ECLI:NL:RBOVE:2024:6448

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
ak_23_1664
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid over rekeningen advocatenkantoor aan gemeente

In deze zaak heeft eiser op 29 november 2022 een verzoek om informatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen op basis van de Wet open overheid (WOO). Het verzoek betrof de openbaarmaking van alle rekeningen die het advocatenkantoor [derde belanghebbende] in de afgelopen vijf jaar aan de gemeente heeft ingediend. Het college heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarop het college het bezwaar gegrond heeft verklaard en het primaire besluit heeft herroepen, maar opnieuw een deel van de informatie heeft geweigerd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 14 juni 2024 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser aanwezig was en vergezeld door [naam 1]. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [naam 2]. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende stukken in te dienen. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn woonplaats in Spanje onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser in Duitsland woont en heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de kostenvergoeding betreft. De rechtbank heeft de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vastgesteld op € 1.204,56 en het beroep gegrond verklaard. De overige delen van het bestreden besluit blijven in stand. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende], uit [vestigingsplaats] ( [derde belanghebbende] ),
gemachtigde: mr. C. Ebbers.

Inleiding

Bij besluit van 4 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om informatie van 29 november 2022 gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het informatieverzoek van eiser opnieuw gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep met zaaknummer ZWO 24/1390, op 14 juni 2024 op zitting behandeld. Hierbij was eiser aanwezig, vergezeld door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] . Namens [derde belanghebbende] was, met bericht aan de rechtbank, niemand aanwezig.
De rechtbank heeft ter zitting in beide zaken het onderzoek geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken in te dienen. Dat heeft eiser gedaan, waarna verweerder op die stukken heeft gereageerd. Daarna heeft eiser nog een laatste reactie ingediend.
Partijen hebben binnen de daartoe gestelde termijn niet aangegeven opnieuw op een zitting te willen worden gehoord. Daarop heeft de rechtbank in beide zaken het onderzoek gesloten.
De rechtbank doet in beide zaken afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
Bij e-mail van 29 november 2022 heeft eiser op grond van de Wet open overheid (Woo) een verzoek om informatie bij verweerder ingediend. Hierin schrijft eiser:

in het kader van de problematiek m.b.t. de perikelen van het verleden met de “samenwerking” tussen Uw gemeente en ondergetekende verzoek ik u mij de volgende informatie/documenten te verstrekken:Alle rekeningen gericht aan de gemeente voor betaling van de afgelopen vijf jaar die ingediend zijn door het advocaten kantoor [derde belanghebbende] uit [vestigingsplaats] .
(…)
Ik verzoek u kopieën te verstrekken van de bij de gemeente ingediende rekeningen van [derde belanghebbende] advocaten voor de “werkzaamheden en reiskosten” van de afgelopen 5 jaar, ingediend voor de behandeling van antwoorden etc. in verband met de problematiek van het Zwembad in de jaren ’90!
(…)’
1.2
[derde belanghebbende] heeft dit Woo-verzoek op verzoek van verweerder namens verweerder in behandeling genomen. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Het bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder 51 facturen van [derde belanghebbende] aan eiser verstrekt. Daarbij heeft verweerder besloten om de volgende informatie op die facturen niet openbaar te maken:
- persoonsgegevens (de namen van ambtenaren en de naam van eiser);
- het bankrekeningnummer van [derde belanghebbende] ;
- de omschrijvingen;
- specificaties.
Deze informatie heeft verweerder op de facturen zwartgelakt.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit voor de bezwaarfase aan eiser een kostenvergoeding toegekend van € 54,88.
Beoordeling van het beroep
3. Eiser heeft in beroep meerdere gronden aangevoerd. Die gronden worden hieronder afzonderlijk weergegeven, besproken en beoordeeld. Daarbij merkt de rechtbank allereerst op dat verweerder de volledige, niet-gelakte documenten aan de rechtbank heeft overgelegd met een beroep op beperking van de kennisneming daarvan op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van het zesde lid van dat artikel is dat verzoek automatisch toegewezen en heeft de rechtbank tevens toestemming om mede op basis van die stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft van de volledige, niet-gelakte documenten kennis genomen. Die stukken heeft de rechtbank niet naar eiser doorgestuurd.
