ECLI:NL:RBOVE:2024:2957

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
71-310970-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie en drugshandel met aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen

De rechtbank Overijssel heeft op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als leider van een criminele organisatie is beschuldigd. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in drugs, het bevorderen van de handel en productie van drugs, en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende meerdere jaren betrokken was bij de grootschalige productie en distributie van cocaïne en amfetamine, evenals het witwassen van de opbrengsten van deze activiteiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waaronder de schadelijke effecten van drugshandel op de samenleving en de betrokkenheid van de verdachte bij een internationaal netwerk van drugshandelaren. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachte in de organisatie en zijn coördinerende functie bij de drugsoverdrachten en de productie van verdovende middelen in overweging genomen. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en is voortvluchtig, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie om de maximale gevangenisstraf op te leggen, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd, zonder geldboete, gezien de aanstaande ontnemingsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-310970-21 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
huidig BRP-adres: [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 april 2024, 15 april 2024, 23 april 2024 en 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 11 april 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsgerelateerde misdrijven, valsheid in geschrifte en/of witwassen, van welke organisatie onder meer hij de oprichter en/of leider en/of bestuurder was;
feit 2:samen met anderen, opzettelijk, 2539 kilogram (met)amfetamine binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht en/of heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 3: samen met anderen, opzettelijk, meermalen cocaïne en/of (met)amfetamine heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft vervaardigd in [plaats 1] en/of in [plaats 2] ;
feit 4: samen met anderen, op verschillende plaatsen en tijdstippen in Nederland, opzettelijk, meermalen cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 5: samen met anderen geldbedragen, tot een totaalbedrag van € 3.252.010,-- heeft witgewassen en/of zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van deze bedragen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 mei 2021 in de gemeente Schiedam en/of Rotterdam en/althans (elders) in Nederland en/of Spanje, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] /of een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en/of 10a van de Opiumwet, en/of
- artikel 225 en/of 420bis van het Wetboek van Strafrecht, van welke organisatie hij, verdachte, (een van) de oprichter(s) en/of leider(s) en/of bestuurder(s) was (zaaksdossier 1);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019, althans op of omstreeks 13 juni 2019 in de gemeente Schiedam en/of Rotterdam en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
-opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
-opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
-opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) ongeveer 2539 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde (meth)amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (zaaksdossier 1, onderzoek Seaford);
3.
hij op nader te noemen tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juni 2021 op nader te noemen plaatsen en/althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of (meth)amfetamine en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
en wel:
- in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in een schuur aan de [adres 2] te [plaats 1] (zaaksdossier 02), en/of
- in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en met 4 mei 2020 in een schuur/loods aan de [adres 3] te [plaats 2] (zaaksdossier 03);
4.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021 te Rotterdam en/of De Lier en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)(en) bevattende cocaïne, en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en wel:
- op 27 maart 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 30 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 27 en/of 28 en/of 29 maart 2020 (telkens/ongeveer) een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 6 april 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 15 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 10/11 juni 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 10 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 4] te Rotterdam) een hoeveelheid van (ruim) 10 kilogram cocaïne (zaaksdossier 5);
5.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 meii 2021, te Rotterdam en/of Schiedam, en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 3.252.010,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 15 mei 2020 een geldbedrag van euro 500.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 4] te Rotterdam) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de/het geldbedrag(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp/voornoemde geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 3.252.010,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 15 mei 2020 een geldbedrag van euro 500.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 4] te Rotterdam) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van voornoemde voorwerp (en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp (en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
c)
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 3.252.010,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 15 mei 2020 een geldbedrag van euro 500.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 4] te Rotterdam) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) betrof(fen).

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
Ontvankelijkheid van de officieren van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een lijvig document van 68 pagina’s met circa 80 verwijzingen en als bijlage een niet vertaalde Italiaanse uitspraak overgelegd, waaruit de rechtbank – samengevat weergegeven – de volgende verweren heeft kunnen afleiden.
Het Openbaar Ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte, vanwege een opeenstapeling van vormverzuimen. De verdediging is van mening dat er geen voldoende voorzienbare en met voldoende waarborgen omgeven wettelijke basis voor de verkrijging, de verwerking en het gebruik van de EncroChat-data bestond. De met opsporing en vervolging belaste ambtenaren hebben daarom ernstige inbreuken gemaakt op de wet en de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust althans met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Hierdoor is het Unierecht geschonden.
3.2.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat het bewijsmateriaal afkomstig uit de EncroChat-telefoons rechtmatig is verkregen en verwerkt.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De feitelijke gang van zaken rondom de Encrochat-hack
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken rondom de Encrochat-hack dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad hieromtrent heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verkrijging van data
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 13 juni 2023 een toetsingskader uiteengezet voor het geval waarin het Openbaar Ministerie in een strafzaak de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek bij de stukken voegt, in het bijzonder met het oog op het gebruik voor het bewijs van die resultaten. Daarnaast is de Hoge Raad, eveneens in relatie tot de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek, in dat arrest ingegaan op de toepassing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). De overwegingen heeft de Hoge Raad herhaald in het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192).
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de lijn die de Hoge Raad heeft uitgezet.
Op basis van de feitelijke gang van zaken rondom de Encrochat-hack, stelt de rechtbank vast dat hierbij sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat Nederland technische assistentie heeft verleend aan Frankrijk en dat Nederland de informatie van Frankrijk heeft verkregen door de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam dan wel door het door Nederland uitgevaardigde EOB, doet daar niet aan af.
Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht, hetgeen in de voorliggende zaak niet het geval is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is. Dit brengt mee dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat die interceptie in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft plaatsgevonden.
Voor zover het zo zou zijn dat de uitvoering van die interceptie met zich brengt dat een technisch hulpmiddel op de toestellen van de gebruikers in Nederland werd geïnstalleerd, doet ook dat niet aan het voorgaande af. Immers, alle voor de interceptie noodzakelijk door de autoriteiten uit te voeren handelingen vonden plaats in Frankrijk via de zich daar bevindende server, zodat ook in dat geval sprake is van Franse onderzoekshandelingen in Frankrijk. De Franse autoriteiten behoefden van de interceptie dus ook geen kennisgeving te doen aan de Nederlandse autoriteiten. Bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data.
