ECLI:NL:RBOVE:2024:6188

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
ak_24_2470_tu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de weigering van een IVA-uitkering op basis van post-covid klachten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, wordt de weigering van het UWV om een IVA-uitkering toe te kennen aan een (ex-)werkneemster besproken. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werkneemster niet als volledig en duurzaam kan worden beschouwd. De (ex-)werkneemster, die voor 27,62 uur per week als wijkverpleegkundige werkte, heeft zich op 2 januari 2021 ziek gemeld en heeft sindsdien verschillende behandelingen ondergaan. Het UWV heeft haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar de (ex-)werkneemster en haar (ex-)werkgever zijn van mening dat zij recht heeft op een IVA-uitkering vanwege de ernst van haar klachten, die voortkomen uit post-covid-syndroom.

De rechtbank heeft op 28 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van de partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de prognose van de (ex-)werkneemster en dat het UWV onvoldoende heeft onderbouwd dat haar arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het motiveringsgebrek te herstellen en heeft het onderzoek heropend. De rechtbank heeft een termijn van acht weken gesteld voor het UWV om de benodigde motivering te leveren, en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2470 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Buurtzorg Nederland, uit Almelo, (ex-)werkgever, eiseres,

(gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV,
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam] uit [woonplaats] ,

((ex-)werkneemster).

Inleiding

Met een besluit van 8 augustus 2023 heeft het UWV met ingang van 1 augustus 2023 aan (ex-)werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar 80%-100% arbeidsongeschiktheid.
De (ex-)werkgever (eiseres) van (ex-)werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 21 maart 2024 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en het UWV en (ex-)werkneemster en haar echtgenoot.
Omdat (ex-)werkneemster geen toestemming heeft gegeven om haar medische gegevens aan eiseres te verstrekken, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres. De rechtbank zal daarom terughoudend zijn met het opnemen van medische overwegingen in deze uitspraak.

