ECLI:NL:RBOVE:2024:6375

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
ak_23_1697
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontslag als disciplinaire straf van medewerker veiligheidsregio wegens ernstig plichtsverzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen zijn ontslag als disciplinaire straf door het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland beoordeeld. Eiser, die sinds 2010 als brandweervrijwilliger werkzaam was, kreeg ontslag na meerdere incidenten, waaronder seksueel getinte opmerkingen richting een jeugdlid. De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur op basis van de verklaringen van getuigen de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft het ontslagbesluit. Eiser had eerder al een schriftelijke berisping ontvangen voor plichtsverzuim en zijn gedrag werd als zeer ernstig beschouwd. De rechtbank concludeert dat de gedragingen van eiser, waaronder het versturen van een onjuist snapchatbericht en de seksueel getinte opmerkingen, voldoende grond vormen voor het ontslag. De rechtbank wijst erop dat het tijdsverloop tussen de incidenten en het ontslag niet in de weg staat aan de disciplinaire maatregel, gezien de blijvende impact op de slachtoffers. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1697
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Overijssel in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Dragt),
en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland

(gemachtigde: mr. M.P. Korevaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio IJsselland (hierna: het dagelijks bestuur) om eiser ontslag als disciplinaire straf te verlenen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het dagelijks bestuur bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eiser [eiser] , bijgestaan door mr. A. Dragt,
  • namens het dagelijks bestuur [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door mr. M.P. Korevaar.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
4.1.
Eiser is met ingang van 1 september 2010 aangesteld als brandweervrijwilliger bij de gemeente [gemeente] . Met ingang van 2014 was eiser werkzaam als brandweervrijwilliger bij de Veiligheidsregio IJsselland (hierna: de veiligheidsregio). Eiser is destijds aangesteld in de functie van ‘manschap A’. Tot begin 2016 verrichtte eiser ook werkzaamheden bij de jeugdbrandweer in [gemeente] .
4.2.
Bij besluit van 15 februari 2021 is aan eiser de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd wegens plichtsverzuim, te weten het 120 km per uur rijden in een brandweervoertuig waar maximaal 70 km per uur is toegestaan. Een traject om eiser de opleiding tot bevelvoerder te laten volgen is toen voortijdig beëindigd. Op 30 september 2022 is eiser er door zijn ploegleider op aangesproken dat hij zonder toestemming met een brandweervoertuig met daarachter een boot had gereden op ruw terrein.
4.3.
Begin november 2022 is bij minderjarige leden van de jeugdbrandweer in [gemeente] onrust ontstaan nadat eiser een onjuist snapchatbericht had gestuurd aan een minderjarig lid van de jeugdbrandweer waarin hij had aangegeven dat de jeugdbrandweer zou stoppen.
4.4.
Op 9 november 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 2] (hierna: [naam 2] ), teamleider brandweerzorg, [naam 5] (hierna: [naam 5] ), ploegleider a.i., en eiser. Op het eind van dit gesprek heeft eiser medegedeeld dat hij om ontslag verzoekt. Op
22 november 2022 is eiser teruggekomen op zijn ontslagverzoek.
4.5.
Op 14 november 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij naast [naam 2] en [naam 5] de leiders van de jeugdbrandweer aanwezig waren. Tijdens dit gesprek heeft [naam 6] (hierna: [naam 6] ), een jeugdleider, verklaard over een incident in 2018, toen hij nog jeugdlid was. [naam 6] heeft verklaard dat eiser in 2018 seksueel getinte opmerkingen richting hem heeft gemaakt, die hij als bedreigend heeft ervaren. [naam 6] en zijn broer [naam 7] hebben hierover nadien een schriftelijke verklaring afgelegd.
4.6.
Bij besluit van 23 januari 2023 is aan eiser bij wijze van disciplinaire straf ontslag verleend aan eiser. Het ontslagbesluit is ondertekend door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), in zijn hoedanigheid van manager brandweerzorg. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4.7.
Op 12 mei 2023 heeft de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) het dagelijks bestuur geadviseerd om het ontslagbesluit te herroepen omdat aan [naam 1] geen mandaat was verleend om een dergelijk besluit te nemen. De commissie heeft geadviseerd om een nieuw besluit in eerste aanleg te nemen.