De verwerking van data
Het verwerken van de Encrochat-gegevens en valt onder de werkingssfeer van Richtlijn (EU) 2016/680 (in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) en daarmee onder het Handvest. De Nederlandse wet biedt geen expliciete grondslag voor de verwerking van gegevens als in deze zaak aan de orde, die zijn verkregen in het kader van een buitenlands opsporingsonderzoek. Ook artikel 126uba Sv biedt die grondslag in strikte zin niet.
Het ontbreken van een wettelijke grondslag staat er echter niet aan in de weg dat het Openbaar Ministerie een machtiging vordert van de rechter-commissaris voor het gebruik van dergelijke gegevens in een strafrechtelijk onderzoek en dat die rechter-commissaris op die vordering beslist buiten situaties waarin de wet dit eist. Die bevoegdheid vloeit voort uit het systeem van de wet, waarin de rechter-commissaris krachtens artikel 170 Sv is belast met toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek. In het algemeen wordt hieruit de opdracht afgeleid te waken over de rechtmatigheid en volledigheid van het opsporingsonderzoek. Aldus kan ook buiten het wettelijk kader betrokkenheid van de rechter-commissaris een noodzakelijke voorwaarde zijn om een bepaalde opsporingsmethode rechtmatig te doen zijn. In het bijzonder kan worden gedacht aan een machtiging door de rechter-commissaris ter zake van het gebruik van communicatiegegevens in gevallen waarin op voorhand is te verwachten of is te voorzien, dat de inbreuk op persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend kan zijn.
In de onderzoeken 26Lemont en 26Argus hebben rechters-commissarissen, naar aanleiding van vorderingen van officieren van justitie, machtigingen gegeven voor het binnendringen van een geautomatiseerd netwerk op grond van artikel 126uba Sv. In hun beschikkingen hebben de rechters-commissarissen overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en worden gebruikt en hebben zij vervolgens voorwaarden geformuleerd teneinde de (mogelijke) privacy-schending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen. Pas na het verkrijgen van aanvullende toestemming van de rechters-commissarissen mochten de onderzoeksgegevens worden verstrekt aan een onderzoeksteam ten behoeve van de verwerking in een ander onderzoek. Dat is in de zaak 26Donau/26Wayne ook gebeurd.
Voor zover door de verwerking van de Encrochat-gegevens al sprake is van een inbreuk op enig grondrecht vervat in het EVRM en/of het Handvest, is die inbreuk naar het oordeel van de rechtbank door de aldus gevolgde werkwijze in voldoende mate bij wet voorzien. Van enig vormverzuim is daarmee niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel de verkrijging als de verwerking van de EncroChat-data rechtmatig is. De beslissing van 30 april 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2024:372) leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat de situatie die hier aan de orde is (het delen van informatie op basis van een JIT-overeenkomst) wezenlijk anders is dan de situatie in Duitsland (het verkrijgen van informatie op grond van een EOB), waarop de voormelde beslissing van het Hof van Justitie betrekking heeft. De rechtbank verwerpt derhalve ook alle op dit punt gevoerde verweren.
3.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank stelt verder vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Medio 2020 is het strafrechtelijk onderzoek 26Donau gestart naar aanleiding van informatie over personen die zich bezig zouden houden met de invoer van en de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Voor [medeverdachte 1] is een afzonderlijk deelonderzoek geopend onder de naam 26Wayne.
Het dossier 26Donau/26 Wayne beschrijft een internationale criminele organisatie waarvan een Nederlands deel, bestaande uit verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, nauw samenwerkt met een deel van de criminele organisatie in Zuid-Amerika. De criminele organisatie zou verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit Mexico via Spanje naar Nederland smokkelen in, aan of tussen dragermateriaal (zoals gasbetonblokken). De verdovende middelen zouden in Nederland uit het dragermateriaal worden verwijderd en/of in laboratoria (cocaïne-wasserijen) met behulp van chemicaliën verder worden bewerkt.
[medeverdachte 1] en [verdachte] worden ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie in Nederland. Zij zouden ieder afzonderlijk van elkaar de beschikking hebben gehad over een netwerk van personen van voornamelijk Turkse en Marokkaanse afkomst en nauw hebben samengewerkt met een deel van de criminele organisatie in Mexico. [medeverdachte 1] en [verdachte] zouden de beschikking hebben gehad over drugslaboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] , waar Mexicaanse leden van de organisatie werkzaam waren vanwege hun specifieke kennis van onder meer het productieproces. Kiloblokken cocaïne die uit deze laboratoria afkomstig zouden zijn, zouden worden voorzien van logo's/stempels en worden ondergebracht in een ‘safehouse’ in een verborgen ruimte. Wanneer de organisatie een afnemer voor de cocaïne zou hebben, zouden de blokken uit het safehouse worden gehaald en op straat worden overgedragen in ruil voor contant geld. De verdovende middelen en het geld zouden worden vervoerd in voertuigen met een verborgen ruimte. Binnen het onderzoek 26Donau/26Wayne is zicht gekregen op een ‘safehouse’ aan de [adres 4] in Rotterdam. Tijdens een inval door de politie op 11 maart 2021 is daar een aantal verdachten aangehouden en zijn onder meer hoeveelheden cocaïne, contant geld en wapens in beslag genomen.
Het einddossier en de nadien aanvullend verstrekte stukken vormen de weerslag van de onderzoeksresultaten. Het zijn deze resultaten, gezien in samenhang met en tegen de achtergrond van de tegen verdachte uitgebrachte tenlastelegging, die ter beoordeling voorliggen.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Formele verweren
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de EncroChat-data moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is geweest van een onrechtmatige verkrijging en verwerking daarvan. Daarnaast is de ontsleuteling van de EncroChat-berichten volgens de raadsman onbetrouwbaar. Als gevolg daarvan dient primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten te volgen. Subsidiair dient een substantiële strafvermindering te volgen.
Als de rechtbank de verdediging hier niet in volgt, dan verzoekt de verdediging de rechtbank (dus in voorwaardelijke vorm) om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Openbaar Ministerie opdracht te geven om alle Encrochat-data aan de verdediging te verstrekken en nader onderzoek door de verdediging, waaronder het horen van getuigen, toe te staan.
