ECLI:NL:RBOVE:2024:5407

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/08/320570 / KG ZA 24-185
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ondertekening akten van verdeling en ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid na echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres dat gedaagde de akten van verdeling en ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid ondertekent, zoals afgesproken in hun echtscheidingsconvenant. Partijen zijn in 2020 gescheiden en hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de echtelijke woning, die volgens eiseres voor een waarde van € 220.000,- aan haar moet worden toegedeeld. Eiseres heeft een conceptakte van verdeling laten opstellen en de bank heeft een akte ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van gedaagde opgesteld. Gedaagde weigert echter deze akten te ondertekenen, omdat hij van mening is dat de woning alleen tegen de huidige waarde kan worden toegedeeld, die nog moet worden vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen. De rechter oordeelt dat er onvoldoende aannemelijkheid is dat de vorderingen in een eventuele bodemprocedure zullen worden toegewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de afspraken in het convenant niet duidelijk zijn en dat er bewijsvoering nodig is om de intenties van partijen vast te stellen. Dit kan echter niet in een kort geding, waar geen uitgebreid onderzoek naar de feiten kan plaatsvinden. De rechter concludeert dat de vorderingen van eiseres niet toewijsbaar zijn en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/320570 / KG ZA 24-185
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.A. Schuring,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.E. Kikkert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- de producties 7 en 8 van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Partijen zijn in 2020 gescheiden. Zij hebben in een echtscheidingsconvenant onder andere afspraken gemaakt over de verdeling van de echtelijke woning. Volgens [eiseres] volgt daaruit dat zij de woning toegedeeld kan krijgen tegen een waarde van € 220.000,-. Zij heeft een conceptakte van verdeling door de notaris laten opstellen en op basis daarvan heeft de bank een akte ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] opgesteld. [gedaagde] weigert deze akten te ondertekenen. Volgens [gedaagde] kan [eiseres] de woning alleen tegen de waarde op dit moment toegedeeld krijgen en moet die nog worden vastgesteld. [eiseres] vordert in dit kort geding dat [gedaagde] de akten moet onderteken, dan wel dat (primair) het vonnis in de plaats treedt van zijn toestemming of (subsidiair) dat hij een dwangsom moet betalen voor iedere dag dat hij de akten niet ondertekent.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af. Zij zal hierna bij de beoordeling uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.

3.De feiten

3.1.
Op [huwelijksdatum] zijn partijen met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.2.
Partijen zijn gescheiden. De echtscheidingsbeschikking van [datum 1] 2020 is op [datum 2] 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De gevolgen van de echtscheiding hebben partijen geregeld in een echtscheidingsconvenant dat is vastgelegd in een, door notaris mr. [naam 1] opgestelde, notariële akte van 9 juli 2020 (hierna te noemen: het convenant).
3.3.
Tijdens het huwelijk hebben partijen een hypothecaire geldlening afgesloten voor het financieren van de echtelijke woning. De schuld ten tijde van de echtscheiding bedroeg € 220.000,-. Partijen hebben in het convenant opgenomen dat de geschatte waarde van de woning, op het moment van het sluiten van het convenant, ongeveer € 220.000,- bedroeg.
3.4.
Aan de hypothecaire geldlening waren twee waarde-opbouwende polissen gekoppeld, afgesloten bij Reaal. De polissen liepen door tot 1 mei 2024, tegen welke datum de waarde van de polissen zou zijn gestegen tot € 35.000,- per stuk.
3.5.
In artikel 3 onder a van het convenant staat, voor zover hier van belang, het volgende over de verdeling van de woning:
‘Afspraken met betrekking tot de echtelijke woning
Op dit moment is het financieel niet haalbaar dat één van hen beiden de woning
overneemt en de ander uitkoopt. Ieders inkomen is daartoe niet toereikend. Zij
geven aan dat zij de huidige woning willen aanhouden en daar willen blijven
wonen, ook als zij na de scheiding geen partners meer zijn. Partijen verklaren dat
zij onderling een verstandhouding hebben waarmee zij gezamenlijk in de woning
kunnen blijven wonen en daarnaast ook de kosten van de huishouding én hun
dochter [naam 2] kunnen blijven betalen. Zij willen dubbele woonlasten voorkomen en
wachten tot tweeduizend vier en twintig voordat een beslissing over de woning
wordt genomen. Hun voorkeur is dat de vrouw de woning dan gaat overnemen.
