ECLI:NL:RBNNE:2023:3463

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 23 - 857
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-uitkering na Post Covid Syndroom

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 10 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) aan haar werknemer beoordeeld. De werknemer, die sinds 1 juni 1991 als zorgkundige in een verpleeghuis werkte, meldde zich op 20 oktober 2020 ziek na een covid-infectie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende op 13 oktober 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar eiseres betwistte de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van haar werknemer. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, die stelt dat het Uwv het beoordelingskader inzake de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid niet correct heeft toegepast. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht een WGA-uitkering heeft toegekend, omdat er een redelijke verwachting is dat de werknemer in de toekomst kan herstellen. De rechtbank oordeelt dat er op het toetsmoment geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A. Jurg)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv)

(gemachtigde: mr. M. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het toekennen van een Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) aan haar werknemer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Het Uwv heeft bij primair besluit van 13 oktober 2022 aan de werknemer een WGA-uitkering verstrekt. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een bestreden besluit van 12 januari 2023 op het bezwaar van eiseres bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een reactie van eiseres op het medisch rapport van de verzekeringsarts van het Uwv van 12 juni 2023.
1.5.
Eiseres heeft op 29 juni 2023 een schriftelijke reactie gegeven.
1.6.
Het Uwv heeft op 10 juli 2023 nog een nadere reactie gegeven.
1.7.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om de zaak verder buiten zitting om af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Werknemer ( [naam] ) werkte sinds 1 juni 1991 als zorgkundige in een verpleeghuis in dienst van (werkgever/eigen risicodrager). Zij heeft zich op 20 oktober 2020 ziek gemeld vanwege een covid-infectie. Op 25 juli 2022 heeft zij een Wia-uitkering aangevraagd.
2.1.
In het primaire besluit heeft het Uwv per 18 oktober 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering aan de werknemer toegekend wegens 80-100% arbeidsongeschiktheid met de mogelijkheid dat zij nu of in de toekomst gedeeltelijk kan werken. Er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van haar belastbaarheid zal optreden in het komende of daaropvolgende jaar.
2.2.
In het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WGA-uitkering gehandhaafd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de werknemer langdurige en verstrekkende post covid klachten. Echter, er is nog altijd niet veel bekend over het ziektebeeld Post Covid (of Long Covid). Het is een empirisch gegeven dat na een covid-infectie het gebruikelijke beloop een (min of meer) volledig herstel is. Dit geldt in algemene zin voor de meeste postvirale ziektebeelden. Naar wat nu over dit ziektebeeld bekend is, is momenteel niet meer concreet te maken dan wat in de visie/verklaring van revalidatiearts R. Kofman van 2 november 2021 is beschreven. Dit laat onverlet dat het door haar geschetste reguliere perspectief nog altijd ‘een meer dan geringe kans’ impliceert te meer ook omdat in dit geval geen enkel aanknopingspunt van ziekelijke aard is die tot een andere afweging zou kunnen leiden. Zowel het primaire belastbaarheidsoordeel als het geschetste te verwachten perspectief is naar huidige kennis en inzicht volledig navolgbaar.
Beroepsgronden
3. Eiseres vindt dat het Uwv het beoordelingskader inzake de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid niet juist heeft toegepast. Ten onrechte is de volledige arbeidsongeschiktheid van haar werknemer na twee jaar ziekte niet als duurzaam aangemerkt. Het Uwv heeft verzuimd om inzichtelijk te maken welke behandeling nog mogelijk is en welke functionele mogelijkheden daardoor nog (met een meer dan geringe kans) kunnen toenemen. Er moet sprake zijn van een reëel en concreet perspectief op verbetering van de functionele mogelijkheden. Volgens medisch adviseur/verzekeringsarts E. Khoe kan er niet meer gesproken worden van een meer dan geringe kans op herstel, omdat de werknemer voor het Post Covid Syndroom (PCS) reeds is behandeld door een revalidatieteam in een multidisciplinair traject. Dat is de meest uitgebreide behandeling die momenteel beschikbaar is, maar die helaas niet tot herstel heeft geleid. Er is geen informatie van de behandelende sector aanwezig die bevestigt dat sprake is van een ingezette of geadviseerde therapie/behandeling van PCS, die tot een meer dan geringe kans op verbetering van de functionele belastbaarheid leidt. Werknemer heeft daarom recht op een Inkomensvoorziening Volledige Arbeidsongeschikten (een IVA-uitkering).
