ECLI:NL:RBOVE:2024:4255

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
ak_24_1959
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-voorschot door UWV niet gerechtvaardigd op basis van Kamerbrief en interne gedragslijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, is het beroep van eiser tegen de terugvordering van een WIA-voorschot door het UWV gegrond verklaard. Eiser had in de periode van 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 een voorschot van € 4.300,33 ontvangen, maar het UWV vorderde dit bedrag terug op basis van een besluit van 27 oktober 2023. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had onderbouwd waarom de terugvordering gerechtvaardigd was, vooral omdat eiser onder de groep viel waarvoor volgens de Kamerbrief van 30 augustus 2021 kwijtschelding van WIA-voorschotten zou plaatsvinden. De rechtbank benadrukte dat het UWV het beleid uit de Kamerbrief had moeten toepassen en dat eiser niet zelf debet was aan de terugvordering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door de terugvordering kwijt te schelden. Eiser kreeg ook een vergoeding voor proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om transparant en consistent te zijn in de toepassing van beleid en regelgeving, vooral in situaties waarin mensen in onzekerheid verkeren over hun uitkeringsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1959

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. K.R. Kalloe,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder (het UWV),
gemachtigde: mr. C. Lubberts.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van zijn voorschot op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Met het besluit van 27 oktober 2023 heeft het UWV van eiser het in de periode
6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 toegekende WIA-voorschot tot een bedrag van
€ 4.300,33 bruto teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 12 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de besluitvorming vooraf ging
4.1.
Eiser heeft gewerkt als fysiotherapeut voor gemiddeld 34,52 uur per week. Eiser heeft zich vanuit dit werk op 8 mei 2020 ziek gemeld. Eiser heeft op 31 januari 2022 een WIA-uitkering aangevraagd.
4.2.
Eiser en zijn werkgever hebben met een vaststellingsovereenkomst van 21 juni 2022 het dienstverband per 30 september 2022 beëindigd.
4.3.
Met een besluit van 3 mei 2022 heeft het UWV aan eiser vanaf 6 mei 2022 een voorschot op de WIA-uitkering toegekend. In dit besluit is toegelicht dat de uitkering lager kan zijn dan het voorschot, bijvoorbeeld omdat eiser inkomsten had. Vermeld is dat eiser in dat geval het te veel ontvangen voorschot moet terugbetalen. In het besluit staat ook dat als eiser het voorschot kreeg omdat het UWV te laat was met de beoordeling van eisers gezondheid, hij het voorschot meestal niet hoeft terug te betalen. Verder heeft het UWV in het besluit uitgelegd dat als eiser geen WIA-uitkering krijgt, het UWV kijkt of het te veel betaalde bedrag kan worden verrekend met een andere uitkering waarop eiser misschien recht heeft, bijvoorbeeld een WW-uitkering. Gemeld is dat als dat niet lukt, eiser het bedrag mogelijk aan het UWV moet terugbetalen.
4.4.
Met een besluit van 6 oktober 2022 heeft het UWV geweigerd om aan eiser vanaf
6 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen. In dit besluit is vermeld dat het UWV het voorschot beëindigt op 6 mei 2022. In het besluit heeft het UWV eiser erop gewezen dat hij misschien recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en hem geadviseerd deze uiterlijk op 20 oktober 2022 aan te vragen. Het UWV heeft toegelicht dat als eiser een WW-uitkering krijgt, het UWV probeert het te veel ontvangen voorschot daarmee te verrekenen. Ook is uitgelegd dat als het UWV beslist dat eiser geen WW-uitkering krijgt, hij dan het voorschot in de meeste gevallen niet hoeft terug te betalen. Daarbij is vermeld dat als eiser geen WW-uitkering aanvraagt, of deze te laat aanvraagt, hij het WIA-voorschot wel aan het UWV moet terugbetalen.
4.5.
Eiser heeft op 15 november 2022 vanaf 9 mei 2022 een WW-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 2 december 2022 heeft het UWV de WW-uitkering voor eiser vanaf
6 mei 2022 geweigerd. Het UWV heeft vanaf 3 oktober 2022 wel een WW-uitkering aan eiser toegekend.
4.6.
