van de STAB is hierover overwogen dat in het rapport van Alcedo wordt aanbevolen om een organisatorische maatregel te treffen binnen het bedrijf in de vorm van een instructie die voorschrijft dat het (onnodig) slepen of duwen van de shovelbak over de grond zoveel mogelijk moet worden voorkomen en alleen wordt toegestaan ten behoeve van een functionele toepassing. Daarnaast is in het rapport van Alcedo aangegeven dat dergelijke werkzaamheden mogelijk kunnen worden beperkt tot de dagperiode. De STAB acht het aannemelijk dat het schrapen met de bak van de shovel over de bodem van een sleufsilo tijdens het uithalen van kuilvoer niet geheel kan worden voorkomen gedurende de bedrijfsduur van dit uithalen van drie uur (twee uur in de dagperiode en één uur in de avondperiode). Ook vindt volgens de STAB contact tussen de shovelbak en de bodem plaats bij het schuiven van de bak over de bodem, zonder dat geschraapt wordt. Zij concludeert in haar rapport dat verweerder in het herstelbesluit de conclusie in het rapport van Alcedo ten aanzien van de overschrijdingen door het schrapen met de shovelbak over de bodem van de sleufsilo’s bij het uithalen van kuilvoer niet heeft gevolgd, ondanks dat in de dagperiode ten gevolge van deze activiteit piekgeluiden kunnen optreden die de geluidsnorm met 11 dB overschrijden.
Punt 3
9.4.1
Verweerder heeft geconcludeerd dat het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie, dat is vastgelegd in voorschrift 7.3.1 van de revisievergunning, in de dagperiode en de nachtperiode met 2 dB en in de avond-periode met 6 dB wordt overschreden, als gevolg van de activiteiten die in het kader van de afvoer van drijfmest met vrachtwagens in de dagperiode op het buitenterrein plaatsvinden en het gebruik van shovel en verreiker, het verladen van drijfmest en het gebruik van achteruitrijdsignalering in de avond- en/of nachtperiode. Hiervoor heeft verweerder de B.V. de last opgelegd om uiterlijk zes weken na de verzending van het herstelbesluit aan de noordzijde van de stallen geen mest meer te laden in vrachtwagens en de genoemde activiteiten in de avond- en nachtperiode te beëindigen.
9.4.2
De STAB heeft in haar rapport vastgesteld dat verweerder in het herstelbesluit bij het opleggen van de last over de afvoer van drijfmest aan de noordzijde van de stallen twee mogelijke maatregelen die in het rapport van Alcedo zijn beschreven niet heeft meegenomen. De eerste mogelijke maatregel is het aanpassen van de rijroute, zodanig dat achteruitrijden van de vrachtwagens naar het laadpunt niet noodzakelijk is. De tweede mogelijkheid is het beperken van de verladingen van drijfmest tot laadpunten ter plaatse van de stallen B en C, die op grotere afstand van de woningen van [eiser c.a.] liggen dan het laadpunt bij stal D. Verder zijn in het rapport van Alcedo vrachtwagenbewegingen tussen stal D en de sleufsilo’s gemodelleerd, terwijl de STAB tijdens het locatiebezoek heeft geconstateerd dat daarvoor geen ruimte bestaat. De STAB concludeert dat verweerder niet heeft onderzocht waarom in het rapport van Alcedo een overschrijding van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie voor de grootschalige afvoer van drijfmest is berekend, terwijl de geluidnorm in de vergunde situatie op deze activiteit is gebaseerd.
Voor de bevindingen over het gebruik van shovel en verreiker heeft de STAB verwezen naar de conclusies die zij bij de beoordeling van een eerder punt daarover heeft getrokken. Dat zijn de conclusies die in deze uitspraak zijn vermeld in rechtsoverweging 9.2.2.
Verder heeft de STAB geconcludeerd dat Alcedo het piekgeluid van de achteruitrijd-signalering van vrachtwagens heeft opgenomen in het maximale bronvermogen dat voor vrachtwagens is gehanteerd. Voor de bevindingen over de gehanteerde bronvermogens van vrachtwagens heeft de STAB verwezen naar de conclusies die zij daarover heeft getrokken bij de beoordeling van dit onderwerp bij de [adres 1] . Dat zijn de conclusies die in deze uitspraak zijn vermeld in rechtsoverweging 8.8.