De man en de vrouw hebben daarom de afspraak gemaakt dat zij gezamenlijk in
de woning blijven wonen tot de polissen bij Reaal tot uitkering komen. Dat gebeurt
in mei tweeduizend vierentwintig (mei 2024). In de tussentijd betaalt ieder de
premie voor zijn/haar eigen polis, al dan niet via de gemeenschappelijke
huishoudrekening. De waarde van de polissen loopt op en de verwachting is dat op
de einddatum van de polissen, de hypotheekschuld met de opbrengst van de polissen kan worden verlaagd tot ongeveer honderd vijftigduizend euro
(€ 150.000,00).
Zij willen nu al vastleggen dat de vrouw als eerste de mogelijkheid krijgt om de
woning toegedeeld te krijgen. De vrouw zal, door de aflossing op de leenschuld
met de opbrengst van de polissen, een lagere hypotheeklast krijgen en zal voor de
resterende geldlening bij de bank ontslag aansprakelijkheid van de man vragen.
Als de bank meewerkt aan overname van de woning door de vrouw en ontslag
aansprakelijkheid van de man, zal zij de woning krijgen toegedeeld.
Werkt de bank niet mee aan overname van de woning door de vrouw, dan kunnen partijen de keuze maken om de woning te verkopen en de netto verkoopopbrengst te delen of onderling een andere afspraak daarover te maken.’
3.6.
[gedaagde] runt een eenmanszaak, [eenmanszaak] . Partijen hebben de eenmanszaak volgens het convenant op € 34.000,- gewaardeerd en aan [gedaagde] toegedeeld. Zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] [eiseres] voor de eenmanszaak uitkoopt door zijn deel van de opbrengst van de polissen aan haar uit te keren als zij de woning overneemt.
3.7.
De polissen van Reaal zijn in mei 2024 tot uitkering gekomen en in mindering gebracht op de hypothecaire schuld, waardoor deze nog ongeveer € 150.000,- bedraagt.
3.8.
[eiseres] heeft notariskantoor [bedrijf] opdracht gegeven om een conceptakte van verdeling op te stellen. In de conceptakte van 25 juni 2024 staat dat de woning in de verdeling wordt betrokken voor een waarde van € 220.000,- en aan [eiseres] wordt toegedeeld. De conceptakte is naar de bank gestuurd. Die heeft aangegeven dat [eiseres] de resterende schuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening kan overnemen. De akte ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is door de bank bij brief van 30 juli 2024 aan de notaris verstrekt. Uit de begeleidende brief hierbij blijkt dat die akte binnen drie maanden na 30 juli 2024 moet zijn ondertekend. [gedaagde] weigert hieraan mee te werken.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om tot ondertekening van de door de notaris opgestelde akte van verdeling, alsmede de door de bank verstrekte akte ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid, over te gaan;
II. primair bepaalt dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde] te verstrekken toestemming met de door de notaris opgestelde akte van verdeling, alsmede de door de bank verstrekte akte ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid en/of wilsverklaring en/of de handtekening om deze aktes te passeren, of
subsidiair [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag, een deel van een dag daaronder verstaan, dat hij niet aan de veroordeling onder I heeft voldaan;
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.
5. De beoordeling
Inleiding
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is geen plaats voor nadere bewijsvoering.
Spoedeisend belang
5.2.
[eiseres] stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vorderingen. De bank heeft aangegeven dat [eiseres] de resterende schuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening kan overnemen. De akte ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is daarom door de bank aan de notaris verstrekt, maar moet binnen drie maanden na 30 juli 2024 door partijen zijn ondertekend. Nu [gedaagde] daaraan niet meewerkt, dreigt het aanbod van de bank en de akte van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te verlopen.
5.3.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. Volgens hem heeft [eiseres] zelf spoed gecreëerd, doordat zij naar de bank is gegaan om een financieringsaanvraag te doen en de bank een offerte heeft gegeven die binnen drie maanden verstrijkt, terwijl zij wist dat [gedaagde] het niet eens was met toedeling van de woning tegen € 220.000,-. [gedaagde] heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt aan de advocaat van [eiseres] en aan notariskantoor [bedrijf] , waardoor [eiseres] daarvan op de hoogte was. De huidige tijdsdruk heeft [eiseres] daarom geheel aan haarzelf te wijten.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] reeds een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen vanwege het verlopen van de geldigheid van de akte van ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarbij is dit belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet moedwillig door [eiseres] gecreëerd. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt dat [gedaagde] pas op 27 juni 2024, dus nadat hij de conceptakte van verdeling op 25 juni 2024 had ontvangen, voor het eerst heeft aangegeven dat hij daarmee niet akkoord is. De akte van verdeling was toen al naar de bank gestuurd, die op 30 juli 2024 de akte ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft afgegeven. Niet gebleken is dat partijen voor het opstellen van de akte van verdeling al een geschil hadden over de toedeling van de woning.