[derde belanghebbende] terecht als belanghebbende aangemerkt?
4.1
Eiser is van mening dat de rechtbank bij dit geschil ten onrechte [derde belanghebbende] heeft aangemerkt als derde-partij, omdat [derde belanghebbende] een contract met de gemeente Tubbergen heeft en voor haar diensten aan de gemeente wordt betaald. Vanwege deze relatie tussen [derde belanghebbende] en de gemeente Tubbergen kan [derde belanghebbende] volgens eiser niet tevens worden aangemerkt als derde-partij in deze zaak.
4.2
Dit volgt de rechtbank niet. Artikel 8:26, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek belanghebbenden in de gelegenheid kan stellen als partij aan het geding deel te nemen. Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eiser heeft met zijn Woo-verzoek gevraagd om openbaarmaking van bedrijfsgegevens van [derde belanghebbende] . Gelet hierop, heeft [derde belanghebbende] direct belang bij de beoordeling van de vraag in hoeverre verweerder openbaarmaking van die gegevens terecht heeft geweigerd. [derde belanghebbende] is daarom belanghebbende bij deze zaak en terecht aangemerkt als derde-partij. Dat [derde belanghebbende] een contractuele relatie met de gemeente Tubbergen heeft en wordt betaald voor rechtsbijstand die zij aan de gemeente levert staat daar verder los van.
Omvang van het geschil
5.1
In het bestreden besluit heeft verweerder, op basis van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, (opnieuw) besloten op het Woo-verzoek van 29 november 2022. De rechtbank moet in deze zaak een oordeel geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, gelet op wat eiser daartegen in beroep heeft aangevoerd. Dit betekent dat de rechtbank op basis van de beroepsgronden van eiser moet beoordelen of verweerder in het bestreden besluit op juiste wijze heeft besloten op eisers verzoek om aan hem alle rekeningen te verstrekken die [derde belanghebbende] in de periode van vijf jaar vóór 29 november 2022 heeft ingediend voor werkzaamheden en reiskosten in verband met de problematiek van het zwembad in de jaren ’90 (dit Woo-verzoek wordt hierna gemakshalve aangeduid als: het verzoek om alle rekeningen in de afgelopen vijf jaar).
5.2
Eiser heeft in deze zaak ook gronden aangevoerd die betrekking hebben op andere onderwerpen dan het openbaar maken van alle rekeningen in de afgelopen vijf jaar. Zo is eiser uitgebreid ingegaan op de problematiek rondom het zwembad dat hij in de gemeente Tubbergen had, het samenwerkingsverband dat hij in dat kader met de gemeente heeft gehad en het faillissement dat in 1995 heeft plaatsgevonden. Daarnaast is eiser uitgebreid ingegaan op eerdere informatieverzoeken die hij op grond van de toenmalige Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij verweerder heeft ingediend en de afhandeling van de verschillende procedures die daaruit zijn voortgevloeid, zowel civielrechtelijk als bestuursrechtelijk. Verder is eiser van mening dat uit de overgelegde facturen blijkt dat de gemeente Tubbergen teveel geld aan [derde belanghebbende] heeft betaald. Volgens eiser zou verweerder het totaalbedrag van die facturen ook aan hem moeten betalen om alle rekeningen te voldoen die hij nog heeft openstaan als gevolg van het samenwerkingsverband dat hij met de gemeente heeft gehad. Ook heeft hij betoogd dat verweerder en/of medewerkers van de gemeente Tubbergen criminele handelingen jegens hem hebben verricht. Tevens heeft eiser in deze zaak de gemeente Tubbergen en [derde belanghebbende] aansprakelijk gesteld voor al het leed dat hij sinds 1991 heeft ondervonden. Dit zijn allemaal zaken die geen betrekking hebben op het besluit dat verweerder uiteindelijk heeft genomen op eisers verzoek om openbaarmaking van alle rekeningen in de afgelopen vijf jaar. Die zaken vallen daarom buiten de omvang van dit geschil. Om die reden zal de rechtbank die zaken niet beoordelen en verder buiten beschouwing laten.
