ECLI:NL:RBOVE:2022:1079

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
ak_22_367
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom wegens strijd met artikel 5:9 Awb in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak hebben verzoeksters, twee varkenshouders, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een last onder dwangsom die hen is opgelegd vanwege geluidsoverlast. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel heeft op 19 april 2022 uitspraak gedaan. De last onder dwangsom was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Raalte, maar in het bestreden besluit ontbraken essentiële details over de overtredingen, zoals vereist door artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat het ontbreken van deze informatie een voldoende reden was om het bestreden besluit te schorsen. Verzoeksters voerden aan dat de opgelegde lasten hun bedrijfsvoering ernstig zouden belemmeren, aangezien de activiteiten waarvoor de lasten golden, noodzakelijk waren voor hun varkensbedrijven. De voorzieningenrechter erkende het spoedeisend belang van verzoeksters en besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/367
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[bedrijf 1] , te [woonplaats] , verzoekster 1, en

[bedrijf 2], te [woonplaats] , verzoekster 2,
gezamenlijk te noemen: verzoeksters,
gemachtigde: ing. B.H. Wopereis,
en

het college van burgemeester en wethouders van Raalte, verweerder.

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 1] en [naam 2], te [woonplaats] , hierna te noemen: belanghebbenden,
gemachtigde: mr. R. Scholten.

Procesverloop

Primaire besluiten
[adres 1]
Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de handhavingsverzoeken van belanghebbenden van 1 mei 2018, voor zover die betrekking hebben op het bedrijf van verzoekster 1, deels afgewezen en deels toegewezen en aan verzoekster 1 een last onder dwangsom opgelegd, waarin zij is opgedragen om, kort gezegd, ervoor te zorgen dat de luchtwasser naar behoren werkt.
Tegen het primaire besluit I heeft verzoekster 1 bij brief van 12 november 2019 bezwaar gemaakt.
Belanghebbenden hebben bij brief van 29 november 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I.
[adres 2]
Bij besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de handhavingsverzoeken van belanghebbenden van 1 mei 2018, voor zover die betrekking hebben op het bedrijf van verzoekster 2, deels afgewezen en deels toegewezen en aan verzoekster 2 een last onder dwangsom opgelegd, waarin zij is opgedragen om, kort gezegd, ervoor te zorgen dat de luchtwasser naar behoren werkt en de dikke mestfractie op te slaan op een vloeistofkerende vloer waarbij de vloeistoffen worden opgevangen in een opslagvoorziening.
Tegen het primaire besluit II heeft verzoekster 2 bij brief van 27 december 2019 bezwaar gemaakt.
Belanghebbenden hebben bij brief van 13 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II.
Besluiten op bezwaar
[adres 1]
Bij besluit van 7 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster 1 ongegrond verklaard.
Bij een tweede besluit van 7 april 2020 heeft verweerder:
  • het bezwaar van belanghebbenden van 29 november 2019 deels gegrond verklaard;
  • het primaire besluit I voor wat betreft het onderdeel geluid ingetrokken en aangekondigd over dat onderdeel een nieuw besluit op bezwaar te nemen op basis van een nieuw nog uit te voeren akoestisch onderzoek;
  • het primaire besluit I voor wat betreft het onderdeel geur gehandhaafd, met aanvulling van de motivering van dat onderdeel;
  • het bezwaar van belanghebbenden ten aanzien van de hoogte van de dwangsom ongegrond verklaard;
  • aan belanghebbenden voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toegekend.
[adres 2]
Bij besluit van 7 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster 2 ongegrond verklaard.
Bij een tweede besluit van 7 april 2020 heeft verweerder:
  • het bezwaar van belanghebbenden van 13 januari 2020 deels gegrond verklaard:
  • het primaire besluit II voor wat betreft het onderdeel geluid ingetrokken en aangekondigd over dat onderdeel een nieuw besluit op bezwaar te nemen op basis van een nieuw nog uit te voeren akoestisch onderzoek;
  • het primaire besluit II voor wat betreft het onderdeel geur gehandhaafd, met aanvulling van de motivering van dat onderdeel;
  • het bezwaar van belanghebbenden ten aanzien van de hoogte van de dwangsom ongegrond verklaard;
  • aan belanghebbenden voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toegekend.
Voorgaande beroepsprocedures
Belanghebbenden hebben tegen beide - aan hen gerichte - besluiten op bezwaar van 7 april 2020 beroep ingesteld. Het beroep met betrekking tot het varkensbedrijf aan de [adres 1] is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer AWB 20/1004. Het beroep met betrekking tot het varkensbedrijf aan de [adres 2] is geregistreerd met zaaknummer AWB 20/1116.
[adres 1]
Bij uitspraak van 16 juli 2020 heeft de rechtbank het beroep met zaaknummer AWB 20/1004 niet-ontvankelijk verklaard.
[adres 2]
Bij uitspraak van 2 december 2021 heeft de rechtbank:
  • het beroep met zaaknummer AWB 20/1116 gegrond verklaard;
  • het besluit op bezwaar van 7 april 2020 dat betrekking heeft op het varkensbedrijf aan de [adres 2] vernietigd, voor zover dat ziet op de onderdelen geluid en geur;
  • verweerder opgedragen om vóór 1 februari 2022 een nieuw besluit op het bezwaar van belanghebbenden van 13 januari 2020 bekend te maken; en
  • bepaald dat verweerder aan belanghebbenden een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-.
Bestreden besluit
Bij besluit van 25 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder:
  • het bezwaar van verzoekster 2 ongegrond verklaard;
  • het bezwaar van belanghebbenden ten aanzien van het aspect geur ongegrond verklaard;
  • in aansluiting op de besluiten op bezwaar van 7 april 2020, de bezwaren van belanghebbenden voor wat betreft het aspect geluid gegrond verklaard;
  • aan verzoekster 1 en verzoekster 2 op het onderdeel geluid een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeksters en belanghebbenden hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het beroep van verzoeksters is geregistreerd met zaaknummer AWB 22/368, het beroep van belanghebbenden is geregistreerd met zaaknummer AWB 22/463. Verzoeksters hebben ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 5 april 2022 ter zitting behandeld. Namens verzoeksters zijn verschenen [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.G. Verouden - van Overdijk, J.J.M. Legebeke en J.H.M. Custers. Belanghebbenden waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de begunstigingstermijn die is verbonden aan de lasten onder dwangsom op het onderdeel geluid wordt verlengd tot twee weken na de zitting.