Materiële verweren
De raadsman heeft voorts integrale vrijspraak bepleit, omdat op basis van het proces-verbaal van identificatie niet kan worden vastgesteld dat de EncroChat-accounts [accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3] gebruikt werden door één en dezelfde persoon. Mocht wel worden vastgesteld dat deze drie accounts door één en dezelfde persoon werden gebruikt, dan heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte niet kan worden aangemerkt als gebruiker van deze accounts. Subsidiair zou verdachte hoogstens als de gebruiker van het account [accountnaam 3] geïdentificeerd kunnen worden.
Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van alle aan hem toegeschreven accounts, bepleit de raadsman integrale vrijspraak wegens de afwezigheid van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De verdediging heeft in verband met de wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot feit 1 (de criminele organisatie) verzocht om getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) te horen. De verklaringen van [getuige] zijn belastend voor verdachte en de raadsman wil deze verklaringen kunnen toetsen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op de verweren van de raadsman met betrekking tot de vergaring en verwerking van EncroChat-data. Vervolgens zullen – alvorens de rechtbank overgaat tot de bespreking van de feiten – eerst de identificaties van de verschillende EncroChat-accounts worden besproken. Daarna zal de rechtbank de feiten 2 tot en met 5 bespreken, waarna zij in zal gaan op feit 1 (de criminele organisatie).
4.4.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor onder paragraaf 3.2.3 is overwogen van oordeel dat de verkrijging en verwerking van EncroChat-data rechtmatig zijn geweest, zodat de data uit EncroChat kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verkregen EncroChat-data voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank constateert dat de EncroChat-berichten in het dossier niet altijd volledig zijn. Het is juist dat er soms berichten ontbreken en dat in sommige gesprekken alle berichten van één van de gesprekspartners ontbreken, zodat van bepaalde gesprekken mogelijk geen volledig beeld ontstaat. De rechtbank merkt op dat dit kan zijn veroorzaakt doordat vanwege de instelbare “burn time-functionaliteit” berichten van het toestel verwijderd kunnen zijn. Hierdoor is geen volledige berichtengeschiedenis meer aanwezig. Daarnaast is het mogelijk dat berichten handmatig door de gebruiker zijn gewist, en daardoor ontbreken op het toestel. [1]
Dat in de onderschepte data berichten (kunnen) ontbreken, maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de berichten die wel zijn onderschept onbetrouwbaar zijn. Gelet op de gesprekken die in het dossier zijn opgenomen, stelt de rechtbank vast dat de communicatie tussen de verschillende gebruikers niet onbegrijpelijk of in een onlogische volgorde is verlopen.
Daar komt bij dat er andere bewijsmiddelen in het dossier zitten die gebruikt kunnen worden om de betrouwbaarheid van de Encrochat-data te toetsen.
De rechtbank verwerpt derhalve alle op dit punt gevoerde verweren.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op basis van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank wijst daarom het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding af.
4.4.2
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [2]
4.4.3
Identificaties van de EncroChat-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-data. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende verdachten gebruik hebben gemaakt van telefoontoestellen waarop deze dienst geïnstalleerd was. De accounts stonden niet op hun eigen naam geregistreerd. In het geval van EncroChat werd gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com. De vraag die in deze zaak en in de zaken van verschillende medeverdachten moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in dit onderzoek vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan ieder van hen toegeschreven accounts.
De EncroChat-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de nicknames “ [accountnaam 1] ”, “ [accountnaam 2] ” en “ [accountnaam 3] ”, medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van de nickname “ [accountnaam 4] ” [3] , [medeverdachte 1] van de nicknames “ [accountnaam 5] ” en “ [accountnaam 6] ” [4] , medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) van de nickname “ [accountnaam 7] ” [5] , medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) van de nickname “ [accountnaam 8] ” [6] , medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) van de nickname “ [accountnaam 9] ” [7] en medeverdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) van de nickname “ [accountnaam 10] ” [8] .
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] ( [accountnaam 8] ) de bijnaam “ [alias 1] ” had. [9]
De identificatie van verdachte als gebruiker van de EncroChat-accounts met de nicknames [accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3] volgt onder meer uit het volgende.
Uit EncroChat-berichten bleek dat [medeverdachte 1] veel contacten onderhield met [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . Deze contacten hadden veelal betrekking op de handel in verdovende middelen en de overdrachten van grote hoeveelheden contant geld. [accountnaam 1] verstuurde sinds 28 maart 2020 berichten. Op 28 maart 2020 stelde [accountnaam 1] zich tegenover het account [accountnaam 11] voor als [accountnaam 3] , waarop [accountnaam 11] reageerde dat hij beide (de rechtbank begrijpt: beide accounts) hield. De gebruiker van de nickname [accountnaam 3] had praktisch dezelfde contactenlijst als [accountnaam 1] en de contacten werden veelal onder dezelfde naam opgeslagen. Hieruit komt naar voren dat de gebruiker van de nicknames [accountnaam 1] en [accountnaam 3] één en dezelfde persoon is. [10]
[accountnaam 1] verstuurde tot en met 5 juni 2020 berichten. Vervolgens hadden de gebruikers waar [accountnaam 1] eerder contact mee had, nu contact met [accountnaam 2] . Deze contacten hadden [accountnaam 2] onder namen opgeslagen waaronder eerst [accountnaam 3] en [accountnaam 1] werden opgeslagen. De contactenlijst van [accountnaam 2] was praktisch dezelfde als van [accountnaam 3] en [accountnaam 1] . De wachtwoorden van de accounts [accountnaam 3] en [accountnaam 2] waren ook hetzelfde. [11]
Uit deze bevindingen kan worden afgeleid dat de gebruiker van [accountnaam 1] per 5 juni 2020 verder gaat onder de nickname [accountnaam 2] en dat [accountnaam 3] , [accountnaam 1] en [accountnaam 2] één en dezelfde persoon betreft. [12]
De contacten sloegen [accountnaam 3] , [accountnaam 1] en [accountnaam 2] onder meer op als [alias 2] , [alias 2] , [alias 2] , [verdachte] , [alias 2] en [alias 2] .
Op 27 maart 2020 had [accountnaam 3] contact met het account [accountnaam 12] , die een leverancier van PGP-toestellen bleek te zijn. [accountnaam 3] wilde snel met [accountnaam 12] afspreken en gaf het adres [adres 5] door. [13] Op dit adres staat een gezin ingeschreven waarvan [verdachte] de vader is. [14]
[verdachte] richtte op 1 april 2020 een eenmanszaak met de naam [bedrijf 1] op. Op 4 april 2020 zei [accountnaam 1] tegen [medeverdachte 1] dat hij de “ZZP KvK + bankrekening” klaar had liggen. [15]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank – anders dan door de verdediging is bepleit – vast dat verdachte de gebruiker was van de Encrochat-accounts met de nicknames [accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van deze nicknames.
