In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een werkneemster die volledig arbeidsongeschikt is verklaard. De werkneemster, die sinds 11 april 2011 niet meer kan werken als verzorgende, heeft een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid in eerdere herbeoordelingen vastgesteld op 100%, maar heeft in september 2020 geweigerd haar een IVA-uitkering toe te kennen, omdat er geen duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van de werkneemster tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de werkneemster aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet als duurzaam is aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing is voor de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat. De Raad oordeelt dat de eerdere rapporten van de verzekeringsarts niet voldoende gemotiveerd zijn en dat de werkneemster recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en herroept het besluit van 15 september 2020, waardoor de werkneemster met terugwerkende kracht recht heeft op de IVA-uitkering. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de werkneemster.