Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
[partij B],
1.Samenvatting
2.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
- i) hij volgens de overeenkomst tot ontbinding mag overgaan als geen tijdige of behoorlijke oplevering plaatsvindt,
- ii) hij meerdere keren [partij B] de gelegenheid heeft geboden om alsnog deugdelijk op te leveren, maar dat (deugdelijke) levering is uitgebleven,
- iii) hij bij brief van 22 mei 2023 heeft meegedeeld tot ontbinding over te gaan indien niet [partij B] niet zou instemmen met opname van een aantal nieuwe voorwaarden in de overeenkomst en
- iv) [partij B] bij brief van 24 mei 2023 niet akkoord is gegaan met de die voorwaarden,
Gelet op deze maatstaf kan [partij B] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de overeenkomst is aangepast. Blijkens de overeenkomst van 13 april 2023 mocht [partij A] ontbinden indien niet tijdig of behoorlijk zou worden opgeleverd. Nadat [partij A] al twee keer had ingestemd om de opleverdatum te verplaatsen en ook na die laatste datum (5 mei 2023) nog geen oplevering had plaatsgevonden, heeft [partij A] bij brief van 22 mei 2023 meegedeeld dat hij de overeenkomst zal ontbinden indien [partij B] niet bereid is tot aanpassing van de overeenkomst op de in die brief voorgestelde wijze. Aangezien [partij A] gelet op het uitblijven van levering op 5 mei 2023 hoe dan ook mocht ontbinden, stond het hem vrij om in de brief van 22 mei 2023 aan een eventuele toekomstige ontbinding nadere voorwaarden te stellen aan herstel door [partij B] na 1 november 2023. Dat [partij A] op enig ander moment (zonder nadere voorwaarden) heeft ingestemd met herstelwerkzaamheden door [partij B] na 1 november 2023, is gesteld noch gebleken. Vastgesteld moet worden dat [partij B] in reactie op de brief van 22 mei 2022 met drie voorwaarden niet heeft ingestemd. [partij B] mocht er dus niet van uitgaan dat [partij A] de overeenkomst vervolgens niet (alsnog) zou ontbinden. Dat, zoals [partij B] stelt, zij nog enige werkzaamheden heeft uitgevoerd, maakt dat niet anders. Bij brief van 9 oktober 2023 heeft [partij A] vervolgens de ontbinding ingeroepen. Uit het samenstel van mededelingen voorafgaand aan deze brief van [partij A] kon [partij B] naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de overeenkomst was aangepast op een wijze zoals door [partij B] beoogd.
De rechtbank volgt [partij B] hierin niet. Vaste rechtspraak is dat een benadeelde zijn vermogensschade bestaande uit zijn tevergeefs gemaakte kosten kan verhalen op zijn wederpartij, indien hij door wanprestatie van deze wederpartij het beoogde immateriële voordeel waarvoor de kosten zijn gemaakt niet heeft kunnen verwezenlijken. [1] Voldoende vast is komen te staan dat, indien [partij B] de overeenkomst deugdelijk zou zijn nagekomen, [partij A] het tiny house in het campingseizoen 2023 zou hebben kunnen gebruiken, maar dat hij dat gebruik heeft moeten missen als gevolg van de wanprestatie van [partij B]. Een toelichting om welke reden deze kosten niet aan [partij B] toerekenbaar zouden zijn, heeft [partij B] niet gegeven. Bij deze stand van zaken zijn de kosten die samenhangen met de huur van de kavel op de camping en de contributiekosten over het jaar 2023 toewijsbaar.