4.4.4
Feit 2, zaaksdossier ‘26Seaford’
4.4.4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juni 2019 vond een doorzoeking plaats in het bedrijfspand aan de [adres 1] in Rotterdam, waar op dat moment de bedrijven [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. gevestigd waren. In dit pand werden in een verborgen ruimte rode bigshoppers van Dirk van den Broek met daarin zwarte blokken aangetroffen. Na onderzoek en weging bleek het te gaan om 2539 kilogram metamfetamine.
De huurder van het bedrijfspand betrof [naam 1] . Hij was tevens enig aandeelhouder en bestuurder van de hiervoor genoemde bedrijven. [naam 1] huurde ook een loods aan de [adres 6] in [plaats 3] . Op 20 juni 2019 werden tijdens een doorzoeking in deze loods zestig pallets met daarop (stukgeslagen) gasbetonblokken, afkomstig uit Mexico, en chemicaliën, geschikt voor het uitwassen van cocaïne en de productie van synthetische drugs, aangetroffen. De gasbetonblokken hadden een holle ruimte waarin papier- en purschuimresten te zien waren. Uit onderzoek door de forensische opsporingsdienst bestond het vermoeden dat (onder meer) de blokken metamfetamine die werden aangetroffen in de verborgen ruimte in de [adres 1] te Rotterdam, gesmokkeld waren in de gasbetonblokken aangetroffen in de loods aan de [adres 6] in [plaats 3] . [16]
Verdachte [getuige] (hierna: [getuige] ) was naar eigen zeggen in het pand aan de [adres 1] in Rotterdam geweest om daar in opdracht van ene “ [alias 3] (“ [alias 3] ” werd geïdentificeerd als [accountnaam 5] , oftewel [medeverdachte 1] [17] ) iets op te bergen. [accountnaam 1] was de opdrachtgever van [getuige] ( [accountnaam 1] werd geïdentificeerd als [verdachte] ). [verdachte] verwees [getuige] , in het geval van de [adres 1] in Rotterdam, naar [medeverdachte 1] en zei dat hij contact op moest nemen met hem. [verdachte] had hem verteld dat [medeverdachte 1] het overnam en dat hij iets voor hem moest doen. Hij kreeg de opdracht om samen met een Mexicaan naar een loods in de Spaanse Polder te gaan waar gasbetonblokken lagen. In de loods stonden veel tassen met blokken drugs, die zij moesten inladen. [getuige] en een Mexicaan zijn drie keer heen en weer gereden om alle tassen naar de [adres 1] in Rotterdam te brengen. [getuige] en de Mexicaan hebben de tassen achter een dubbele wand in de loods aan de [adres 1] in Rotterdam gezet. [18]
Binnen onderzoek 26Ederena was het vermoeden ontstaan dat verdachte [medeverdachte 7] feitelijk de eigenaar was van [bedrijf 2] B.V. [medeverdachte 7] maakte gebruik van een PGP (Pretty Good Privacy) telefoon, had sinds 2015 geen legaal inkomen, stond nergens ingeschreven als inwoner in Nederland en had meerdere ontmoetingen met [medeverdachte 1] . Op 18 december 2018 ontmoetten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] elkaar. Tijdens deze ontmoeting werd gesproken over grote investeringen in onroerend goed in Turkije. [19]
Op 21 februari 2019 stond een Volvo V40 met het kenteken [kenteken 1] geparkeerd aan het begin van een steegje dat leidt naar de ingang van de [adres 1] in Rotterdam. Deze Volvo stond op naam van [naam 2] , de (toenmalig) levenspartner van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was de feitelijke gebruiker van dit voertuig. Tijdens een verkeerscontrole op 7 november 2018 werd [medeverdachte 1] staande gehouden in een Volkswagen Golf, maar hij vertelde dat hij zelf in een Volvo op naam van zijn levenspartner reed. Tijdens deze verkeerscontrole werd in de Golf een briefje aangetroffen met de tekst:

EPC auto motive
[adres 7]
(…)
huur opslagruimte
Per 1 november 2018
(…)
totaal 700,00’.
[naam 1] stond ingeschreven op het adres [adres 7] in Rotterdam.
Een Seat Leon met het kenteken [kenteken 2] , die aanvankelijk op naam van [naam 2] stond en op 16 november 2018 op naam van [bedrijf 2] B.V. werd gezet, werd tijdens de doorzoeking op 21 juni 2019 aangetroffen op het terrein voor het pand aan de [adres 6] in [plaats 3] . [20]
4.4.4.2 Overwegingen en conclusies
Op basis van hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van 2539 kilogram metamfetamine. De rechtbank zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheid metamfetamine en overweegt daartoe als volgt.
[getuige] heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] blokken drugs in een verborgen ruimte in de loods aan de [adres 1] in Rotterdam heeft gezet. [verdachte] was de eigenlijke opdrachtgever van [getuige] . [verdachte] zei tegen [getuige] dat [medeverdachte 1] het overnam en dat hij, [getuige] , dit voor [medeverdachte 1] moest doen.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige] betrouwbaar en is van oordeel dat deze gebruikt kan worden voor het bewijs. De getuige heeft niet alleen verklaard over de rol en betrokkenheid van zijn medeverdachten als opdrachtgevers, maar hij heeft ook een voor zichzelf zeer belastende verklaring afgelegd, met alle gevolgen van dien.
Gelet op de aangetroffen blokken metamfetamine in een verborgen ruimte in het pand aan de [adres 1] in Rotterdam en de getuigenverklaring van [getuige] over het plaatsen van blokken drugs in die ruimte en over het feit dat [verdachte] zijn eigenlijke opdrachtgever was, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] zeggenschap en daarmee feitelijke beschikkingsmacht over de aangetroffen hoeveelheid metamfetamine heeft gehad.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
De rechtbank heeft bij de nader te bespreken feiten steeds dit juridische kader voor medeplegen toegepast en zal dit kader daarom niet steeds bij de bespreking van ieder afzonderlijk feit opnemen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. [getuige] , [medeverdachte 1] en [verdachte] waren op de hoogte van elkaars rol. [verdachte] en [medeverdachte 1] vervulden beiden een coördinerende en inwisselbare rol, omdat zij opdrachten konden geven aan anderen, die zij eerst onderling hadden afgestemd. De opdracht aan in dit geval [getuige] hield in dat blokken drugs naar het pand aan de [adres 1] in Rotterdam moesten worden gebracht en daar moesten worden opgeborgen in een verborgen ruimte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van [verdachte] gekwalificeerd kunnen worden als medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van 2539 kilogram metamfetamine.
