ECLI:NL:RVS:2017:1428

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
201603912/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2016. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat hij op 15 juli 2015 een document had ontvangen van de minister op zijn verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). [Appellant] had verzocht om een afschrift van een coalitieakkoord dat in de weken 22 en 23 van 2015 was gesloten. De minister stelde dat hij aan dit verzoek had voldaan met het verstrekte document. In zijn bezwaar tegen het besluit van 24 september 2015 betoogde [appellant] dat de minister zijn verzoek te beperkt had opgevat en dat er ook documenten over een overleg op 17 juni 2015 verstrekt hadden moeten worden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 april 2017 behandeld. [Appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister niet verplicht was om documenten over het overleg te verstrekken. De rechtbank had ook zijn beroepsgrond over schending van de hoorplicht verworpen, wat [appellant] niet kon accepteren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister met de verstrekking van het afschrift van het coalitieakkoord aan het verzoek van 17 juni 2015 had voldaan. Bovendien was het niet nodig om [appellant] te horen over zijn bezwaar, omdat het verzoek duidelijk was en de minister aan de verplichtingen had voldaan.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 mei 2017.

Uitspraak

201603912/1/A3.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 april 2016 in zaak nr. 15/8007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de minister [appellant] op diens verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een document verstrekt.
Op 24 september 2015 heeft de minister een besluit genomen op het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar.
Bij uitspraak van 8 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2017, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Stolker, mr. W.J.G. van Duijn en mr. J. de Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij brief van 17 juni 2015 heeft [appellant] de minister op grond van de Wob onder meer verzocht om hem een afschrift te verstrekken van het de voorgaande week wel of niet gesloten coalitieakkoord over het invoeren van een nieuw belastingsysteem. Bij het besluit van 15 juli 2015 heeft de minister [appellant] een afschrift van bedoeld akkoord verstrekt. In het besluit van 24 september 2015 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat bij het besluit van 15 juli 2015 volledig aan het verzoek van 17 juni 2015 is voldaan.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond heeft verworpen dat de minister zijn verzoek van 17 juni 2015 te beperkt heeft opgevat. Volgens hem heeft hij verzocht om documenten over het in de weken 22 en 23 van 2015 tussen de coalitiegenoten al dan niet gesloten akkoord. Het aan hem verstrekte document is na zijn verzoek opgesteld. Op 17 juni 2015 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen bewindslieden, vertegenwoordigers van de coalitie en vertegenwoordigers van een aantal oppositiepartijen, waarover documenten moeten bestaan, aldus [appellant].  Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond over schending van de hoorplicht in bezwaar heeft verworpen. Hiertoe voert hij aan dat in het besluit van 24 september 2015 niet is vermeld waarom van het horen is afgezien en dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure is.
2.1.    [appellant] heeft de minister in zijn brief van 17 juni 2015 verzocht een afschrift van evenbedoeld coalitieakkoord te verstrekken. Bij het besluit van 15 juli 2015 heeft de minister aan dit verzoek voldaan. In bezwaar heeft [appellant] aangevoerd dat hem ook documenten over een op 17 juni 2015 gehouden overleg tussen bewindslieden, vertegenwoordigers van de coalitie en vertegenwoordigers van een aantal oppositiepartijen hadden moeten worden verstrekt. De rechtbank heeft, gelet op de bewoordingen van het verzoek van 17 juni 2015, terecht geoordeeld dat de minister dat verzoek  terecht niet heeft opgevat als mede betrekking hebbend op laatstbedoelde documenten. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat uitbreiding of aanvulling van een Wob-verzoek in de bezwaarfase zich niet verdraagt met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Wob-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft. Omdat het duidelijk was dat de minister met de verstrekking van het afschrift van het coalitieakkoord aan het verzoek van 17 juni 2015 had voldaan, hoefde de minister [appellant] niet in de gelegenheid te stellen over zijn bezwaar te worden gehoord.
De betogen falen.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman    w.g. Hartsuiker
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
620.