Het UWV heeft eiser met een brief van 9 december 2022 bericht over de betaalde WIA- voorschotten in de periode 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022. Het UWV heeft vermeld dat eiser over deze periode geen recht heeft op een WIA-uitkering en ook niet op een WW-uitkering. Verder staat in de brief dat eiser in de periode van 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 inkomsten uit arbeid heeft gehad en heeft gewerkt als zelfstandige. Het UWV heeft toegelicht dat, om te kunnen bepalen hoeveel inkomsten het UWV moet verrekenen met het betaalde WIA-voorschot, de (voorlopige) aanslag 2022 van de Belastingdienst nodig is. Het UWV heeft gemeld dat het eiser daarom medio 2023 zal laten weten hoeveel hij moet terugbetalen. Op 6 januari 2023 hebben eiser en zijn partner hierover telefonisch gesproken met het UWV.
4.7.
Met een besluit van 25 januari 2023 heeft het UWV de toekenning van de WW-uitkering vanaf 3 oktober 2022 ingetrokken, omdat eiser over oktober en november 2022 geen inkomstenopgaven heeft verstrekt.
4.8.
Hierna heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt van het UWV
5.1.
Het UWV stelt in het bestreden besluit vast dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van de WIA-uitkering van 6 oktober 2022 en de intrekking van de WW-uitkering van 25 januari 2023. Volgens het UWV had eiser dan ook geen recht op een WIA-uitkering en ook niet op een WW-uitkering.
5.2.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in een Kamerbrief van
30 augustus 2021 ingegaan op het terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten (Kamerbrief). Het gaat om voorschotten die mensen hebben gekregen in afwachting van de beoordeling van UWV of, en in welke mate, zij arbeidsongeschikt zijn (de WIA-claimbeoordeling). Als vervolgens uit de later uitgevoerde WIA-claimbeoordeling blijkt dat iemand niet arbeidsongeschikt is, kan dat voor mensen forse gevolgen hebben. De Minister streeft er met het UWV naar om deze problematiek voor mensen op een passende wijze op te lossen door tot een generieke kwijtschelding over te gaan. Het UWV stelt in het bestreden besluit dat eiser weliswaar onder het beleid in deze Kamerbrief valt, maar dat het UWV hierop een uitzondering maakt voor die gevallen, waarin het voorschot te hoog was vanwege een te lage inkomstenkorting. Bij toekenning van de WIA-uitkering zou namelijk ook in dat geval een terugvordering hebben plaatsgevonden.
5.3.
Het UWV stelt verder dat de terugvordering niet strijdig is met de rechtszekerheid. Het UWV wijst erop dat hij eiser in december 2022 heeft gemeld dat de jaarcijfers over 2022 nodig zijn om de terugvordering te kunnen vaststellen en dat deze medio 2023 verwacht worden. Het terugvorderingsbesluit volgde drie maanden daarna. Het UWV is van mening dat met deze termijnoverschrijding het rechtszekerheidsbeginsel niet is geschonden. Daarbij vindt het UWV ook van belang dat uit het besluit tot toekenning van het voorschot al viel op te maken dat het UWV niet in alle gevallen overgaat tot volledige kwijtschelding van teveel betaalde voorschotten.
Standpunt eiser
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat terugvordering van het WIA-voorschot achterwege zou moeten blijven.
6.1.
Eiser is van mening dat de Kamerbrief als beleid moet worden gehanteerd. Eiser wijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank. [1]
6.2.
Eiser vindt dat hij voldoet aan de voorwaarden in de Kamerbrief. Het UWV heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn geval toch wordt teruggevorderd. Onduidelijk is of de terugvordering is gebaseerd op de potentiële verrekening met een WW-uitkering, of vanwege de inkomsten in de periode van het WIA-voorschot.
6.3.
Het UWV baseert zich op een interne gedragslijn, welke online beschikbaar is gekomen na een ingediend verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). De interne gedragslijn is volgens eiser geen beleid, nu deze niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, deze niet schriftelijk in een besluit is vastgelegd, deze niet als een beleidsregel is vorm gegeven, niet is vermeld op welke bevoegdheid deze is gebaseerd en niet is genoemd dat het om een beleidsregel gaat.
6.4.
Het UWV wijkt in de interne gedragslijn deels af van de Kamerbrief, ten nadele van eiser. Dit kan en mag volgens eiser niet de bedoeling zijn en is onevenredig voor hem.
6.5.