4.4.5
Feit 3, zaaksdossier 2 en 3
4.4.5.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aantreffen uitgebrand drugslaboratorium in [plaats 1]
Op 27 maart 2020 werd melding gedaan van een uitslaande brand in een schuur gelegen aan de [adres 2] 1 in [plaats 1] . Bij deze brand deden zich meerdere krachtige ontploffingen voor. In de schuur was een laboratorium voor grootschalige productie van cocaïne gevestigd. Na de brand werden meerdere ketels en grondstoffen voor de productie van verdovende middelen en een grote hoeveelheid drugsafval aangetroffen. De kelder onder de loods bleek vol te staan met bluswater en chemicaliën. De aanwezige 28 schapen die in de schuur stonden, kwamen om het leven. [21]
De EncroChat-gesprekken met betrekking tot (de brand in) het laboratorium
Op 26 maart 2020 spraken [verdachte] en de EncroChat-gebruiker [accountnaam 11] (geïdentificeerd als [medeverdachte 8] [22] , hierna: [medeverdachte 8] ) met elkaar over problemen met de afzuiginstallatie, waarbij [verdachte] aangaf dat een reparateur de reparaties zelf had uitgevoerd en dat het echt gevaarlijk was. [verdachte] sprak ook over “the lams” (de schapen). [23]
Op diezelfde dag vertelde [verdachte] aan [medeverdachte 8] dat er nog niets uitgekomen was en dat ze nog niet klaar waren. Het werkte volgens [verdachte] nu. [verdachte] wilde de volgende ochtend “100” afleveren. De “materials” wilde hij dan meenemen. [medeverdachte 8] vroeg aan de gebruiker van het Encrochat-account [accountnaam 13] (hierna: [accountnaam 13] ) of hij wist hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [24]
Even later vertelde [verdachte] aan [medeverdachte 2] dat hij morgen rond 4:00 uur bij [medeverdachte 3] in moest stappen om “100” bij [medeverdachte 9] te halen. Direct hierna stuurde [verdachte] een bericht naar de gebruiker van het account [accountnaam 14] (hierna: [accountnaam 14] ). [accountnaam 14] moest er voor zorgen dat morgenochtend om 4:00 uur 100 kilo gereed zou staan, omdat [medeverdachte 3] en “ [alias 4] ” (de rechtbank begrijpt: het Encrochat-account van [medeverdachte 2] ) dit op kwamen halen. Diezelfde dag gaf [accountnaam 13] kennelijk antwoord op de eerdere vraag van [medeverdachte 8] hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [accountnaam 13] noemde “81, 39 PP1, 42 380”. [accountnaam 13] gaf dit op 27 maart 2020 ook door aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] gaf aan dat hij in het bezit was van een stempel van “hun” en dat [medeverdachte 3] die mee zou nemen naar het lab. [accountnaam 13] zei: “110 is 81 geworden”, waarop [medeverdachte 2] antwoorde: “vorige keer kwam er meer uit of niet”. [25]
Op 27 maart 2020 was [medeverdachte 3] om 04:09 uur bij [medeverdachte 2] . [accountnaam 14] bevestigde aan [verdachte] dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waren geweest en weer weg waren. [26] [verdachte] bracht [medeverdachte 8] om 09:03 uur op de hoogte van het verloop en zei dat “ [alias 5] ” eraan zou komen met “81” en dat er “100” gebracht was. Daarna zei hij tegen [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 3] eraan zou komen met “handel”.
Om 13:55 uur vroeg [medeverdachte 8] aan [accountnaam 13] : “broer van wat jullie produceren van die gekomen zijn wil je op de helft daarvan de stempel van de beer zetten”. [medeverdachte 8] wilde daarnaast het gewicht weten van wat er was gebracht die dag. [accountnaam 13] antwoordde “Zuiver/netto 100”. [27]
Door EncroChat-gebruiker [accountnaam 15] (geïdentificeerd als [medeverdachte 10] [28] , hierna: [medeverdachte 10] ) werd om 21:40 uur een foto verstuurd naar [medeverdachte 1] met daarop een wit blok. Op dit blok stond de stempel “380”. De gebruiker van het account met de nickname “ [accountnaam 16] ” stuurde om 18:51 uur een foto van een blok met daarop de stempel “PP1” naar [verdachte] . [29]
Om 21:41 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 8] dat er brand was geweest en dat “ze” waren gevlucht. Vervolgens stuurde hij een foto van de brandende loods naar [medeverdachte 8] . Hij was bang dat “ze” allemaal op straat zouden worden opgepakt.