Verweer
4. Het Uwv stelt daartegen dat er een meer dan geringe kans is op herstel van PCS. Nu de meerderheid van covid-patiënten spontaan herstelt of restloos geneest, kan men zich afvragen of dat de lading in volle omvang dekt. Wellicht kan een meer psychologische duiding en benadering (mede) verklarend en helpend zijn om te komen tot herstel, een ingang die binnen de wetenschap vooralsnog niet lijkt te prevaleren. Dit vormt eens te meer voldoende reden om bij het bepalen van de duurzaamheid conform het vigerende toetsingskader bij de keuze tussen de stappen 2.a en 2.b niet zonder meer voor ‘niet of nauwelijks’ te kiezen. Als voor de keuze tussen 2.a als 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken, wordt er uitgegaan van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Volgens de actuele stand van de medische wetenschap kan werknemer baat hebben bij een nieuwe klachtencontingente (in plaats van tijdcontingente) benadering en behandeling bij de opbouw van activiteiten in combinatie met pacing.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering aan de werknemer. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht en op goede gronden een WGA-uitkering aan de werknemer toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Niet in geschil is dat de werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 18 oktober 2022 (het toetsmoment) als duurzaam moet worden aangemerkt, zodat de werknemer op dit tijdstip voldoet aan de voorwaarden van een IVA-uitkering. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de werknemer verbetering van de belastbaarheid is te verwachten op de lange termijn.
Relevante toetsingskader
5.3.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatman-inkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.4.
Het Uwv hanteert bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid
het beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Ingevolge dit beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Het beoordelingskader bevat een stappenplan (zie bijlage) ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van beoordeling. Samengevat weergegeven behelst stap 1 de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Stap 2 instrueert de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Dat is het geval indien er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Stap 3 geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, en er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
5.5.
Volgens bestendige rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op het toetsmoment, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een
concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.6.
Uit deze rechtspraak volgt dat het ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming wenselijk is dat de verzekeringsartsen het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of een verzekerde duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. Het niet zetten van alle achtereenvolgende stappen van het beoordelingskader brengt niet mee dat om die reden een bepaald besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. Het kader heeft het karakter van een instructie aan de verzekeringsartsen en is een hulpmiddel ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Het niet zetten van alle stappen van het beoordelingskader is daarom niet in strijd te achten met de eisen die zijn te stellen aan een besluitvorming indien dit in een concreet geval heeft geleid tot een besluit dat is voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt dat er geen sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel, indien het beoordelingskader mogelijk niet is gevolgd.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
6.1.
Aan het bestreden besluit ligt het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2023 ten grondslag. Het is dan ook aan de rechtbank om in de eerste plaats te beoordelen of dit rapport zorgvuldig tot stand is gekomen.
6.2.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zo blijkt uit diens rapport, de gronden voor het primaire besluit en de bezwaren bezien. In het dossier bevond zich op dat moment al het medisch onderzoeksverslag van de primaire verzekeringsarts van 11 oktober 2022, waaruit onder meer blijkt dat hij de werknemer tijdens een spreekuurcontact op 11 oktober 2022 heeft gezien, gesproken en geobserveerd. Mede gelet daarop acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werknemer niet zelf ook nog heeft onderzocht. Daarnaast heeft eiseres (werkgever) te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd (waaronder de informatie van de bedrijfsarts en de verklaring van de revalidatie-arts van 2 november 2021). In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 5 april 2023 alsnog op het in de bezwaarfase overgelegde rapport van Khoe van 19 december 2022 gereageerd. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met zijn aanvullende rapporten van 16 mei 2023, 12 juni 2023 en 10 juli 2023 telkens gereageerd op de overige door eiseres in beroep overgelegde rapporten van Khoe. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie heeft gemist of niet bij zijn beoordeling heeft betrokken.