Niet-ontvankelijkheidsverweer
5.5.
De voorzieningenrechter gaat vervolgens in op het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. [gedaagde] stelt dat door het toewijzen van de vorderingen een definitieve rechtstoestand ontstaat. De woning wordt dan tegen een waarde van € 220.000,- eigendom van [eiseres] , waardoor [gedaagde] geen aanspraak meer kan maken op eventuele waardestijgingen van de woning in de periode van 2020 tot heden. Toewijzing van de vorderingen in kort geding zouden de rechten van [gedaagde] onherstelbaar aantasten, zonder dat de beslissing later door de bodemrechter kan worden gecorrigeerd.
5.6.
Ten aanzien van dit verweer overweegt de voorzieningenrechter dat de Hoge Raad in het arrest van 31 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:499) heeft geoordeeld dat de rechter in kort geding een veroordeling tot medewerking aan de overdracht van een onroerende zaak kan uitspreken. Ook kan de rechter in kort geding op grond van art. 3:300 lid 2 Burgerlijk Wetboek bepalen dat de uitspraak in de plaats zal treden van (een deel van) een akte tot het verrichten van een rechtshandeling zoals in die bepaling bedoeld. Het verweer van [gedaagde] gaat daarom niet op. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat als zij de vorderingen van [eiseres] in dit kort geding toewijst, dit geen onomkeerbare gevolgen heeft. De woning zou alsnog aan [gedaagde] of eventuele derden overgedragen kunnen worden en [gedaagde] zou een geldvordering op [eiseres] kunnen krijgen als de bodemrechter oordeelt dat toedeling tegen de huidige waarde van de woning had gemoeten en dan recht ontstaat op een deel van de overwaarde.
5.7.
Nu de vorderingen van [eiseres] in kort geding ontvankelijk zijn, gaat de voorzieningenrechter over tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Aannemelijkheid van de vordering
5.8.
De uitspraak in kort geding dient zich te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure. Dit betekent dan ook dat de voorzieningenrechter een vordering slechts kan toewijzen als het voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter deze ook zal toewijzen.
5.9.
[eiseres] stelt dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat zij de mogelijkheid heeft om de woning over te nemen tegen een waarde van € 220.000,-. Partijen zijn overeengekomen dat zij dit in mei 2024 zouden regelen, omdat dan de aan de hypothecaire geldlening verbonden polissen konden worden uitgekeerd, en de opbrengst daarvan in mindering konden worden gebracht op de hypothecaire schuld. Daardoor zou de resterende schuld financierbaar zijn voor [eiseres] . [eiseres] zou vervolgens de bank vragen of zij de resterende hypothecaire schuld van ongeveer € 150.000,- kan overnemen en of [gedaagde] kan worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schuld. Indien de bank daarmee akkoord is, dan krijgt [eiseres] de woning toegedeeld. Het betreft hierdoor een afspraak met opschortende voorwaarde. Aan die opschortende voorwaarde heeft [eiseres] voldaan. [gedaagde] moet daarom meewerken aan de toedeling van de woning aan [eiseres] door het ondertekenen van de akten, aldus [eiseres] .
5.10.
[gedaagde] betwist dat uit het convenant blijkt dat [eiseres] de woning tegen een waarde van € 220.000,- toegedeeld kan krijgen. Hij is daarom niet gehouden om daaraan mee te werken door het ondertekenen van de akten. Er is volgens hem in het convenant enkel vastgelegd dat de toenmalige waarde van de woning ongeveer op € 220.000,- werd geschat. Als peildatum voor waardering van de woning moet de datum van feitelijke verdeling worden gehanteerd. De woning is in het convenant nog niet aan [eiseres] toegedeeld. Nu [eiseres] om verdeling vraagt, moet de woning getaxeerd worden op de huidige waarde om vervolgens de overwaarde vast te stellen. Indien [eiseres] de woning voor de huidige waarde wil overnemen, moet [eiseres] [gedaagde] voor die overwaarde uitkopen. [gedaagde] heeft als productie een e-mail van 3 oktober 2024 overgelegd van notaris mr. [naam 1] , die daarin verklaart: ‘
In het convenant is niet opgenomen dat de waarde van dat moment (220.000 euro) mag worden overgenomen. Dan had ik dat wel zeer specifiek opgenomen. Uit het gespreksverslag (ook aan partijen toen gemaild) blijkt ook dat de waarde van de woning op moment van overname, dus in 2024, bepalend is. Er wordt verwezen naar ‘waardestijging of waardedaling’. Zie verslag.