Daarnaast is eiser van mening dat het UWV ten onrechte maatwerk heeft toegepast. Het UWV heeft het buitenwettelijk beleid niet consequent toegepast en ook niet voor de hele groep, waar dit juist wel verplicht is.
6.6.
Het UWV baseert zich volgens eiser ten onrechte op de terugvorderingsregels in de Wet WIA. Deze zien op een normale terugvordering, terwijl hier sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid. Daarnaast blijkt uit het dossier van eiser dat bij het UWV intern ook geen eenduidigheid bestond over al dan niet overgaan tot terugvordering. Het is niet inzichtelijk waarom toch tot terugvordering is overgegaan.
6.7.
Eiser stelt dat het UWV het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden. Eiser heeft pas ruim een jaar na de weigering van de WIA-uitkering en anderhalf jaar na einde wachttijd bericht ontvangen dat en hoeveel hij terug moest betalen. Het UWV heeft niet tijdig beslist. Eiser wijst erop dat hij geen invloed heeft op het moment waarop hij aangifte inkomstenbelasting kan doen en op het moment waarop de Belastingdienst de gegevens verstrekt aan het UWV.
6.8.
Het UWV heeft eiser ten onrechte niet gehoord. Weliswaar is de gemachtigde van eiser telefonisch akkoord gegaan met het afzien van een hoorzitting, echter het UWV is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de bezwaargronden. Dit is des te meer van belang omdat in het telefoongesprek tussen het UWV en gemachtigde de indruk is gewekt dat er bij het UWV begrip bestond voor de situatie van eiser.
6.9.
Eiser stelt dat het feit dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering van de WIA-uitkering van 6 oktober 2022 niet relevant is. Het voorschot dat eiser heeft ontvangen is immers het resultaat van het gegeven dat het UWV te laat was met de WIA-beoordeling. Eiser vindt ook dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van zijn WW-uitkering. Eiser heeft op verzoek van het UWV een WW-uitkering aangevraagd, maar had daar voor de periode 6 mei 2022 tot en met
30 september 2022 geen recht op, dus het WIA-voorschot kon niet verrekend worden met de WW-uitkering.
Reactie van het UWV
7.1.
In het verweerschrift stelt het UWV dat eiser niet behoort bij één van de groepen, waarvoor terugvordering onwenselijk wordt geacht. Volgens het UWV komt de terugvordering uitsluitend voort uit de afrekening van de verdiensten van eiser. De situatie in de genoemde uitspraak van deze rechtbank is volgens het UWV niet gelijk aan die van eiser.
7.2.
Verder vindt het UWV van belang dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 3 mei 2022, waarmee hem het voorschot is toegekend. Daarom verwacht eiser ten onrechte dat hij aanspraak maakt op een hoger bedrag dan het betaalde WIA-voorschot. Het UWV verwijst naar een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. [2]
7.3.
Verder is het UWV van mening dat het afzien van een hoorzitting door een gemachtigde voor zijn eigen rekening en risico dient te komen.
Overwegingen van de rechtbank
Beoordelingskader
8.1.
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beschikkingen op grond van deze wet herziet of intrekt, indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is het UWV verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat ook een uitkering die op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA als voorschot onverschuldigd betaalbaar is gesteld, door het UWV moet worden teruggevorderd. [3] Artikel 76, zesde lid, van de Wet WIA bepaalt dat het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
8.2.
Ook de Kamerbrief van 30 augustus 2021 ‘Terugvorderen en kwijtschelden van WIA-voorschotten’ van de Minister van SZW (Kamerbrief) is hier van belang.
8.3.
De rechtbank stelt in navolging van haar eerdere uitspraak van 4 april 2023 [4] vast dat het hier om buitenwettelijk beleid gaat.
De Kamerbrief
9.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV van eiser terecht het in de periode van
6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 betaalde WIA-voorschot tot een bedrag van
€ 4.300,33 heeft teruggevorderd.
9.2.
In paragraaf 4 van de Kamerbrief is vermeld dat het UWV besloten heeft om de voorschotten voor de groep bij wie het voorschot niet (geheel) verrekend kan worden met een WW- of WIA-uitkering, tijdelijk, van 1 januari 2020 tot 31 december 2022, kwijt te schelden. Verder is vermeld dat het UWV voor het kwijtschelden van de terugvorderingen een afwegingskader maakt, vervat in een beleidsregel. Hierbij geldt dat afgezien wordt van kwijtschelding als de betrokkene zelf debet is aan de totstandkoming van de terugvordering.