Overwegingen

Aanleiding
1. (Ex-)werkneemster was voor 27,62 uur per week als wijkverpleegkundige in dienst bij eiseres. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Wet WIA. Op 2 januari 2021 heeft (ex-)werkneemster zich ziek gemeld. Hervatting in eigen werk bleek niet haalbaar. Op 11 april 2023 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding.’
Standpunten van partijen
3. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat (ex-) werkneemster volledig arbeidsongeschikt is, maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. (Ex-)werkneemster heeft daarom met ingang van 1 augustus 2023 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering naar volledige arbeidsongeschiktheid en niet op een IVA-uitkering. Het UWV heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen van (ex-) werkneemster duurzaam zijn en dat zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Volgens eiseres heeft het UWV onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd dat de beperkingen van (ex-)werkneemster niet duurzaam zijn en is niet inzichtelijk gemaakt wat eventuele behandelingen voor concreet effect op de functionele mogelijkheden van (ex-) werkneemster zullen hebben. Het bestreden besluit voldoet niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheids- en motiveringseisen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres rapportages van medisch adviseur [medisch adviseur] en juridisch arbeidsdeskundige [juridisch arbeidsdeskundige] overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat (ex-)werkneemster volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van (ex-)werkneemster op de datum in geding, 1 augustus 2023, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
Beoordelingskader
6. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. Het UWV hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”, bedoeld als interne instructie voor verzekeringsartsen. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) sluit dit beoordelingskader nauw aan bij de in de memorie van toelichting bij artikel 4 van de Wet WIA beschreven procedure en is dat kader niet in strijd met een juiste uitleg van dat artikel [1] .
Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts staat in het beoordelingskader het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Onderbouwing van de standpunten
9. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 26 juli 2023 overwogen dat (ex-) werkneemster uitgebreide behandeling heeft gehad. Zij heeft twee multidisciplinaire trajecten doorlopen. Volgens de verzekeringsarts heeft (ex-)werkneemster daarmee adequate behandelingen doorlopen maar is de verbetering gestagneerd. Vooralsnog wordt door het natuurlijke beloop van de ziekte uitgegaan van een gunstige prognose van één of twee jaar. Verder zijn er nog onderzoeken die wellicht een behandeling voor verbetering van de vermoeidheidsklachten kunnen geven, zoals slaaponderzoek. Verdere behandeling voor de coping zal kunnen worden gecontinueerd, aldus de verzekeringsarts.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek zijn bevindingen beschreven in een rapport van 12 maart 2024. Hierin is vermeld dat verzekeringsartsen bij de beoordeling of er sprake is van duurzaamheid, bij voorkeur gebruik maken van het Beoordelingskader "Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen". Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dit beoordelingskader een hulpmiddel, waarbij is uitgegaan van welomschreven ziektebeelden waarbij voldoende bekend is over de etiologie etc. en voldoende bekend is over adequate behandelmogelijkheden van de oorzaak zelf leidend tot herstel etc. Probleem is dat dit bij post-covid allemaal nog niet het geval is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er nog veel te weinig bekend over post-covid. Er zijn wel revalidatieprogramma's etc., maar dan gaat het niet om echte behandelingen van de oorzaak zelf. Dat zal ook gelden voor een evt. slaaponderzoek, voor zover geïndiceerd gezien het door de primair beoordelend verzekeringsarts beschreven slaappatroon en voor zover relevant in deze casus. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat je daarmee ook nog niet kunt stellen dat de door de primair beoordelend verzekeringsarts vastgestelde forse arbeidsbelemmeringen duurzaam zijn.
11. Medisch adviseur [medisch adviseur] en juridisch arbeidsdeskundige [juridisch arbeidsdeskundige] hebben in een rapport van 29 juli 2024 het standpunt ingenomen dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep erg karig is en dat je op basis daarvan niet kunt concluderen dat er herstel mogelijk is en of dat herstel reikt tot arbeidsparticipatie. [medisch adviseur] en [juridisch arbeidsdeskundige] hebben overwogen dat thans, ruim vier jaar na het begin van de covid-pandemie, de oorzaak van post-covid nog niet is ontrafeld. Er zijn verschillende onderzoeken gaande. Als een onderzoek resultaat boekt en een aspect van het ziektebeeld kan duiden, betekent dat nog niet dat er een behandeling mogelijk is die tot herstel leidt, anders dan thans met gerichte revalidatie door middel van een multidisciplinair traject. Daar zijn goede resultaten mee bereikt, maar niet bij (ex-)werkneemster, die tot tweemaal toe een dergelijk traject heeft doorlopen. [medisch adviseur] en [juridisch arbeidsdeskundige] hebben verder aangegeven dat het UWV niet consequent is in het oordelen over de prognose ten aanzien van post-covid. In een andere, vergelijkbare zaak van eiseres is namelijk geschreven: “Daar de long-covid een relatief nieuwe ziekte is, waar geen echte behandeling voor is en de werknemer adequaat is behandeld, is niet aan te geven of nog verbetering in het komend jaar zal plaatsvinden. Ook kan niet worden aangegeven welke beperkingen kunnen verbeteren. Hierdoor wordt gesteld dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks wordt verwacht in het komend jaar.” Naar de mening van [medisch adviseur] en [juridisch arbeidsdeskundige] is dat ook in de zaak van (ex-) werkneemster een meer passende conclusie.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 oktober 2024 beschreven dat (ex-)werkneemster, ondanks een aantal behandeltrajecten, klachten blijft ervaren. Ten aanzien van de prognose is er, zoals ook op andere vlakken, nog veel onduidelijkheid bij het post-covid-syndroom. Dit is ook navolgbaar, daar het een relatief nieuw ziektebeeld betreft. Op dit moment vinden er diverse onderzoeken plaats naar behandelmogelijkheden die mogelijk ook een beter inzicht kunnen geven op de verwachte prognose. Conform het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” kan niet worden gesproken van een duurzame situatie als er onzekerheid is over de prognose. Er kan daarom geen duurzaamheid worden aangenomen.
13. Ter zitting heeft het UWV voor de te volgen behandeling gewezen op de door de verzekeringsarts genoemde behandeling ten aanzien van coping en op een klachtencontingente opbouw. Hierbij heeft het UWV een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland [3] aangehaald.
Oordeel rechtbank
14. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
14.1.
Hierbij is van belang dat onduidelijk is of de verzekeringsartsen van het UWV het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” hier van toepassing achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier geen eenduidig standpunt over ingenomen. Voor zover het beoordelingskader wel van toepassing is geacht, is de rechtbank niet duidelijk geworden hoe de argumentatie is ten aanzien van de in het beoordelingskader opgenomen stappen. Voor zover het beoordelingskader niet van toepassing is geacht, is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het beoordelingskader wel kon worden toegepast in de door het UWV ter zitting aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland.
14.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in algemene zin gemotiveerd dat met betrekking tot het ziektebeeld van (ex-)werkneemster grote onduidelijkheid bestaat en op basis hiervan geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaamheid. Deze motivering voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eis dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Dit klemt des te meer nu hier niet in geschil is dat (ex-) werkneemster adequate behandeling heeft ondergaan, de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen concreet nog te volgen behandeling voor (ex-)werkneemster heeft aangedragen die kan leiden tot vergroting van de arbeidsmogelijkheden en er volgens het rapport van [medisch adviseur] en [juridisch arbeidsdeskundige] ook situaties zijn waarin het UWV bij long-covid concludeert dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
15. De rechtbank ziet op dit moment nog geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat (ex-)werkneemster recht heeft op een IVA-uitkering. Daarom doet de rechtbank een tussenuitspraak. Zij zal het onderzoek heropenen.
16. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet hier aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep – kort gezegd – met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen nader motiveren waarom de volledige arbeidsongeschiktheid van (ex-)werkneemster niet duurzaam is.
17. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
18. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres en (ex-)werkneemster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Richart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zoals bijvoorbeeld geoordeeld in de uitspraak van 12 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1887.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, en de uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1440.
3.Uitspraak van 10 augustus 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3463.