4.8.
Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur besloten om het advies van de commissie grotendeels niet over te nemen. Het ontslagbesluit is gehandhaafd met herstel van het door de commissie geconstateerde bevoegdheidsgebrek en onder aanvulling van de motivering van het besluit. Tevens is het ontslag subsidiair gebaseerd op artikel 19:42, onder h, van de CAR-UWO, vanwege verstoorde verhoudingen. Wel heeft het dagelijks bestuur aan eiser een proceskostenvergoeding van € 1194 toegekend.
Eisers rechtpositie
5.1.
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking getreden. Op grond van het bepaalde in artikel 14, lid 1, van de Ambtenarenwet 2017 geldt als hoofdregel dat de ambtelijke aanstelling van het merendeel van de ambtenaren is omgezet naar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Op grond van het bepaalde in artikel 11.2, lid 1, van de Aanpassingswet Wnra is artikel 14 van de Ambtenarenwet 2017 eerst op een bij Koninklijk Besluit (KB) te bepalen tijdstip van toepassing op ambtenaren van veiligheidsregio’s. Een dergelijk KB is vooralsnog niet vastgesteld. Hieruit volgt dat eisers ambtelijke aanstelling is gehandhaafd.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 11.2, lid 3, van de Aanpassingswet Wnra blijven de titels II, III en IIIa van de Ambtenarenwet (oud), tot de vaststelling van het in artikel 11.2, lid 1, van de Aanpassingswet Wnra bedoelde KB van toepassing.
5.3.
De arbeidsvoorwaarden van brandweervrijwilligers bij de veiligheidsregio zijn opgenomen in de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst Veiligheidsregio’s (hierna: CAR UWO).
Inhoudelijke beoordeling
Procedureel
6.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur terecht is afgeweken van het advies van de commissie om het bezwaar gegrond te verklaren en na zorgvuldig onderzoek een nieuw primair besluit te nemen. Uit het bepaalde in artikel 7:11, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt immers dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dit betekent dat, als de oorspronkelijke uitkomst geen stand houdt, het bestuursorgaan moet bezien of er aanleiding is voor een andere uitkomst. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld in (onder meer) zijn uitspraak van 2 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1201), is zogeheten getrapte besluitvorming niet toegestaan.
6.1.2.
In dit geval heeft de commissie geconstateerd dat op meerdere punten pas tijdens de bezwaarfase een onderbouwing en/of motivering is gegeven door het dagelijks bestuur. Het had op de weg van de commissie gelegen om, in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar, te bezien of deze nadere onderbouwing en/of motivering het ontslagbesluit kon dragen en het dagelijks bestuur daaromtrent te adviseren. Dit heeft de commissie nagelaten. Het dagelijks bestuur kon dan ook niet anders dan, met inachtneming van de kritische kanttekeningen van de commissie, deze beoordeling zelf, zonder advies van de commissie, te maken.
6.1.3.
Specifiek met betrekking tot het door de commissie geconstateerde bevoegdheids-gebrek overweegt de rechtbank dat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 13 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3894) dat een bevoegdheidsgebrek in een besluit in eerste aanleg hersteld kan worden bij een besluit op bezwaar. Het dagelijks bestuur kon het bevoegdheidsgebrek in het onbevoegd genomen besluit in eerste aanleg dan ook bij de beslissing op bezwaar herstellen.
De verweten gedragingen
6.2.1.
De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur in het tot eiser gerichte voornemen tot disciplinair ontslag van 22 december 2022 de volgende gedragingen als redenen hiervoor heeft benoemd:
Ongeveer 6 tot 8 jaar geleden heeft u tegen een toenmalig jeugdlid gezegd dat u hem wel in de kont wilt neuken als hij volwassen is. Dit is zeer grensoverschrijdend gedrag, zeker richting kinderen.
In januari 2021 heeft u een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen vanwege (veel) te hard rijden met een brandweervoertuig zonder dat daar aanleiding voor was.