Precisering van het Woo-verzoek
6.1
In de bezwaarfase heeft eiser aan verweerder gevraagd om ook de opdrachten die de gemeente Tubbergen aan [derde belanghebbende] heeft verstrekt, met inbegrip van de reacties daarop, openbaar te maken. Bij verweerschrift van 20 maart 2023 heeft verweerder op het bezwaar van eiser gereageerd. Hierin heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om openbaarmaking van de aan [derde belanghebbende] verstrekte opdrachten, inclusief de reacties daarop, niet onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van 29 november 2022 valt.
Op 12 april 2023 is het bezwaar van eiser behandeld op een hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Tubbergen (hierna: de commissie).
6.2
Bij brief van 28 april 2023 heeft eiser, onder verwijzing naar de Woo, gevraagd om openbaarmaking van de exacte opdrachten die de gemeente Tubbergen in de periode van 2018 tot en met 2022 aan [derde belanghebbende] heeft verstrekt. Over dat Woo-verzoek gaat het beroep met zaaknummer ZWO 24/1390.
6.3
Eiser heeft in de onderhavige zaak aangevoerd dat hem pas op de dag van de hoorzitting bij de commissie is meegedeeld dat zijn Woo-verzoek niet duidelijk genoeg was en dat dat moest worden gepreciseerd. Volgens eiser was dit te laat en had verweerder dat op grond van artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo eerder aan hem moeten meedelen. Ook had verweerder hem op grond van dat artikellid behulpzaam moeten zijn bij het preciseren van zijn Woo-verzoek. Tijdens de zitting op 14 juni 2024 heeft eiser bevestigd dat deze beroepsgrond betrekking heeft op zijn verzoek om ook de aan [derde belanghebbende] verstrekte opdrachten openbaar te maken.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in het Woo-verzoek van 29 november 2022 niet tevens om openbaarmaking van de aan [derde belanghebbende] verstrekte opdrachten heeft gevraagd. Eiser vraagt in dat verzoek uitsluitend om openbaarmaking van de rekeningen van [derde belanghebbende] in de afgelopen vijf jaar. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het verzoek om ook de opdrachten, en de reacties daarop, openbaar te maken niet onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van 29 november 2020 valt en een uitbreiding van dat verzoek is. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om de reikwijdte van een Woo-verzoek in de bezwaarfase uit te breiden. [1] Dit betekent dat verweerder dat verzoek terecht niet meer heeft meegenomen in het bestreden besluit.
6.5
Anders dan eiser meent, kan niet worden gezegd dat verweerder hem in de bezwaarfase heeft gevraagd om zijn Woo-verzoek te specificeren. Verweerder heeft in de bezwaarfase alleen aangegeven dat zijn verzoek om ook de aan [derde belanghebbende] verstrekte opdrachten, en de reacties daarop, openbaar te maken niet meer onder het oorspronkelijke verzoek van 29 november 2022 valt en dat, als eiser die opdrachten ook wil hebben, hij daarvoor een nieuw Woo-verzoek moet indienen. Dat is niet een verzoek om een Woo-verzoek te specificeren als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo, maar het afbakenen van de omvang van het ingediende Woo-verzoek. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem had moeten vragen om zijn Woo-verzoek van
29 november 2022 te preciseren. Dat verzoek is voldoende duidelijk en verweerder heeft dat kunnen opvatten zoals hij in het bestreden besluit heeft gedaan, namelijk als een verzoek om openbaarmaking van (alleen) alle rekeningen van [derde belanghebbende] in de afgelopen vijf jaar.