Overwegingen

Vooraf
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
Inleiding
2.1
Verzoekster 1 exploiteert op het perceel [adres 1] in [woonplaats] een varkensbedrijf. Op het perceel [adres 2] in [woonplaats] exploiteert verzoekster 2 een varkensbedrijf. Beide bedrijven beschikken over milieuvergunningen voor het in werking hebben van de varkenshouderijen.
2.2
De woningen van belanghebbenden staan op de percelen aan de [adres 3] en [adres 4] in [woonplaats] en liggen tussen beide varkensbedrijven in. Belanghebbenden en hun families stellen geur- en geluidhinder van de bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen percelen te ervaren.
Bij brieven van 1 mei 2018 hebben belanghebbenden bij verweerder een groot aantal verzoeken ingediend om handhavend op te treden tegen concreet benoemde activiteiten die plaatsvinden binnen de bedrijven van verzoekster 1 en verzoekster 2.
Omvang van het geschil
3. De voorzieningenrechter stelt op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken vast dat het verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend is gericht tegen de lasten onder dwangsom die op het onderdeel geluid aan verzoeksters zijn opgelegd. In deze procedure moet dus alleen worden beoordeeld of er aanleiding is om het bestreden besluit te schorsen, voor zover daarin aan verzoeksters op het onderdeel geluid een last onder dwangsom is opgelegd. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot wat hierover in het bestreden besluit is bepaald en wat verzoeksters daartegen hebben aangevoerd.
De bestreden lasten onder dwangsom
4.1
De bestreden lasten onder dwangsom op het onderdeel geluid zijn gebaseerd op het rapport ‘Varkenshouderijen [naam 5] aan de [adres 2] en de [adres 1] , Akoestisch onderzoek naar de geluidshindersituatie ter plaatse van 2 woningen aan de [adres 3] en [adres 4] in [woonplaats] ’ van 13 juli 2021, opgesteld door Alcedo B.V..
[adres 1]
4.2
In het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster 1 gelast om binnen zes weken na de verzending van dat besluit de transportbewegingen van vrachtwagens, afkomstig van de [adres 1] en in de rijrichting zuid, in de nachtperiode te beëindigen en beëindigd te houden.
[adres 2]
4.3
In het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster 2 gelast om binnen zes weken na de verzending van dat besluit:
- bij het aanrijden van voer in de sleufsilo’s en werkzaamheden aan de voorzijde van
het buitenterrein het gebruik van shovel en verreiker in de avondperiode te
beëindigen en beëindigd te houden;
- bij de afvoer van drijfmest door middel van vrachtwagens het laden van mest in
vrachtwagens aan de noordzijde van de stallen in de dagperiode te beëindigen en
beëindigd te houden;
- bij de afvoer van drijfmest door middel van vrachtwagens het gebruik van shovel en
verreiker, het verladen van drijfmest en het gebruik van achteruitrijdsignalering in de
avond- en nachtperiode te beëindigen en beëindigd te houden;
- bij de afvoer door middel van vrachtwagens het gebruik van shovel en verreiker en
het gebruik van achteruitrijdsignalering in de avondperiode te beëindigen en
beëindigd te houden;
- bij de afvoer door middel van vrachtwagens het gebruik van achteruitrijdsignalering
in de nachtperiode te beëindigen en beëindigd te houden.
Aan het niet voldoen aan de lasten heeft verweerder een dwangsom verbonden van € 2.500,- per geconstateerde overtreding, tot een maximum van € 50.000,-.
De gronden van verzoeksters
5. Verzoeksters hebben tegen het bestreden besluit aangevoerd dat met de lasten onder dwangsom een verbod wordt opgelegd voor het uitvoeren van activiteiten waarvoor zij een milieuvergunning hebben. Voor die activiteiten is destijds, in het kader van die vergunningverlening, met een geluidsonderzoek onderbouwd dat ze konden worden vergund. Daarnaast zijn verzoeksters van mening dat verweerder aan beide inrichtingen afzonderlijk een last onder dwangsom had moeten opleggen. Niet duidelijk is waarom dat nu in één besluit is gedaan. Verder hebben zij aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte niet de juridische grondslag van de lasten onder dwangsom vermeldt en dat de hoogte van de dwangsom niet is onderbouwd. Verzoeksters hebben tevens gemotiveerd betoogd dat de vermeende overtredingen niet deugdelijk zijn onderbouwd, mede