In oktober 2022 heeft u een waarschuwing gekregen dat u zonder toestemming een voertuig heeft gebruikt, waardoor het voertuig onnodig uit de parate dienst is gehaald. Daarnaast is het voertuig daardoor ernstig bevuild.
Begin november 2022 heeft u via snapchat foutieve berichten gestuurd naar jeugdleden over het stoppen van de jeugdbrandweer wat veel onrust veroorzaakte.
In november 2022 heeft u de heer [naam 5] in een kwaad daglicht gebracht door een collega van de post [gemeente] te vertellen dat de heer [naam 5] slechts een marionet van het management is.
In de afgelopen jaren zijn er meerdere voorvallen geweest waarbij u grof en vulgair taalgebruik heeft gebruikt in het bijzijn van collega’s en jeugdleden, dan wel dat een gesprek escaleerde door uw houding en gedrag.
Als leider van de jeugdbrandweer heeft u in het (recente) verleden ongepaste oefeningen en opdrachten gegeven tijdens oefeningen, zoals het laten lopen in de onderbroek, door een sloot laten gaan of zware oefeningen bij zeer warm weer.
Deze in het voornemen benoemde gedragingen heeft het dagelijks bestuur vervolgens aan het ontslag bij wijze van disciplinaire straf ten grondslag gelegd.
6.2.2.
Tijdens de behandeling ter zitting van het beroep heeft mr. Korevaar namens het dagelijks bestuur verklaard dat de twee zwaarste feiten wat het dagelijks bestuur betreft het incident met een toenmalig jeugdlid (gedraging 1) en het versturen van een foutief bericht via snapchat (gedraging 4) zijn. Deze twee gedragingen kunnen het ontslag volgens het dagelijks bestuur zelfstandig dragen.
Wettelijk kader
6.3.1.
Artikel 19:38, lid 1, van de CAR-UWO bepaalt dat de vrijwilliger die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan worden gestraft. Artikel 19:38, lid 2, van de CAR-UWO bepaalt dat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het overigens doen of nalaten van iets dat een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen omvat.
6.3.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 19:39, aanhef en onder d, kan de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag worden opgelegd.
Welke gedragingen zijn in geschil?
6.4.1.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen 2 en 3 tussen partijen niet in geschil zijn. Ook heeft eiser ter zitting erkend dat hij op enig moment in het najaar van 2022 een onjuist snapchatbericht over het stoppen van de jeugdbrandweer heeft verzonden aan een jeugdlid. Wel heeft eiser benadrukt dat slechts sprake was van een enkel bericht, bij wijze van grap.
6.4.2.
Eiser ontkent de overige gedragingen die hem verweten worden. Ter zitting heeft hij gesteld dat vrienden van [naam 8] (hierna: [naam 8] ), de leider van de jeugdbrandweer in [gemeente] , geprobeerd hebben om hem in een kwaad daglicht te stellen. Dit omdat eiser ervan wordt verdacht dat hij [naam 8] in de problemen heeft gebracht.
Beoordeling disciplinair ontslag
6.5.
Omdat namens het dagelijks bestuur is verklaard dat de twee zwaarste feiten wat het dagelijks bestuur betreft het incident met een toenmalig jeugdlid (gedraging 1) en het versturen van een foutief bericht via snapchat (gedraging 4) zijn, zal de rechtbank eerst deze beide gedragingen die eiser worden verweten beoordelen. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de gevolgde procedure, nu eiser daarover meerdere gronden van beroep heeft ingediend.
De gevolgde procedure
6.6.1.
Eiser voert - kort samengevat - aan dat er geen zorgvuldige procedure is gevolgd om de hem verweten gedragingen vast te stellen en dat daarom niet van de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek kan worden uitgegaan. Volgens eiser had het in de rede gelegen dat het dagelijks bestuur een extern bureau had ingeschakeld om het onderzoek te doen. Nu is sprake van de slager die zijn eigen vlees keurt. Daarbij komt dat een onderzoeksprotocol ontbreekt en dat geen rapport met resultaten is opgeleverd. Eiser kan dan ook niet controleren of er wel een objectief onderzoek heeft plaatsgevonden.
6.6.2.