Punt 4
9.5.1
Verweerder heeft geconcludeerd dat het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie (voorschrift 7.3.1 van de revisie-vergunning) in de dagperiode met 3 dB en in de avond- en de nachtperiode met 8 dB wordt overschreden, als gevolg van de afvoer van drijfmest met behulp van vrachtwagens, tractor en giertank. Volgens verweerder is aanpassing van deze activiteiten echter niet noodzakelijk, omdat deze plaatsvinden in de incidentele bedrijfssituatie. Bovendien wordt de vacuümpomp niet meer gebruikt.
9.5.2
Hierover heeft de STAB geconcludeerd dat Alcedo in de berekeningen voor het pompen van mest ten onrechte is uitgegaan van een bronvermogen van 98 dB(A), omdat daarbij moet worden uitgegaan van een bronvermogen van 99 dB(A). Verder heeft de STAB geconcludeerd dat het pompen van mest met een vacuümpomp binnen de vergunde situatie mogelijk is.
Punt 5
9.6.1
Verweerder heeft geconcludeerd dat het maximaal toegestane geluidsniveau in de incidentele bedrijfssituatie, dat is vastgelegd in voorschrift 7.4.1 van de revisievergunning, in de dagperiode met 10 dB, in de avondperiode met 14 dB en in de nachtperiode met 8 dB wordt overschreden vanwege afvoer met vrachtwagens. Deze overschrijdingen van de maximale geluidsnormen zijn het gevolg van het schrapen van de shovelbak over de grond in de dag- en de avondperiode, het gebruik van de achteruitrijdsignalering van vrachtwagens en het gebruik van shovel en verreiker in de avondperiode en het gebruik van de achteruitrijdsignalering in de nachtperiode. Hiervoor heeft verweerder de B.V. de last opgelegd om binnen zes weken na de verzending van het herstelbesluit in de avondperiode het gebruik van shovel en verreiker te beëindigen en zowel in de avondperiode als in de nachtperiode de achteruitrijdsignalering van vrachtwagens uit te schakelen.
9.6.2
Voor de bevindingen over het schrapen van de shovelbak over de grond heeft de STAB verwezen naar de conclusies die zij bij de beoordeling van een eerder punt daarover heeft getrokken. Dat zijn de conclusies die in deze uitspraak zijn vermeld in rechts-overweging 9.3.2.
Voor de bevindingen over het gebruik van shovel en verreiker heeft de STAB verwezen naar de conclusies die zij bij de beoordeling van een eerder punt daarover heeft getrokken. Dat zijn de conclusies die in deze uitspraak zijn vermeld in rechtsoverweging 9.2.2.
Verder heeft de STAB geconcludeerd dat verweerder in het herstelbesluit, in afwijking van de conclusies in het rapport van Alcedo, het uitschakelen van de achteruitrijdsignalering van vrachtwagens van derden zonder motivering als maatregel heeft opgelegd. Daarbij heeft de STAB aangegeven dat het haar ervaring is dat het in de praktijk ook zelden mogelijk blijkt om de achteruitrijdsignalering van vrachtwagens van derden uit te schakelen.
Oordeel van de rechtbank
10.1
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om af te wijken van de hiervoor vermelde conclusies van de STAB over de beslissingen die verweerder heeft genomen in het herstelbesluit dat betrekking heeft op de [adres 2] . Partijen hebben die conclusies niet bestreden en de rechtbank heeft geen aanwijzingen dat het rapport van de STAB op dit onderdeel onzorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat.
10.2
Dit betekent dat het herstelbesluit dat betrekking heeft op de B.V. aan de [adres 2] wat betreft het aspect geluid ook niet in stand kan blijven. Uit het rapport van de STAB volgt namelijk het volgende:
  • Punt 1: indien het gebruik van de verreiker en/of shovel daadwerkelijk een overschrijding van het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode oplevert van 2 dB, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat daartegen niet handhavend hoeft te worden opgetreden. Daarnaast volgt uit het rapport van de STAB dat verweerder niet de maatregel heeft kunnen opleggen om de werkzaamheden met de shovel en verreiker op het buitenterrein in de avondperiode geheel te beëindigen.
