ECLI:NL:RBDHA:2024:4910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/4742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van voorschotten op WIA-uitkering en de toepassing van beleidsregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. drs. E.C. Spiering, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravesande. Eiseres had een voorschot op haar WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv vorderde dit voorschot terug omdat eiseres, na het verstrekken van het voorschot, inkomsten had die te hoog waren voor het recht op het voorschot. Eiseres heeft tegen de terugvordering beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de terugvordering terecht was. De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiseres, aangezien zij een fors inkomen uit werk had en niet in financiële problemen was geraakt. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij in een situatie verkeerde die onder de uitzonderingen van de Kamerbrief viel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2022 heeft verweerder aan eiseres per 7 december 2022 een voorschot op de uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) verstrekt ter hoogte van € 3.283,16 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
Bij besluit van 19 december 2022 heeft verweerder bepaald dat vanaf 1 januari 2023 geen voorschot wordt verstrekt aan eiseres.
Bij besluit van 13 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een WIA-uitkering met ingang van 7 december 2022 afgewezen.
Bij besluit van 27 maart 2023 (primair besluit 1) heeft verweerder bepaald dat eiseres het totaal ontvangen voorschot van € 2.800,23 bruto moet terugbetalen.
Bij besluit van 29 maart 2023 (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag van € 2.758,73 van eiseres ingevorderd.
Bij besluit van 10 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een reactie ingediend op vragen van de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiseres is op 9 december 2020 uitgevallen voor haar werk als Business Analist. Op 2 september 2022 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 9 december 2022 heeft verweerder, in afwachting van de WIA-beoordeling, eiseres een voorschot toegekend. Eiseres heeft na de betaling van het voorschot op 19 december 2022 telefonisch contact opgenomen met verweerder en gevraagd om het voorschot stop te zetten, omdat zij waarschijnlijk geen recht daarop heeft gezien haar inkomsten. Bij besluit van 19 december 2022 heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 1 januari 2023 geen voorschot meer ontvangt, omdat haar inkomsten te hoog zijn. Bij besluit van 13 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij het werk wat zij deed voordat zij ziek werd, weer kan doen.
2. Bij primair besluit 1 heeft verweerder bepaald dat eiseres het ontvangen voorschot op de WIA-uitkering moet terugbetalen. Over de periode van 7 december 2022 tot en met 31 januari 2023 heeft eiseres een voorschot van € 2.800,23 euro bruto ontvangen. Bij primair besluit 2 heeft verweerder een bedrag van € 2.758,73 ingevorderd (€ 2.686,91 bruto over december 2022 en € 71,82 netto over januari 2023). Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres hiertegen ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
3. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat aan eiseres een voorschot op de WIA-uitkering is verstrekt, gebaseerd op de gegevens die op dat moment bekend waren. In de beslissing is medegedeeld dat te veel ontvangen voorschot moet worden terugbetaald. Ook is medegedeeld dat eiseres inkomsten moet doorgeven aan verweerder. Na verstrekking van het voorschot heeft eiseres contact opgenomen met verweerder dat zij de betaling van het voorschot wilde stopzetten, omdat zij inkomsten had. Verweerder ziet af van terugvordering van het voorschot voor zover er geen naastlopende inkomsten of een ander recht op uitkering is. Omdat eiseres wel inkomsten heeft en daar bij het verstekken van het voorschot geen rekening mee gehouden is, wordt het voorschot teruggevorderd. De Kamerbrief van 30 augustus 2021 [1] (verder: Kamerbrief) waar eiseres een beroep op doet, leidt niet tot een andere uitkomst omdat eiseres inkomsten had naast het voorschot en niet in financiële problemen is geraakt. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat sprake is van een verplichting tot terugvordering en een nadere toelichting gegeven ten aanzien van het beleid van verweerder. De in de Kamerbrief genoemde reden voor het stoppen met terugvorderen van WIA-voorschotten is dat mensen met terugwerkende kracht een periode geen inkomen hebben, omdat zij zonder het voorschot in die periode geen inkomen hadden uit andere voorzieningen, en dat voorschot vervolgens moeten terugbetalen. Dat gaat in het geval van eiseres niet op. In het interne afwegingskader WIA-voorschottenbeleid van verweerder van 15 februari 2023 worden meer specifieke criteria gegeven waaraan getoetst wordt om te bezien of een voorschot al dan niet moet worden teruggevorderd. Hierin wordt uitdrukkelijk vermeld dat, als sprake is van inkomsten naast het voorschot, wel wordt teruggevorderd. Er is geen sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat er geen op de situatie van eiseres toegespitste toezegging is dat het WIA-voorschot niet zal worden teruggevorderd. Tot slot ziet verweerder in de conclusie van advocaat-generaal De Bock van 10 november 2023 [2] geen aanleiding om anders te beslissen of de zaak aan te houden.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De door haar aangevoerde gronden zullen hierna onder de beoordeling worden besproken.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres aan de hand van de beroepsgronden.