[medeverdachte 8] gaf vervolgens aan gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 17] (hierna: [accountnaam 17] ) door dat de “rancho” verkloot was en dat [accountnaam 17] voorzichtig moest zijn met het geld, geen enkele uitgave moest doen en dat er problemen waren of zouden gaan komen. [30]
Op 28 maart 2020 spraken [verdachte] en [medeverdachte 8] elkaar vanaf 07:12 uur over de brand en over de personen die uit het laboratorium waren gevlucht. Ze probeerden deze personen te vinden en ergens onder te brengen. Door beiden werden auto’s gestuurd. [verdachte] gaf het adres door aan [medeverdachte 8] en noemde dit “ [plaats 1] ”. [31] Om 08:15 uur vroeg [medeverdachte 1] of [medeverdachte 10] een “ooso” (huis) had voor vier mannen om te slapen. [medeverdachte 10] stuurde het adres [adres 8] . [medeverdachte 10] zou de vier mannen daar opwachten. [verdachte] gaf dit adres vervolgens door aan [medeverdachte 8] . [32] [medeverdachte 1] vertelde aan [medeverdachte 10] dat “ons boerderij” gisteren is afgebrand. [33]
Bij een politiecontrole op 28 maart 2020 werden op de Philipsdam twee Mexicaanse mannen, genaamd [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] , aangetroffen. Zij vroegen om een lift naar Rotterdam. [34] Op diezelfde dag vond een verkeerscontrole plaats op de A13 ten gevolge van een ANPR-hit. In het voertuig zaten drie personen. De bestuurder was [medeverdachte 2] . Op de achterbank werden twee Mexicaanse mannen aangetroffen, namelijk de eerder op de Philipsdam aangetroffen [medeverdachte 11] en een man genaamd [medeverdachte 13] . In het navigatiesysteem stond als meest recente locatie de [adres 8] . [35]
Tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] werd vervolgens gesproken over een politiecontrole en de gevluchte personen. [medeverdachte 8] vertelde aan [verdachte] : “al are freee”. [verdachte] vertelde dat er maar twee tegelijk vervoerd mochten worden, gezien de toen geldende coronamaatregelen. [verdachte] was bezig met het regelen van vervoer voor [accountnaam 29] . [36] [accountnaam 29] betreft vermoedelijk [medeverdachte 12] . [37] [medeverdachte 12] was eerder aangetroffen op de Philipsdam samen met [medeverdachte 11] . Daarnaast was hij op 16 juni 2019 te zien op beelden van een politiecamera in de loods aan de [adres 1] in Rotterdam.
Op 29 maart 2020 hadden de EncroChat-gebruikers [accountnaam 18] (geïdentificeerd als [medeverdachte 14] [38] , hierna: [medeverdachte 14] ) en [accountnaam 19] contact met elkaar. [medeverdachte 14] vertelde dat [verdachte] tien dagen mocht werken in de boerderij en dat er een explosie had plaatsgevonden. [verdachte] had daardoor 100 kilogram base verloren. [39]
Op 30 maart 2020 vertelde [medeverdachte 3] aan de gebruiker van het account [accountnaam 20] (hierna: [accountnaam 20] ): “Vrijdagavond de hele locatie plat gebrand.. Vrijdag morgen 200 kilo base gebracht.. Gelukkig geen doden.. En iedereen veilig terug gekomen”. Vervolgens vertelde hij: “Ik deed alle aanvoer van alles.. En alles regelen.. Was er nog die dag.. Maar als je alles in rook op ziet gaan na zoveel werk” en “Iedereen veilig thuis gekomen.. Ze rennend er vandoor gegaan.. Echt mazzel.. 20.000 liter chemicaliën stonden er ook.. Lekker fikkie”. Ook vertelde hij: “Heb mijn mail op nieuwe encro laten zetten. Deze kunnen ze met die locatie neer zetten.. Dit toestel is daar nooit geweest”. [40]
EncroChat-gesprekken over een nieuw laboratorium
Op 29 en 30 maart 2020 voerden [verdachte] en [medeverdachte 8] EncroChat-gesprekken over een nieuw op te zetten laboratorium. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat [verdachte] twee opties had voor een nieuw laboratorium: een laboratorium dat al in werking was of een varkensboerderij. Kort daarna vertelde hij dat de varkensboerderij niet meer beschikbaar was, maar dat zijn contact mogelijk nog een andere locatie had en met een boer ging praten. [41] [verdachte] informeerde op 29 maart 2020 bij het EncroChat-account [accountnaam 21] naar de levertijd van nieuwe ketels. [42]
Op 3 april 2020 gaf EncroChat-gebruiker [accountnaam 22] (geïdentificeerd als [medeverdachte 15] [43] , hierna: [medeverdachte 15] ) aan [accountnaam 23] door dat een derde persoon aan “ [alias 6] ” minimaal “120” moest vragen om daar te kunnen beginnen. [accountnaam 23] gaf aan dat ze het aan “ [verdachte] ” (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) moesten vragen. Vervolgens vertelde [medeverdachte 15] aan [medeverdachte 8] dat hij met “ [alias 7] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 16] [44] ) in gesprek was en dat hij alleen de plek van de vorige keer kon krijgen. Er moest een lening van ongeveer “130” worden geregeld. [accountnaam 23] vertelde [medeverdachte 15] dat het aan [verdachte] gevraagd moest worden, omdat het “hun verantwoordelijkheid” was. In verschillende chatgesprekken werd door [medeverdachte 15] , [medeverdachte 8] en [accountnaam 23] gesproken over de benodigde investeringen in het nieuwe laboratorium: opbouwkosten, het weghalen van afval en het brengen van eten. Ze spraken onder meer over filters, verbetering van het systeem met in- en uitvoer van lucht en siliconen op magnetrons, “zodat niet meer gebeurd wat ons vorig keer is overkomen”.
Op diezelfde dag vertelde [medeverdachte 8] aan [verdachte] dat het geld er voor maandag moest zijn en dat hij het aan [medeverdachte 16] moest geven. Volgens [verdachte] was dit geen probleem. [45] In een gesprek van 3 april 2020 vertelde [verdachte] aan [medeverdachte 1] dat ze “130.000” gingen lenen aan “ [alias 8] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 16] [46] ) en dat ze op dezelfde plek gingen werken als de vorige keer. [medeverdachte 1] ging akkoord. Op 5 april 2020 zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat hij niet moest vergeten dat morgenvroeg “ [alias 9] ” zou komen “voor 130”. [medeverdachte 1] vroeg aan [verdachte] of “ [alias 9] ” bij de Lidl kon komen, daar waar hij altijd kwam. [verdachte] instrueerde [medeverdachte 2] vervolgens dat hij met de auto naar de Turk moest gaan. De turk ging “130.000” geven, die de volgende dag aan de Colombiaan zou worden gegeven. [47] [medeverdachte 2] moest het geld naar “ [alias 10] ” brengen om het te tellen. Ongeveer twee uren later zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] daar was. [medeverdachte 2] zei kort daarna tegen [verdachte] dat hij weer thuis was. De volgende ochtend gaf [verdachte] aan [medeverdachte 2] de opdracht om het geld in de [adres 9] aan “de Dominicaan” over te dragen. Kort daarna zei [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat het “safe” was. Volgens [medeverdachte 2] had de Turk gisteren 129.900 gegeven. [48]
Uit EncroChat-gesprekken volgt dat EncroChat-gebruikers [accountnaam 24] (geïdentificeerd als [medeverdachte 17] [49] , hierna: [medeverdachte 17] ) en [accountnaam 25] (geïdentificeerd als [medeverdachte 18] [50] , hierna: [medeverdachte 18] ) bezig waren met de opbouw van het laboratorium. Ze spraken onder meer over aansluitingen voor krachtstroom, voor de pers en de mixer. [medeverdachte 17] zei daarnaast tegen de gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 26] dat er 6 “colos” (de rechtbank begrijpt (Colombianen) klaar stonden om te werken. [51]
Op 6 april 2020 stuurde [medeverdachte 18] een groot aantal foto’s naar [medeverdachte 17] van verschillende soorten jerrycans met chemicaliën.