6.3.
De rechtbank dient vervolgens, gelet op wat door eiseres is aangevoerd, te beoordelen of de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat bij de werknemer op het toetsmoment geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA.
Volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt?
6.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een deugdelijke medische onder-bouwing voor de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende jaar of daaropvolgende haar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn medisch rapport van 4 januari 2023 aangegeven dat er bij werknemer sprake is van langdurige en verstrekkende post covid klachten. Deze klachten zijn terecht als voldoende plausibel en consistent gewaardeerd en daarmee als leidraad voor het belastbaarheidsoordeel genomen.
Dit zo zijnde is duidelijk dat in pathofysiologische zin - wat is de objectieve onderliggende verklaring en, in lijn daarmee, wat is de probate behandeling - nog altijd veel niet bekend over het post covid beeld. Het is hoe dan ook een empirisch gegeven dat na een covid-infectie het gebruikelijke beloop een (min of meer) volledig herstel is. Dit kan ook in meer algemene zin gesteld worden voor de meeste postvirale beelden. De verzekeringsarts deelt de
visie/verklaring van revalidatiearts Kofman van 2 november 2021, dat niet zozeer op feitelijke medische gegevens is gebaseerd, maar vooral beschrijvend van aard is. In deze verklaring staat dat patiënte een poliklinisch revalidatietraject heeft gevolgd met in eerste instantie inzet van fysiotherapie, ergotherapie en psycholoog. De fysiotherapie en ergotherapie werden tijdens dit traject vroegtijdig gestopt. Werknemer bleef wel gesprekken houden met de psycholoog. Op 2 november 2021 is patiënte verwezen naar de eerstelijns fysiotherapie om middels het graded activity principe haar algehele kracht en conditie op te gaan bouwen. De revalidatiearts verwacht, zeker gezien het feit dat de fietsergometrie via de longarts geen afwijkingen toonde, dat er nog verbetering in haar belastbaarheid zit. Bij covid-revalidatie blijft het belangrijk om rustig op te bouwen (maar wel op te bouwen). Ineens veel meer doen heeft een averechts effect. In het algemeen is nu bekend dat bij patiënten die geen ziekenhuis- of IC-opname hebben gehad, de gevolgen van de covid-infectie meestal herstellen. De goede uitslag van de fietsergometrie bij patiënte is ook een positief teken.
6.4.2.
Volgens de verzekeringsarts is de visie van de revalidatiearts naar huidige inzichten volledig navolgbaar, dit zonder dat er een analyse en weging van feitelijk ziek zijn onder ligt. Het vigerende toetsingskader vraagt om een meer op het individu toegesneden traject dat tot een meer dan geringe kans op (functioneel) herstel zou moeten leiden. Dat is naar nu bekend is over dit beeld momenteel niet meer concreet te maken dan hetgeen door de revalidatiearts is gesteld, maar dat laat onverlet dat het door haar geschetste reguliere perspectief nog altijd ‘een meer dan geringe kans op’ impliceert, te meer ook daar er in deze casus geen enkel aanknopingspunt van ziekelijke aard is die tot een andere afweging zou kunnen leiden. Resumerend is er ten aanzien van het onderhavige beeld vooral toch nog altijd veel niet duidelijk. Vanuit deze werkelijkheid concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook dat zowel het primaire belastbaarheidsoordeel als het geschetste te verwachten perspectief naar huidige kennis en inzicht volledig navolgbaar is. De rapporten van Khoe geven de verzekeringsarts geen aanleiding tot een wezenlijk andere beoordeling. Wel merkt de verzekeringsarts op dat nu de meerderheid van covid-patiënten restloos geneest, men zich kan afvragen of dat de lading in volle omvang dekt. Wellicht kan een meer psychologische duiding en benadering (mede) verklarend en helpend zijn om tot herstel te komen. Binnen de wetenschap lijkt deze ingang vooralsnog niet te prevaleren, maar dit lijkt de verzekeringsarts eens te meer voldoende redenen om voor de keuze tussen de stappen 2.a en 2.b zeker niet zonder meer te kiezen voor ‘niet of nauwelijks’.