  • Punt 2: verweerders weigering om handhavend op treden tegen de overschrijdingen van de geluidsnormen door het schrapen van de shovelbak over de grond berust niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank merkt dienaangaande nog op dat de STAB terecht constateert dat verweerder Alcedo niet heeft gevolgd in de voorgestelde organisatorische maatregelen om de overschrijding van het maximale geluidsniveau te voorkomen, maar dat de STAB ook betwijfelt of die maatregelen de overschrijding volledig gaan voorkomen.
  • Punt 3: de beslissing om aan de B.V. een last onder dwangsom op te leggen om geen mest meer te laden in vrachtwagens aan de noordzijde van de stallen berust ook niet op een deugdelijke, volledige motivering. Datzelfde geldt voor de last onder dwangsom die onder dit punt is opgelegd voor het beëindigen van het gebruik van shovel en verreiker en de achteruitrijdsignalering.
  • Punt 4: de weigering om handhavend op te treden tegen de overschrijding van het maximaal toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie in de dag-, avond- en nachtperiode als gevolg van de afvoer van drijfmest door middel van vrachtwagens, tractor en giertank berust niet op een deugdelijke motivering, omdat in de berekeningen voor wat betreft het pompen van mest is uitgegaan van een onjuist bronvermogen en het pompen van mest met een vacuümpomp binnen de vergunde situatie wel mogelijk is.
  • Punt 5: de weigering om handhavend op te treden tegen de overschrijding van het maximaal toegestane geluidsniveau in de incidentele bedrijfssituatie in de dag- en avondperiode door het schrapen van de shovelbak over de grond berust niet op een deugdelijke motivering. Datzelfde geldt voor de last onder dwangsom die is opgelegd voor het beëindigen van het gebruik van shovel en verreiker in de avondperiode en het uitschakelen van de achteruitrijdsignalering van vrachtwagens in de avond- en nachtperiode.
10.3
Dit onderdeel van de beroepen van [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] slaagt. De rechtbank zal het herstelbesluit dat betrekking heeft op de B.V. vernietigen voor wat betreft het aspect geluid. Gelet hierop zal de rechtbank de overige beroepsgronden van [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] niet meer inhoudelijk beoordelen. Die gronden dient verweerder wel te betrekken in het nieuw te nemen besluit op de bezwaren van [eiser c.a.] over het aspect geluid. Daarover merkt de rechtbank nog het volgende op.
Het nieuw te nemen besluit
11.1
Verweerder moet ten aanzien van het aspect geluid opnieuw op de bezwaren van [eiser c.a.] beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder in dat nieuw te nemen besluit op bezwaar in ieder geval moet ingaan op wat de rechtbank hiervoor op basis van het rapport van de STAB heeft geoordeeld over de punten 1 tot en met 5. Verder is de STAB op blz. 25 tot en met 45 van haar rapport ingegaan op de overige beroepsgronden die [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] hebben aangevoerd. In het nieuw te nemen besluit op bezwaar dient verweerder ook die bevindingen van de STAB te betrekken. Verder heeft de STAB op blz. 20 van haar advies geconcludeerd dat verweerder in het herstelbesluit geen motivering heeft opgenomen over de overschrijding van de geluidnorm voor het maximale geluidniveau in de dagperiode als gevolg van de vrachtwagenbewegingen ten behoeve van de activiteiten aanvoer van graan/CCM en de reguliere afvoer van drijfmest. Ook dat moet verweerder in het nieuwe besluit op bezwaar meenemen.