Op 8 april 2020 zei [medeverdachte 16] tegen [accountnaam 23] dat alles gereed was om te draaien en dat iedereen op 12 april 2020 naar binnen kon om te beginnen. Het enige wat nog gedaan moest worden was “het laten komen van de base”. Volgens [medeverdachte 16] kwam er “100”. Op 13 april 2020 zei [verdachte] tegen [medeverdachte 8] dat hij om 6:00 uur “100” zal geven. [52]
Op 15 april 2020 vroeg [accountnaam 23] aan [medeverdachte 16] hoe het afgelopen was. [medeverdachte 16] gaf aan dat het goed was gegaan en dat het eerste monster er uit gekomen was. Hij stuurde vervolgens een wit blok met daarop de stempel “BSB”. [medeverdachte 16] zei dat hij de andere 100 ging regelen voor de volgende dag. Diezelfde avond zei [verdachte] tegen [medeverdachte 8] dat ze morgen om 18:00 uur “100 base” gingen geven, omdat [medeverdachte 16] hier om had gevraagd. Op 16 april 2020 zei [verdachte] tegen [medeverdachte 8] dat hij morgenochtend nog eens 100 ging geven.
Op 17 april 2020 zei [medeverdachte 16] tegen [medeverdachte 17] dat hij alleen 80 stuks hoefde te produceren en dat het gisteren niet lukte. De hydrochloride die [medeverdachte 17] had geleverd, was moeilijk te verwerken. Het “spul” werd geel. Vandaag probeerden ze het af te krijgen. Diezelfde dag zei [medeverdachte 18] tegen [medeverdachte 17] dat de base niet zo goed was en dat ze een verlies van 20% hadden. [53] Op 24 april 2020 zei [medeverdachte 16] dat er van de 100 base maar 85 of 90 uit kwam en dat de materialen niet goed waren. [medeverdachte 17] gaf aan dat deze mensen het zouden moeten weten, omdat ze op de eerste locatie – waar vuur is geweest – ook hebben geproduceerd. [medeverdachte 16] gaf vervolgens aan dat ze daar dezelfde problemen hadden. Daar maakten ze van 100 base maar 81. [54]
Op 2 mei 2020 zei [medeverdachte 16] tegen [accountnaam 23] dat hij naar de boerderij moest, omdat het de laatste dag was. Op 5 mei 2020 vroeg [accountnaam 23] aan [medeverdachte 16] of hij foto’s had van het materiaal dat al weg was gegaan. [medeverdachte 16] stuurde een foto van een wit blok met daarop de stempel “636”. [medeverdachte 16] zei dat ze “die” voor de Marokkanen hadden gedaan. Vervolgens stuurde [medeverdachte 16] nog een foto van een wit blok met daarop de stempel van “marshmallow” en een foto van meerdere blokken voorzien van stempel “636”. [55] In een gesprek van 4 mei 2020 spraken [verdachte] en [medeverdachte 8] over “base” en “BSB”. Bij de laatste levering kwam [verdachte] “2 BSB” tekort. Dit was de laatste levering die ze gemaakt hadden. [56]
Op basis van de chats tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] , de foto’s die door [medeverdachte 18] waren verstuurd en het feit dat de telefoon in gebruik bij [medeverdachte 18] in april veelvuldig telefoonmasten in de omgeving van [plaats 2] aanstraalde, werd vastgesteld dat de locatie van het drugslaboratorium de [adres 3] in [plaats 2] moest zijn. Op die locatie werd op 12 januari 2021 een “slapend laboratorium” aangetroffen. De ruimte was dusdanig ingericht dat hij opnieuw gebruikt kon worden voor de productie van verdovende middelen. [57]
Op die locatie werd een soortgelijke grijskleurige vloer met hooi of mest met daarachter een groenkleurige schuur gezien als op de door [medeverdachte 18] verstuurde foto’s. Ook werd in de chats gesproken over vaten en jerrycans in een container. Op de locatie werd een onder camouflagenetten verstopte zeecontainer aangetroffen, die direct verbonden was met de schuur. [58] Tijdens de doorzoeking in de loods werden door de forensische opsporing foto’s gemaakt. De foto van jerrycans met chemicaliën die [medeverdachte 18] naar [medeverdachte 17] stuurde, kwam overeen met de foto die door de forensische opsporing werd gemaakt. [59]
Op 23 maart 2021 werd op een afstand van 40 meter van de loods een afgedekte put aangetroffen welke is gebruikt bij het illegaal lozen van verdovende middelen. In de put zijn chemicaliën geloosd die in de aangetroffen samenstelling worden gebruikt bij het uitwassen van cocaïne. [60]
4.4.5.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
In Encrochat-gesprekken met betrekking tot het laboratorium in [plaats 1] werd op de vraag van [verdachte] “hoeveel er morgen uit zou komen” geantwoord dat dit er 39 met de stempel PP1 en 42 met de stempel 380 zouden zijn. Daarnaast werden door onder meer [medeverdachte 10] foto’s verstuurd met daarop witte samengeperste blokken met de ingeperste logostempels PP1 en 380. Met betrekking tot het nieuwe laboratorium in [plaats 2] werden wederom foto’s verstuurd van witte samengeperste blokken met daarop de stempels 636 en BSB. Daarnaast is door Forensische Opsporing vastgesteld dat in een put op zeer korte afstand van de schuur chemicaliën zijn aangetroffen die gebruikt worden voor het uitwassen van cocaïne.
Het is algemeen bekend dat met een “blok/stuk” één kilo cocaïne wordt bedoeld. Cocaïne wordt doorgaans na de productie in blokken van één kilo per stuk samengeperst, verpakt en vervoerd. Daarnaast werd in de EncroChat-gesprekken met betrekking tot beide locaties door verdachten gesproken over (aan) cocaïne (gerelateerde zaken). Een sprekend voorbeeld hiervan is dat [medeverdachte 3] spreekt over het leveren van honderden kilo’s base voor het drugslaboratorium in [plaats 1] . De base is noodzakelijk voor de productie van (snuif)cocaïne.