omdat geen correcte metingen hebben plaatsgevonden, en dat de vermeende overschrijdingen van de geluidsnormen gering zijn. Volgens verzoekster voldoen de in het rapport van Alcedo genoemde geluidsniveaus aan de geluidsnormering die is opgenomen in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat de in de Handreiking en het Activiteitenbesluit genoemde grenswaarden niet worden overschreden, kan niet worden gezegd dat sprake is van ontoelaatbare hinder. Daarnaast zijn verzoeksters van mening dat verweerder, alvorens lasten onder dwangsom op te leggen, hen eerst de mogelijkheid had moeten bieden om, ter beëindiging van de vermeende overtredingen, legaliserende omgevingsvergunningen aan te vragen.
Beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
Spoedeisend belang
6. Verzoeksters hebben aangevoerd dat de bestreden lasten onder dwangsom betrekking hebben op activiteiten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van beide agrarische bedrijven. Ter zitting hebben zij gesteld dat de last om enkele activiteiten niet meer in de avond- en nachtperiode uit te voeren, zoals sommige transportbewegingen met vrachtwagens, betekent dat zij die activiteiten helemaal niet meer mogen uitvoeren, omdat die volgens de geldende milieuvergunningen in de dagperiode ook niet zijn toegestaan. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd. De voorzieningenrechter ziet hierin reden om te oordelen dat sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeksters hebben voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun verzoek om voorlopige voorziening.
Inhoudelijke beoordeling
7.1
Ingevolge artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeldt de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie:
a. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift;
b. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is
geconstateerd.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit niet staat welke voorschriften zijn overtreden. Dat is in strijd met artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Awb. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend en verklaard dat het duidelijk is dat het bestreden besluit in ieder geval op dit punt moet worden hersteld. Verzoeksters hebben ter zitting verklaard dat zij nu niet weten wat de overtreden normen zijn.
7.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het voorgaande dat het bestreden besluit, in de huidige vorm, in ieder geval niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Awb. De voorzieningenrechter ziet reeds hierin voldoende reden om het bestreden besluit, voor zover daarin aan verzoeksters op het onderdeel geluid een last onder dwangsom is opgelegd, te schorsen totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van verzoeksters. Wat verzoeksters verder tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd, hoeft daarom niet meer te worden besproken.
Conclusie
8.1
De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en het bestreden besluit schorsen, voor zover daarin aan verzoeksters op het onderdeel geluid een last onder dwangsom is opgelegd.
8.2
Omdat het verzoek wordt toegewezen, bestaat er aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Verzoekster hebben gevraagd om vergoeding van hun kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en hun reiskosten voor het bijwonen van de zitting.
Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) stelt de voorzieningenrechter de vergoeding voor de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 759,-; wegingsfactor 1).
Verzoeksters hebben niet vermeld hoe hoog hun reiskosten waren. De vergoeding voor die kosten stelt de voorzieningenrechter op basis van het Bpb vast op € 11,20 (in totaal 40 km en € 0,28 per km).
8.3
Ook moet verweerder het door verzoeksters betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit, voor zover daarin aan verzoeksters op het onderdeel
geluid een last onder dwangsom is opgelegd, totdat de rechtbank uitspraak heeft
gedaan op het beroep van verzoeksters tegen het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van
€ 1.529,20;
- gelast verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoeksters te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op 19 april 2022.
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.