Is artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing?
6.1.
Eiseres voert aan dat de terugvordering van het voorschot is gebaseerd op artikel 4:95, vierde lid, van de Awb en dat dit artikel tot een belangenafweging noopt. Het is volgens haar een (discretionaire) bevoegdheid van verweerder om tot terugvordering over te gaan.
6.2.
De rechtbank overweegt hierover dat artikel 77 van de WIA toepasselijk is op de onderhavige terugvordering. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA wordt een uitkering op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting tot terugvordering.
6.3.
Het zesde lid van artikel 77 van de WIA bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. [3] Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering voor de betrokkene. [4] Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders of uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Het is aan de betrokkene om te onderbouwen dat sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. In dit geval is niet gesteld en niet gebleken dat de terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft geleid. Eiseres heeft sinds december 2022 een fors inkomen uit werk ontvangen. Tevens heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij de vordering volledig heeft afbetaald. De stelling van eiseres ter zitting dat zij het geld goed kon gebruiken, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
Moet op grond van de Kamerbrief worden afgezien van terugvordering?
7.1.
Volgens eiseres noopt de Kamerbrief ertoe om van terugvordering af te zien. De toezegging in die Kamerbrief is volgens eiseres volstrekt helder. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat uit de Kamerbrief blijkt dat het beleid is om voorschotten op de WIA-uitkering niet terug te vorderen als niet tijdig is beslist op de aanvraag. Dat is in deze zaak van toepassing. Afwijken van het beleid dat is gesteld in de Kamerbrief vormt een inbreuk op het vertrouwensbeginsel.
7.2.
De rechtbank overweegt dat uit de tekst van de Kamerbrief blijkt dat de voorschotten, voor de groep bij wie het voorschot niet (geheel) verrekend kan worden met een WW-of WIA-uitkering, door het Uwv tijdelijk, van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022, worden kwijtgescholden. Dit buitenwettelijk begunstigend beleid is later verlengd tot en met 31 december 2023. De achtergrond van de kwijtschelding is dat als gevolg van de oplopende achterstanden bij de WIA-claimbeoordelingen het aantal en de duur van de voorschotten fors zijn gestegen. Als gevolg daarvan zijn ook het aantal en de hoogte van de terugvorderingen gestegen. Het wordt onwenselijk geacht dat mensen buiten hun schuld om geconfronteerd worden met soms grote bedragen die zij moeten terugbetalen en hierdoor mogelijk in de problemen komen. In de Kamerbrief zijn verschillende groepen mensen benoemd. Ten aanzien van mensen die recht hebben op een WW-uitkering, is overwogen dat het voorschot op de WIA-uitkering daarmee kan worden verrekend. Ten aanzien van mensen die recht hebben op een bijstandsuitkering, is overwogen dat er door toekenning van een bijstandsuitkering per datum van de aanvraag door de terugvordering naast een schuld ook een inkomensgat kan ontstaan. Ten aanzien van de groep mensen die geen recht heeft op een WW- of bijstandsuitkering, bijvoorbeeld door een partner met inkomen of eigen vermogen, wordt overwogen dat zij achteraf gezien geen recht heeft gehad op inkomen uit een uitkering en geconfronteerd wordt met een forse inkomensachteruitgang (verlies van een inkomen). Voor de groep die wel een voorliggende uitkering heeft, maar een restschuld overhoudt omdat het voorschot hoger was dan de WIA-of WW-uitkering of omdat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht is toegekend wordt slechts deze restschuld kwijtgescholden c.q. gecompenseerd. Deze groep heeft immers in veel mindere mate nadeel ondervonden van het handelen van het Uwv.
De rechtbank stelt vast dat de genoemde situaties niet op eiseres van toepassing zijn. Eiseres had immers wel inkomen naast het voorschot op haar WIA-uitkering en wel een hoger inkomen dan de WIA-uitkering. Er is geen sprake geweest van een inkomensgat. Zij is door de terugvordering ook niet in financiële problemen geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het in de Kamerbrief weergegeven beleid om voorschotten niet terug te vorderen, derhalve niet op de situatie die bij eiseres aan de orde is. Verder heeft verweerder niet aan eiseres persoonlijk kennis gegeven dat wordt afgezien van terugvordering. Het beroep op het vertrouwensbeginsel daarom niet slagen.
Kan het interne afwegingskader van verweerder worden toegepast?