Omschrijvingen en specificaties
7.1
Inhoudelijk heeft eiser tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om de omschrijvingen op de rekeningen en de bij de rekeningen behorende specificaties openbaar te maken. Volgens eiser bevat de Woo daarvoor geen weigeringsgrond, mede omdat geen sprake is van bedrijfs- of fabricagegegevens in de zin van de Woo. Ter onderbouwing van deze laatste stelling heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024. [2]
7.2
Over het niet openbaar maken van de specificaties en omschrijvingen overweegt de rechtbank als volgt.
Specificaties
7.3
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het vaste jurisprudentie is dat openbaarmaking van specificaties leidt tot onevenredige benadeling van het betrokken advocatenkantoor, omdat concurrerende advocatenkantoren en andere juridische dienstverleners dan inzicht krijgen in de gehanteerde methodieken en bedrijfsstrategieën. [3] Daarvan is volgens verweerder in dit geval sprake, omdat uit de specificaties bij de facturen volgt hoeveel uren door [derde belanghebbende] aan bepaalde werkzaamheden zijn besteed en welke bedragen [derde belanghebbende] in rekening brengt voor bepaalde posten. In afwijking van het advies van de commissie heeft verweerder op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo geweigerd om de specificaties bij de 51 facturen openbaar te maken, omdat het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van [derde belanghebbende] zich daartegen verzet.
7.4
De rechtbank ziet geen reden om in dit geval anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan in de soortgelijke situatie waarop de door verweerder genoemde uitspraak van 18 juli 2018 ziet. Verweerder mocht het belang van de bescherming van concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens dan ook zwaarder laten wegen dan het belang dat is gediend met openbaarmaking. De door eiser genoemde uitspraak van 10 april 2024 maakt dit niet anders. Anders dan eiser meent volgt uit die uitspraak niet dat geen sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo. In de uitspraak van 10 april 2024 overweegt de Afdeling dat van bedrijfs- en fabricagegegevens sprake is, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de specificaties van [derde belanghebbende] terecht als zodanig aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Omschrijvingen
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook ten aanzien van de omschrijvingen het belang van bescherming van concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens zwaarder mogen laten wegen dan het belang dat is gediend met openbaarmaking daarvan. Hierover heeft verweerder overwogen dat andere kantoren uit de omschrijvingen op de facturen kunnen afleiden welk deel van de totale openbaar gemaakte kosten is toe te rekenen aan honorarium of andere posten. Hieruit is af te leiden welke bedragen [derde belanghebbende] voor bepaalde posten in rekening brengt. Andere kantoren kunnen daarmee inzicht verkrijgen in de bedrijfsstrategieën die [derde belanghebbende] hanteert en kunnen daar hun voordeel mee doen ten koste van [derde belanghebbende] . Openbaarmaking van die informatie kan daarom tot onevenredige benadeling van [derde belanghebbende] leiden. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om deze motivering van verweerder niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook tevens op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Woo, in afwijking van het advies van de commissie, kunnen weigeren om de omschrijvingen op de facturen openbaar te maken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Reiskostenvergoeding
8.1
De kostenvergoeding die in het bestreden besluit is toegekend, is toegekend voor de reiskosten die eiser heeft moeten maken voor het bijwonen van de hoorzitting bij de commissie op 12 april 2023. Daarbij is verweerder er op basis van gegevens in de basisregistratie van uitgegaan dat eiser in [adres] woont. Op basis van de afstand tussen eisers adres in [adres] en het stadhuis van de gemeente Tubbergen (98 km) heeft verweerder de hoogte van de kostenvergoeding vastgesteld op € 54,88 (98 x 2 x € 0,28).
8.2
Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn echtgenote in Spanje wonen. Verweerder had daarom in het bestreden besluit aan hen een kostenvergoeding moeten toekennen op basis van de afstand tussen hun woning in [woonplaats] en het gemeentehuis in Tubbergen.