5.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eiseres] baseert zich op afspraken die gemaakt zouden zijn en verwijst naar het convenant dat in een notariële akte is vastgelegd. Volgens vaste jurisprudentie (zie o.a. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511) is bij de uitleg van contractuele afspraken in een notariële akte die alleen een rol spelen in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen niet zonder meer de tekst van de akte beslissend. In deze situatie moeten de contractuele afspraken worden uitgelegd volgens de Haviltex-norm (zie HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Dit betekent dat het bij de uitleg van de afspraken van belang is wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant.
5.12.
Partijen hebben in artikel 3 onder a van het convenant (zie hiervoor het citaat in rov. 3.5.) de afspraken over de verdeling van de woning neergelegd, maar verschillen van mening hoe dat artikel moet worden uitgelegd. In het artikel staat dat het ten tijde van het sluiten van het convenant voor zowel [eiseres] als [gedaagde] niet mogelijk was om de woning over te nemen. Zij hebben daarom de afspraak gemaakt dat zij samen in de woning blijven wonen tot mei 2024, omdat dan de polissen door Reaal zouden worden uitgekeerd en die in mindering zouden komen op de resterende hypothecaire schuld. Het artikel geeft [eiseres] vervolgens als eerste de mogelijkheid om de woning over te nemen. Daaraan is de opschortende voorwaarde verbonden dat de bank meewerkt aan de overname door [eiseres] en [gedaagde] ontslaat uit zijn aansprakelijkheid voor de resterende geldlening. De voorzieningenrechter kan daarom begrijpen dat [eiseres] de afspraak tussen partijen zo heeft opgevat dat de woning aan haar wordt toegedeeld zodra de bank heeft aangegeven dat zij de resterende hypothecaire geldlening volledig over kan nemen en [gedaagde] ontslagen kan worden uit zijn aansprakelijkheid, en dat een nadere taxatie en daarmee mogelijk een hogere hypotheekinschrijving, niet aan de orde is.
5.13.
Aan de andere kant kan de voorzieningenrechter ook de uitleg van [gedaagde] begrijpen. In het convenant is de waarde van de woning geschat, maar is niet uitdrukkelijk bepaald dat [eiseres] de woning tegen die geschatte waarde toegedeeld kan krijgen. Dit is anders dan bijvoorbeeld is gedaan bij de toedeling van de onderneming aan [gedaagde] , waar in het convenant een concreet bedrag is genoemd. Bovendien staat in artikel 6 onder b van het convenant dat waardestijgingen en -dalingen ten goede komen aan, respectievelijk ten laste van, diegene aan wie een vermogensbestanddeel is toegedeeld. In de tekst van artikel 3 onder a staat alleen niet dat de woning aan [eiseres] is toegedeeld, maar dat deze aan haar zal worden toegedeeld als zij aan de daarin genoemde voorwaarden voldoet. Dit kan zo begrepen worden dat de woning nog niet is toegedeeld en dat waardestijgingen en dalingen nog niet aan één partij toegeschreven worden, zodat de waarde van de woning nog bepaald moet worden. Ten slotte heeft notaris mr. [naam 1] in zijn e-mail aan [gedaagde] een geschreven dat volgens hem de waarde op het moment van overname bepalend is. Uit dit alles zou dus afgeleid kunnen worden dat het de bedoeling van partijen, of in ieder geval de verwachting van [gedaagde] is geweest dat de peildatum voor de waardering van de woning de datum van feitelijke verdeling is.
5.14.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] voldoende gemotiveerd betwist dat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten begrijpen en van elkaar mochten verwachten dat de woning tegen € 220.000,- aan [eiseres] toegedeeld zou worden en dat geen nadere taxatie en eventuele vergoeding wegens overbedeling zou plaatsvinden. Er is daarom bewijsvoering nodig, bijvoorbeeld door het horen van partijen en de betrokken notaris mr. [naam 1] . Zoals eerder overwogen, is daar in een kort geding procedure geen plaats voor. Hierdoor kan de voorzieningenrechter niet met de vereiste voldoende mate van aannemelijkheid vaststellen dat de vorderingen van [eiseres] in de bodemprocedure zullen worden toegewezen. Zij wijst de vorderingen daarom af.
Proceskosten
5.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.