8.1.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het interne afwegingskader WIA-voorschottenbeleid waar verweerder in zijn verweerschrift naar heeft verwezen, niet van toepassing is, omdat dit pas is opgesteld nadat het voorschot aan eiseres is verstrekt. Daarnaast mist eiseres in het afwegingskader wat de negatieve rol van verweerder is. Uit oogpunt van evenredigheid had moeten worden meegewogen dat verweerder een fout heeft gemaakt en dat de situatie door hem is veroorzaakt.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat in de Kamerbrief is aangekondigd dat een beleidsregel over terugvorderingen van WIA-voorschotten zal worden gepubliceerd, maar dat dit tot op heden niet is gebeurd. De Kamerbrief is volgens verweerder om die reden nader uitgewerkt in een afwegingskader, in overleg met het Ministerie. Verweerder heeft aangegeven dat, hoewel dit niet expliciet is benoemd in het bestreden besluit, het afwegingskader in het geval van eiseres is toegepast. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij het afwegingskader kon toepassen in de primaire besluiten en het bestreden besluit, omdat het voordien is opgesteld.
8.3.
De rechtbank overweegt verder dat het afwegingskader niet is gepubliceerd en is aan te merken als een vaste gedragslijn. Ingevolge artikel 4:82 van de Awb kan niet slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn die niet is neergelegd in een beleidsregel. Een besluit conform zo een vaste gedragslijn zal steeds opnieuw volledig moeten worden gemotiveerd. De aanvaardbaarheid van dat beleid dient in elk afzonderlijk geval te worden aangetoond. [5]
8.4.
De rechtbank stelt vast dat het afwegingskader een nadere uitwerking is van de Kamerbrief en dat daarin onder categorie 3 is aangegeven dat het voorschot niet zal worden kwijtgescholden, indien de aanvrager andere inkomsten heeft gehad. Dit is in lijn met het beleid in de Kamerbrief, zoals overwogen onder 7.2.. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd dat niet van terugvordering kan worden afgezien, omdat eiseres in december 2022 geen inkomensgat had en niet in financiële problemen is gekomen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het beleid in het afwegingskader, gelet op voornoemde omstandigheden, in het geval van eiseres aanvaardbaar is geacht. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven dat ook in het geval eiseres wel een WIA-uitkering zou hebben gekregen, haar inkomsten uit werk zouden zijn gekort op de WIA-uitkering.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de toepassing van de vaste gedragslijn in het geval van eiseres aanvaardbaar is en waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een kwijtschelding.
8.5.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat sprake is van een fout van verweerder en dat daarmee in het afwegingskader ten onrechte geen rekening wordt gehouden, overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres voerde in november 2022 werkzaamheden uit voor haar werkgever. Er was een conflict tussen eiseres en haar werkgever over haar arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de arbeidsdeskundige van verweerder in november 2023 besloot dat er geen loonsanctie zou worden opgelegd aan de werkgever. Hij adviseerde eiseres om een voorschot op de WIA-uitkering aan te vragen en zij stemde daarmee in. De reden hiervoor was dat op dat moment niet duidelijk was of eiseres loon zou ontvangen van haar werkgever. Het voorschot is op 9 december 2022 toegekend. Uiteindelijk heeft eiseres op 20 december 2022 loon ontvangen van haar werkgever. Afgezien van het feit dat verweerder te laat heeft beslist op de WIA-aanvraag, ziet de rechtbank in het handelen van verweerder met betrekking tot de toekenning van het voorschot geen fout of negatieve rol. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de stelling van eiseres dat in het afwegingskader ten onrechte geen rekening wordt gehouden met fouten van verweerder. Nu eiseres in december 2022 over zowel een voorschot als een (fors) inkomen uit werk beschikte, is de terugvordering van het voorschot naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Dient het voorschot bruto of netto te worden terugbetaald?
9.1.
Voorts heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat de vordering ten onrechte is gebruteerd, omdat de brutering van toeval afhankelijk is.
9.2.
Volgens vaste rechtspraak is aanvaardbaar dat terugvordering door verweerder plaatsvindt in de vorm van bruto teveel betaalde bedragen, als de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dit is anders als de terugbetaling plaatsvindt binnen hetzelfde lopende boekjaar waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond. [6]
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van het deel van het voorschot dat is betaald over december 2022 het brutobedrag kunnen terugvorderen. De terugbetaling vond niet plaats binnen hetzelfde lopende boekjaar waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond. De onverschuldigde betaling vond namelijk plaats in december 2022 en de terugvordering in 2023. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de bruto-terugvordering in dit geval tot een onevenredig resultaat leidt voor eiseres. Zoals eerder overwogen, heeft eiseres een fors inkomen en heeft zij de terugvordering betaald. Eiseres heeft de mogelijkheid om aan de Belastingdienst teruggave te vragen van eventueel teveel ingehouden belastingen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht het voorschot op de WIA-uitkering van eiseres heeft teruggevorderd.
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12. Voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 augustus 2021 (2021-0000135826).
3.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:232.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:392.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1825.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:933, r.o. 4.3.