De rechtbank overweegt dat er geen rechtsregel is die een bestuursorgaan ertoe verplicht om een extern bureau in te schakelen om een onderzoek naar plichtsverzuim te verrichten. Evenmin is er een rechtsregel die ertoe verplicht een onderzoeksprotocol op te stellen of een rapport met resultaten op te leveren. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld in (onder meer) zijn uitspraak van 27 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:755) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
6.6.3.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de resultaten van het door het dagelijks bestuur verrichte onderzoek voldoen aan bovengenoemd criterium.
Het snapchatbericht
6.7.1.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van de aan eiser verweten gedraging 4 (het snapchatbericht) dat eiser heeft erkend dat hij een dergelijk bericht heeft verstuurd. Uit het door het dagelijks bestuur aangeleverde dossier volgt dat de door eiser gedane mededeling over het stoppen van de jeugdbrandweer verder is verspreid onder jeugdleden en ouders van jeugdleden en dat dit tot onrust heeft geleid.
6.7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zich door het versturen van het onjuiste snapchatbericht schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 19:38 van de CAR-UWO. Anders dan eiser meent, kan het versturen van een dergelijk bericht niet slechts worden gezien als een onschuldig grapje. Eiser had zich bewust moeten zijn van de gevolgen die het verspreiden van een dergelijk bericht kan hebben en hij had dit moeten nalaten. Het dagelijks bestuur mocht eiser hiervoor dan ook een disciplinaire straf opleggen.
6.7.3.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat zonder nadere toelichting niet kan worden geoordeeld dat gedraging 4 zo ernstig is dat deze gedraging op zichzelf genomen ontslag bij wijze van disciplinaire straf rechtvaardigt. Beoordeeld dient daarom te worden of ook gedraging 1 voldoende is komen vast te staan.
Het incident met een voormalig jeugdlid
6.8.1.
De aan eiser verweten gedraging 1 is eerst op 14 november 2022 bekend geworden bij het dagelijks bestuur. Toen heeft [naam 6] , tijdens een bijeenkomst van leiders van de jeugdbrandweer in [gemeente] , hierover verklaard. Dat en hoe dit is gebeurd, volgt in grote lijnen uit het gespreksverslag dat [naam 2] van deze bijeenkomst heeft gemaakt. [naam 6] heeft hierover vervolgens, bij e-mail van 28 maart 2023 aan [naam 2] , het volgende verklaard:
“Op 12 september heeft [eiser] gevraagd aan mij of ze konden oefenen op 13 september 2018 dit was geen probleem.
Ik heb toen het volgende vernomen. [eiser] zou mij in mijn kont neuken als ik met hem mee ging naar huis. Sindsdien ben ik op mijn hoede met hem en voel ik met niet veilig. Ook nadat wat er met [naam 9] is gebeurd heeft dit mij erg veel pijn gedaan omdat er veel fijne jeugdjaren zo zijn verdwenen.
Ik heb daarom ook besloten per direct mijn taken neer te leggen binnen de brandweer en ontslag te nemen. Dit is allemaal omdat de heer [eiser] denkt dat hij alles kan zeggen en doen.”
[naam 7] , een broer van [naam 6] , heeft verklaard dat hij aanwezig was bij het incident op
13 september 2018. [naam 7] heeft hierover, in een e-mail van eveneens 28 maart 2023 aan [naam 2] , het volgende verklaard:
“Op 13 september 2018 kwam brandweer [gemeente] bij ons oefenen waaronder [eiser] wij ( [naam 6] en ik) waren slachtoffer in deze oefening. Wij werden toen na de brandweerauto gebracht toen we gered waren en toen zei [eiser] het volgende: [naam 6] ga je met mij mee naar huis dan neuk ik je in je reet hahahah. Ik wilde graag bij de brandweer destijds maar mede hierdoor heb ik besloten om het niet te doen ik voelde mij niet veilig meer door hem. Nog steeds ben ik weleens beducht of ik hem tegen kom. Ik heb het er verder met niemand behalve [naam 6] overgehad. Ik ben blij dat dit opgepakt word want zo helpen we dit met elkaar de wereld uit.”