6.4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat het hoe dan ook een empirisch gegeven is dat na een covid-infectie het gebruikelijke beloop een (min of meer) volledig herstel is en dat dit ook in meer algemene zin gesteld kan worden voor de meeste postvirale beelden. Dat de werknemer behoort tot de ‘eerste golf” van patiënten, waarvan medisch wetenschappelijk bekend is dat de virusvarianten uit die tijd een ernstiger ziektebeeld gaven dan de sinds begin 2022 dominante omikron-variant, maakt dit vooralsnog niet anders. In dit geval heeft werknemer ‘slechts’ een kortdurend multidisciplinair traject doorlopen. Echter, uit de actuele stand van de medische wetenschap zijn nieuwe inzichten naar voren gekomen,
waaruit blijkt dat er niet tijdcontingent (graded activity) moet worden opgebouwd in activiteiten, maar klachtencontingent in combinatie met pacing. Dit laatste is het besparen van energie door activiteiten kort te houden en vaak te rusten. Werknemer heeft, naast de psychologische begeleiding, op fysiek gebied alleen een tijdcontingente behandeling gehad. Het is niet uitgesloten dat zij baat zou kunnen hebben bij de nieuwe klachtencontingente benadering. Het is momenteel zelfs de meest passende behandeling. Er zijn - aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep - geen argumenten om aan te nemen dat deze behandeling bij de werknemer een minder dan geringe kans van slagen heeft.
6.4.4.
Het Uwv heeft ter zitting nog eens toegelicht dat de verzekeringsartsen op basis van het beoordelingskader stap 2.a van toepassing achten (aan stap 3 wordt dan niet toegekomen). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv deugdelijk gemotiveerd dat er een redelijke of goede verwachting is dat in het eerstkomende jaar na het toetsmoment een verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 2.a van het beoordelingskader). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat werknemer na de covid-infectie niet opgenomen is geweest in het ziekenhuis of de Intensive Care. Weliswaar heeft zij een poliklinisch revalidatietraject gevolgd (door middel van graded activity) om algehele kracht en conditie op te bouwen, maar heeft zij deze voortijdig beëindigd. Het kon op het toetsmoment in elk geval nog worden verwacht dat de werknemer spontaan zou herstellen of restloos zou genezen. Nu een nieuwe klachtencontingente behandeling in combinatie met pacing (het rustig uitvoeren en heel geleidelijk opbouwen van activiteiten) de meest passende behandeling voor algehele kracht- en conditieverbetering, mag van de werknemer worden verlangd dat zij daaraan haar medewerking verleend. Indien zij daartoe bereid is, is er dus een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
6.4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv op inzichtelijke wijze weergegeven en gemotiveerd. Op het toetsmoment was (nog) geen sprake van een duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de WIA. Nu de rechtbank van oordeel is dat de motivering door de verzekeringsartsen ten aanzien van stap 2.a van het beoordelingskader voldoende is, komt zij niet toe aan een beoordeling van stap 3.a en hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd. Op het toetsmoment was niet nog duidelijk dat de kans op herstel enkel gering was. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld gaat het op dat moment over de mogelijke verbetering van de arbeidsmogelijkheden gericht op werkhervatting of werkuitbreiding. Dat een (nieuwe) behandelingsmethode daartoe niet zou kunnen leiden, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Voor zover eiseres stelt dat de werknemer vanwege bepaalde klachten duurzaam arbeidsongeschikt is, volgt de rechtbank dit niet.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat bij werknemer geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, zodat zij geen recht heeft op een IVA-uitkering. Het Uwv heeft daarom terecht aan de werknemer per einde wachttijd een WGA-uitkering toegekend. Het bestreden besluit kan de toet in rechte doorstaan. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk heeft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Stappenplan

Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader te hanteren. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd: als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts bevat het beoordelingskader het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.”
De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht.
De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Daarbij geldt dat als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken de verzekeringsarts uitgaat van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”