8.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voor het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. In geschil is alleen of verweerder in het bestreden besluit terecht is uitgegaan van de (retour)afstand [adres] - Tubbergen in plaats van de (retour)afstand [woonplaats] - Tubbergen.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft aangenomen dat eiser in Duitsland woont. In zijn bezwaarschrift van 13 februari 2023 heeft eiser aangegeven dat hij en zijn echtgenote in [woonplaats] wonen en dat zij voor de hoorzitting vanuit Spanje naar Tubbergen moeten komen. Eiser heeft in dat bezwaarschrift aan verweerder gevraagd om de kosten die zij daarvoor moeten maken te vergoeden. Verder is het verweerder bekend, of had het verweerder bekend moeten zijn,
dat de rechtbank in eerdere Wob-procedures die eiser tegen verweerder heeft gevoerd (proces)kostenvergoedingen heeft toegekend die zijn gebaseerd op zijn adres in Spanje. [4] Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op zijn minst bij eiser had moeten navragen of hij inderdaad, zoals verweerder heeft geconcludeerd, in Duitsland woont en, indien gewenst, hem de gelegenheid moeten geven om te onderbouwen dat hij daadwerkelijk in Spanje woont. Kennelijk is dit wel tijdens de hoorzitting bij de commissie besproken, want verweerder stelt in het bestreden besluit dat eiser tijdens die zitting heeft verklaard dat het verblijf in Spanje tijdelijk is. Niet is gebleken echter dat verweerder eiser expliciet de gelegenheid heeft geboden om te onderbouwen dat hij daadwerkelijk in Spanje woont. Dat had naar het oordeel van de rechtbank wel gemoeten en door dit niet te doen heeft verweerder bij het toekennen van de kostenvergoeding in het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
8.5
In beroep heeft eiser gemotiveerd betoogd dat en waarom hij niet in Duitsland woont. Ook heeft hij documenten van de gemeente [woonplaats] over zichzelf en zijn echtgenote overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk in [woonplaats] , Spanje, woont en ten tijde van het bestreden besluit daar ook al woonde. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin een kostenvergoeding van € 54,88 is toegekend en zelf in de zaak voorzien door, net als in de uitspraak van 15 juni 2022, de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast te stellen op € 1.204,56 (2.151 x 2 x € 0,28).

Conclusie en gevolgen

9.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarin een kostenvergoeding van € 54,88 is toegekend en zelf in de zaak voorzien door de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast te stellen op € 1.204,56. Dit betekent dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft.
9.2
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Via het Formulier proceskosten heeft eiser gevraagd om vergoeding van reis- en verblijfkosten ter hoogte van € 2.611,- en vergoeding van verschotten ter hoogte van € 187,-. Eiser heeft deze bedragen echter niet gespecificeerd en concreet onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan deze bedragen voorbij en stelt de proceskostenvergoeding als volgt vast.
De reiskosten stelt de rechtbank, net als in de uitspraak van 15 juni 2022, vast op € 1.183,84 (2.114 x 2 x € 0,28). Daarnaast kent de rechtbank de door eiser gevraagde tolkosten toe, tot een bedrag van € 119,20 (2 x € 59,60).
Ook heeft eiser gevraagd om vergoeding van de verblijfskosten die hij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat voor verblijfskosten op grond van artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 een vergoeding van ten hoogste € 37,85 per dag geldt, met inbegrip van overnachting. De rechtbank acht een vergoeding voor verblijfkosten voor twee dagen in verband met het bijwonen van de zitting in dit geval redelijk. De vergoeding voor verblijfskosten wordt daarom vastgesteld op € 75,70.
Ten slotte
10. Ter zitting is aan de orde gekomen dat eiser geen rechtsbijstandverzekering meer heeft en dat het voor hem lastig is om geschikte juridische bijstand te vinden. Besproken is of de rechtbank hierover kan adviseren. De rechtbank adviseert eiser om zich hiervoor te wenden tot het Juridisch Loket.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de kostenvergoeding voor de bezwaarfase is vastgesteld op € 54,88;
  • stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 1.204,56;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • gelast verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van
€ 1.378,74.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1428.
3.Daarbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2421, rechtsoverweging 10.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank van 15 juni 2022, op de beroepen met de zaaknummers ZWO 21/1241 en ZWO 21/1558.