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat deze e-mails daadwerkelijk afkomstig zijn van [naam 6] en van [naam 7] .
6.8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur op grond van de verklaringen van [naam 6] en van [naam 7] de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser de hem verweten gedraging 1 heeft begaan. Beide mannen waren immers bij het incident aanwezig en vertellen daar in hoofdlijnen hetzelfde over. Niet valt in te zien waarom de mannen dit zouden verzinnen, nog daargelaten dat eiser in de procedure ook nooit heeft aangegeven dat dit het geval zou zijn. Pas voor het eerst ter zitting van de rechtbank heeft eiser desgevraagd verklaard dat [naam 6] en [naam 7] deze verklaringen verzonnen hebben, omdat zij vrienden zijn van [naam 8] en eiser in een kwaad daglicht willen stellen. De rechtbank is van oordeel dat aan deze late verklaring van eiser ter zitting niet die betekenis kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wil zien. Niet valt immers in te zien waarom eiser dit dan niet van meet af aan naar voren heeft gebracht.
6.8.3.
Namens het dagelijks bestuur is verder aangegeven dat een medewerker van de veiligheidsregio die anoniem wenst te blijven tijdens een kerstborrel uit eigen beweging tegenover [naam 2] heeft verklaard dat eiser tegenover deze medewerker heeft bevestigd dat hij het met een minderjarige heeft gehad over het ‘in de kont neuken’ van deze minderjarige. Naar aanleiding van deze melding is nogmaals door twee medewerkers van de veiligheidsregio met deze medewerker gesproken, maar hij gaf aan dat hij niet wilde dat zijn naam zou worden genoemd. Het dagelijks bestuur heeft deze wens gerespecteerd. De rechtbank is van oordeel dat met een dergelijke verklaring van een anonieme getuige grote voorzichtigheid moet worden betracht. Het is voor eiser niet goed mogelijk om zich hiertegen te verweren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de anonieme verklaring niet dragend kan zijn voor het oordeel dat de verweten gedraging voor aannemelijk kan worden gehouden. Hooguit kan een dergelijke anonieme verklaring een bevestiging vormen van een overtuiging waartoe het dagelijks bestuur reeds op andere gronden was gekomen. Nu reeds gelet op de verklaringen van [naam 6] en [naam 7] aannemelijk moet worden geacht dat eiser de hem verweten gedraging 1 heeft begaan, is de mondelinge verklaring die de desbetreffende anonieme medewerker hierover heeft afgelegd niet dragend voor de vaststelling van de feiten, maar vormt deze wel een bevestiging daarvan.
6.8.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het dagelijks bestuur op basis van deugdelijk vastgestelde feiten de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedraging 1. Met de opmerking die eiser in september 2018 tegen de toen minderjarige [naam 6] heeft gemaakt, heeft hij zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 19:38 van de CAR-UWO. Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd om eiser disciplinair te straffen vanwege deze gedraging. Het tijdsverloop tussen de verweten gedraging en het ontslagbesluit stond onder de gegeven omstandigheden niet in de weg aan disciplinaire bestraffing van eiser. Deze gedraging was immers eerst in november 2022 aan het dagelijks bestuur bekend geworden en bovendien blijkt uit de verklaringen van [naam 6] en van [naam 7] dat deze gedraging hun levens in 2023 nog altijd beïnvloedt.
6.8.5.
De rechtbank is van oordeel dat het plichtsverzuim waaraan eiser zich door het begaan van gedraging 1 schuldig heeft gemaakt zeer ernstig is. Uit de door [naam 6] en door [naam 7] afgelegde verklaringen blijkt dat zij diep gekwetst zijn door de opmerking die eiser heeft gemaakt en dat zij zich hierdoor nog altijd onveilig voelen in de nabijheid van eiser. Het dagelijks bestuur heeft daarom dan ook mogen besluiten om eiser de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag op te leggen.
Overige verweten gedragingen
6.9.
De rechtbank laat de overige gedragingen die eiser worden verweten onbesproken, nu op grond van wat hiervoor is overwogen voldoende vaststaat dat het ontslag bij wijze van disciplinaire straf in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het ontslagbesluit in stand wordt gelaten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.