9.3.
De voorschotten die worden kwijtgescholden zien op de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022. Het UWV zal ten aanzien van mensen die op en na 1 januari 2020 een voorschot ontvingen op een WIA-uitkering, de ontstane schuld als gevolg van een terugvordering van het voorschot, kwijtschelden.
9.4.
Verder staat in paragraaf 4 van de Kamerbrief dat ook bij de groep die geen recht heeft op een WW- of bijstandsuitkering kwijtschelding plaatsvindt. Van hen heeft de wetgever bepaald dat zij geen recht hebben op een uitkering, bijvoorbeeld omdat ze een (partner)inkomen of vermogen hebben. De Minister realiseert zich dat tot de groep die geen recht heeft op een voorliggende UWV-uitkering of bijstandsuitkering mensen behoren die niet in een schrijnende situatie zitten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn omdat zij een partner met inkomen hebben, of veel vermogen hebben opgebouwd. Hierover is discussie mogelijk, vooral omdat zij op grond van de geldende wetten en regels nergens recht op hadden. De Minister acht het echter in deze specifieke situatie gerechtvaardigd om ook hun schuld kwijt te schelden. Ten eerste is het voor het UWV niet mogelijk om te bepalen wie wel en wie niet recht zou hebben gehad op een bijstandsuitkering. Hiervoor zou het UWV veel aanvullende informatie op moeten vragen, waardoor de groep die wel in schrijnende situaties terecht is gekomen, langer in onzekerheid zal blijven. Om de grotere groep die wél grote problemen ondervindt door toedoen van het UWV te kunnen compenseren, vindt de Minister het acceptabel dat deze groep (die veel kleinere schade ondervindt), ook wordt gecompenseerd, zeker gezien de tijdelijkheid van de maatregel. Bovendien kan, zonder vooruit te willen lopen op de principiële discussie over hardvochtigheid in beleid en uitvoering, betoogd worden dat ook zij nadeel hebben ondervonden van de ontstane situatie en dus compensatie verdienen. Zo is de vraag of van hen in redelijkheid verwacht kon worden dat zij, gelet op de voortdurende onduidelijkheid over hun uitkeringsrecht en hun kwetsbare gezondheid, hadden moeten anticiperen op een inkomensachteruitgang. De tijdelijke maatregel biedt de ruimte om deze discussie goed te voeren.
9.5.
Het UWV heeft van eiser het WIA-voorschot teruggevorderd dat is uitbetaald over de periode 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022. Deze periode valt binnen de tijdelijke kwijtscheldingsmaatregel van de Kamerbrief, die geldt voor WIA-voorschotten die zijn ontvangen vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022.
9.6.
Het UWV heeft aan eiser vanaf 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 een voorschot op de WIA-uitkering uitbetaald. Dit was in afwachting van de beslissing van het UWV over een WIA-uitkering. Met het besluit van 6 oktober 2022 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser vanaf 6 mei 2022 geweigerd. Op advies van het UWV heeft eiser vervolgens een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft de WW-uitkering voor de periode 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 geweigerd. Eiser heeft dus geen recht op een WW-uitkering. Volgens de Kamerbrief valt hij dan onder de groep bij wie ook kwijtschelding plaatsvindt. Uit de Kamerbrief kan namelijk worden afgeleid dat de reden waarom eiser geen recht op een WW-uitkering heeft niet van belang is voor het antwoord op de vraag of de terugvordering van het WIA-voorschot wordt kwijtgescholden. Uit de Kamerbrief blijkt immers dat de tijdelijke maatregel (ook) geldt voor mensen die geen recht hebben op een WW-uitkering omdat ze inkomen hebben, ook als zij niet in een schrijnende situatie zitten.
Het afwegingskader
9.7.
Het UWV heeft bij het verweerschrift een afwegingskader gevoegd en tijdens de zitting gesteld dat de terugvordering daarop is gebaseerd. Dit interne afwegingskader is met een beslissing op een Woo-verzoek gepubliceerd.
9.8.
Op grond van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 5, aanhef en onder e, van de Bekendmakingswet moeten beleidsregels van het UWV bekend worden gemaakt door plaatsing in de Staatscourant. Daar is het afwegingskader niet gepubliceerd. De rechtbank is het daarom met eiser eens dat het afwegingskader, door eiser interne gedragslijn genoemd, niet als beleid kan worden aangemerkt.