11.2
Ten slotte overweegt de rechtbank nog het volgende. [eiseres c.a.] heeft naar voren gebracht dat verweerder hem de gelegenheid had moeten bieden om voor de geluidsovertredingen waarvoor hem een last onder dwangsom is opgelegd legaliserende omgevingsvergunningen aan te vragen, mede omdat de geluidnormen in de vigerende vergunningen streng zijn ten opzichte van de normen in de Handreiking en het Activiteitenbesluit. De STAB heeft hierover geconcludeerd dat verweerder bij het verlenen van een nieuwe omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inderdaad hogere geluidnormen aan de vergunning zou kunnen verbinden, maar alleen op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij de belangen van alle partijen worden betrokken. Ook dient in dat geval het referentieniveau (of achtergrondgeluid) te worden bepaald en dient te worden bepaald of de beste beschikbare technieken worden toegepast. Wat hier ook van zij, dit staat los van de beoordeling van deze zaken, waarin verweerder op grond van de handhavingsverzoeken van [eiser c.a.] heeft moeten toetsen of de in die verzoeken genoemde activiteiten een overtreding opleveren van de geldende normen uit de huidige vergunningen van [eiseres c.a.] waartegen handhavend dient te worden opgetreden. Als [eiseres c.a.] hogere geluidnormen wilde, had hij daarvoor een aanvraag kunnen indienen. Tijdens de zitting op 6 december 2023 heeft hij verklaard dat hij in november 2023 voor beide locaties een revisievergunning heeft aangevraagd. Dat is dan gedaan nadat verweerder de herstelbesluiten heeft genomen. In de herstelbesluiten had verweerder in ieder geval in de eventuele mogelijkheid van het verlenen van vergunningen met hogere geluidsnormen geen aanleiding hoeven zien om niet handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

12.1
De beroepen, voor zover die zijn gericht tegen het besluit op bezwaar van 25 januari 2022, zijn niet-ontvankelijk. De beroepen, voor zover gericht tegen de herstelbesluiten, zijn gegrond. De rechtbank zal de herstelbesluiten voor wat betreft het aspect geluid vernietigen en verweerder opdragen om op dat onderdeel opnieuw te beslissen op de bezwaren van [eiser c.a.] , met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat de herstelbesluiten voor wat betreft het aspect geur in stand blijven.
12.2
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het griffierecht aan [eiser c.a.] en [eiseres c.a.] vergoeden. Daarnaast moet verweerder aan hun een proceskostenvergoeding betalen.
12.2.1
[eiser c.a.] heeft gevraagd om een vergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reiskosten voor het bijwonen van de zitting en verletkosten. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het bijwonen van de zitting; waarde per punt:
€ 875,-; wegingsfactor 1). De reiskostenvergoeding stelt de rechtbank vast op € 19,24 (de prijs van twee retourtreinkaartjes voor het bijwonen van de zitting), en niet op het door [eiser c.a.] gevraagde bedrag van € 28,86 (de prijs van drie retourkaartjes), omdat het bij [eiser c.a.] om twee eisers gaat en niet om drie. Daarbij merkt de rechtbank op dat haar niet duidelijk is voor wie om vergoeding van het derde treinkaartje is gevraagd. Het verzoek om een vergoeding voor verletkosten van in totaal € 100,- heeft [eiser c.a.] niet onderbouwd of gespecificeerd. Vanwege het ontbreken van een onderbouwing van deze kosten ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvoor een vergoeding toe te kennen.
12.2.2
[eiseres c.a.] heeft allereerst gevraagd om een vergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding hiervoor stelt de rechtbank, op dezelfde wijze als bij [eiser c.a.] , vast op € 1.750,-. Daarnaast heeft [eiseres c.a.] gevraagd om reiskostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting. Daarbij is aangegeven dat het gaat om een vergoeding voor kosten van het openbaar vervoer voor de (retour)reis tussen treinstation [plaats] en Zwolle. De rechtbank maakt hieruit op dat de gevraagde reiskostenvergoeding betrekking op de kosten die de gemachtigde van [eiseres c.a.] heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten zijn echter al verdisconteerd in de vergoeding die wordt toegekend voor rechtsbijstand en komen niet meer afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit op bezwaar van
25 januari 2022, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen de herstelbesluiten, gegrond;
  • vernietigt de herstelbesluiten voor wat betreft het aspect geluid;
  • draagt verweerder op om op het aspect geluid opnieuw op de bezwaren van [eiser c.a.] te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast verweerder het griffierecht van € 184,- aan [eiser c.a.] te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser c.a.] tot een bedrag van € 1.769,24;
  • gelast verweerder het griffierecht van € 365,- aan [eiseres c.a.] te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiseres c.a.] tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:947, rechtsoverweging 5.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:648.