9.9.
Het UWV is echter van mening dat het besluit toch op het afwegingskader kan worden gebaseerd, omdat het om een vaste gedragslijn zou gaan. Het UWV heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 maart 2024 [5] . In deze uitspraak is het afwegingskader aangemerkt als een vaste gedragslijn. De rechtbank kan de Rechtbank Den Haag en het UWV hierin voor de situatie van eiser niet volgen, nu het UWV tijdens de zitting heeft gezegd dat van het afwegingskader meerdere versies in omloop zijn. Voor de rechtbank is daarom niet inzichtelijk of in het afwegingskader van 15 februari 2023, dat het UWV bij het verweerschrift heeft gevoegd en dat als gevolg van de beslissing op het Woo-verzoek van 8 december 2023 openbaar is gemaakt, een
vastegedragslijn is neergelegd.
9.10.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de terugvordering bij eiser van het betaalde WIA-voorschot in de periode 6 mei 2022 tot en met 30 september 2022 tot een bedrag van € 4.300,33 niet heeft kunnen baseren op het door haar overgelegde afwegingskader. Het UWV had het beleid, zoals neergelegd in de Kamerbrief, moeten toepassen, conform de uitspraak van deze rechtbank van 4 april 2023. Aangezien eiser valt onder de groep voor wie volgens de Kamerbrief kwijtschelding plaatsvindt, ziet de rechtbank in zijn situatie geen ruimte om tot terugvordering over te gaan.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland
9.11.
Het UWV heeft ook verwezen naar de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 29 augustus 2022 [6] . Deze uitspraak brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Uit de Kamerbrief volgt immers, anders dan de rechtbank Midden-Nederland heeft geoordeeld, juist dat ook diegenen die niet zonder inkomen hebben gezeten, voor het kwijtscheldingsbeleid in aanmerking moeten kunnen komen. Dat deze personen niet in een schrijnende situatie zitten, is voor het kwijtscheldingsbeleid niet relevant geacht (zie hiervoor onder 9.4). Alleen als een betrokkene zelf debet is aan de terugvordering, zou van kwijtschelding kunnen worden afgezien. Eiser is echter niet zelf debet aan de terugvordering, zoals hierna zal worden toegelicht.
Onjuiste opgave van inkomsten
9.12.
Dat de terugvordering redelijk zou zijn, omdat eiser onjuiste inkomsten zou hebben doorgegeven, kan de rechtbank ook niet volgen. Eiser heeft tijdens de zitting voldoende overtuigend onderbouwd dat hij niet meer dan een schatting van zijn inkomsten kon geven, omdat hij geen goed overzicht had over zijn verdiencapaciteit. Hij had geen overzicht over wat zijn inkomsten zouden zijn en hoe de Belastingdienst ermee zou omgaan. Hij heeft daarom een schatting gegeven van zijn inkomen. Tegen die achtergrond, de lange onzekerheid doordat bij het UWV sprake was van achterstanden in WIA-beoordelingen en de Kamerbrief, kan de terugvordering geen stand houden. Het beleid in de Kamerbrief is immers bedoeld voor mensen die buiten hun schuld om een tijd in onzekerheid hebben gezeten. Volgens de Minister moeten deze mensen, ondanks het feit dat volgens de Wet WIA tot terugvordering kan worden overgegaan, daarmee niet worden geconfronteerd. Het past dan niet om bij eiser wel tot terugvordering over te gaan. Het is niet aan eiser te wijten dat hij verkeerde inkomsten zou hebben doorgegeven, nu hij niet meer dan een schatting kon geven.
Slotsom
9.13.
Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10.2.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 27 oktober 2023 te herroepen en de terugvordering van € 4.300,33 bruto over de periode 6 mei 2022 tot en met 20 september 2022 aan eiser kwijt te schelden. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
10.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.374-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 januari 2024;
- herroept het besluit van 27 oktober 2023;
- scheldt eiser de terugvordering van € 4.300,33 bruto over de periode 6 mei 2022 tot en met 20 september 2022 kwijt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Rechtbank Overijssel 4 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1222.
2.Rechtbank Midden-Nederland 29 augustus 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3646.
3.CRvB 28 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8715.