De rechtbank is gezien het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is van cocaïne. De aanwezigheid/productie van metamfetamine in de laboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Betrokkenheid en rol van verdachten bij dit feit en medeplegen
Ten aanzien van het drugslaboratorium in [plaats 1] stuurde [verdachte] anderen (waaronder [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ) aan om essentiële zaken, zoals cocaïne-base, te vervoeren en te leveren. [verdachte] controleerde bij de stashlocatie of [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de cocaïne-base ten behoeve van de productie al hadden opgehaald. [verdachte] stond daarnaast in nauw contact met [medeverdachte 3] ten aanzien van de levering van de cocaïne-base.
Toen brand ontstond in het drugslaboratorium in [plaats 1] , regelde [verdachte] vervoer om de gevluchte (Mexicaanse) mannen op te laten halen en naar een woning te laten brengen waar zij ondergebracht konden worden. Ten aanzien van het regelen van die woning stond [verdachte] in nauw contact met [medeverdachte 1] .
Na de brand in [plaats 1] koos [verdachte] in overleg met onder andere [medeverdachte 8] de nieuwe productielocatie in [plaats 2] . [verdachte] investeerde samen met [medeverdachte 1] een groot geldbedrag in deze locatie. Hij liet meerdere malen cocaïne-base naar het laboratorium brengen.
[verdachte] wilde ten aanzien van beide productielocaties op de hoogte worden gehouden van de situatie binnen. Hij wilde bijvoorbeeld weten hoeveel daar geproduceerd werd.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door onder meer [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij de productie van cocaïne in [plaats 1] . Daarnaast blijkt van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door onder meer [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 17] bij de productie van cocaïne in [plaats 2] . Uit onder meer de telefonische contacten en de onderlinge taakverdeling blijkt dat zij allen een cruciale rol binnen het geheel hadden.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hadden een uitvoerende en coördinerende rol bij en na het productieproces in [plaats 1] . Zij benaderden en instrueerden anderen. Daarnaast werden zij tijdens en na het productieproces via foto’s op de hoogte gehouden van de voortgang daarvan. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hadden een belangrijke uitvoerende rol door cocaïne-base en stempels aan te leveren en de geproduceerde cocaïne vanuit het laboratorium mee te nemen. Ten aanzien van het productieproces in [plaats 2] hadden [verdachte] en [medeverdachte 1] een coördinerende rol in het verschaffen van gelden voor deze nieuwe locatie. [verdachte] , [medeverdachte 8] en onder meer [medeverdachte 17] vormden een onmiskenbare schakel bij de opbouw en de inrichting van het laboratorium, de productie en het vervoeren/afleveren van cocaïne(base).
Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de productieprocessen. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van [verdachte] worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusies
De rechtbank is naar aanleiding van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van cocaïne in de drugslaboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] . Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en het aanwezig hebben van die cocaïne.
4.4.6
Feit 4, zaaksdossiers 4 en 5
4.4.6.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland (EncroChat-gesprekken over) overdrachten van “blokken/stuks” hebben plaatsgevonden. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze (chatgesprekken over) de overdrachten.
Overdracht op 27 maart 2020
Hiervoor is vastgesteld dat 81 blokken cocaïne, bestaande uit 39 blokken met de stempel PP1 en 42 blokken met de stempel 380, geproduceerd zijn in het drugslaboratorium in [plaats 1] .
Op 27 maart 2020 zei [accountnaam 13] tegen [medeverdachte 2] dat hij morgen “100” zou doen en dat hij straks “81” klaar zou hebben. [medeverdachte 2] had vervolgens kort contact met de beheerder van de stashlocatie (de rechtbank begrijpt: [accountnaam 27] ). Enkele uren later was er contact tussen [medeverdachte 2] en [accountnaam 13] . [medeverdachte 2] had de blokken cocaïne kennelijk opgehaald, maar wist niet goed welke blokken de zwarte en welke de bruine tape hadden. [accountnaam 13] gaf door dat de blokken met de stempel 380 zwart tape hebben en dat de blokken met stempel PP1 bruin tape hebben. [verdachte] gaf [medeverdachte 2] vervolgens de opdracht om “30” met zwart tape bij [medeverdachte 3] te laten, kennelijk omdat er veel politie in de buurt was. [medeverdachte 2] vroeg of hij het in zijn huis moest bewaren. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 2] : “laat 30 van/met zwarte tape in de bus”. [verdachte] informeerde daarna bij [accountnaam 27] of [medeverdachte 2] was gekomen. [accountnaam 27] bevestigde dit en zei dat [medeverdachte 2] “het” in tassen had meegenomen, maar dat die niet in de ruimte pasten. [medeverdachte 2] had 25 pakketten “bruin” en 5 pakketten “zwart” gebracht. [verdachte] gaf [accountnaam 27] instructies om de blokken in de stashruimte te leggen. [61]
Overdrachten op 27, 28 en 29 maart 2020
Uit een EncroChat-gesprek van 27 maart 2020 volgt dat [medeverdachte 10] namens een afnemer “2” bij [medeverdachte 1] bestelde. [medeverdachte 1] kon dit leveren. [medeverdachte 10] gaf door dat zijn vriend om 20:00 uur daar was en dat hij in een grijze Volkswagen Polo kwam. [medeverdachte 1] zei dat de code “ [code 1] ” was. Ongeveer een minuut daarna zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat de Turk over acht minuten bij de [adres 10] was en dat hij in een grijze Volkswagen Polo kwam. [medeverdachte 2] moest de Turk “2 kilo van de zwarte” geven. [medeverdachte 10] stond in direct contact met zijn afnemer en hield [medeverdachte 1] steeds op de hoogte van waar zijn ontvanger was. [verdachte] stond in direct contact met [medeverdachte 2] en gaf door waar de ontvanger zich bevond. [verdachte] gaf het codewoord “ [code 1] ” door aan [medeverdachte 2] en zei dat de ontvanger met een grijze Volkswagen Polo zou komen. Om 20:34 uur stuurde [medeverdachte 2] naar [verdachte] dat het “klaar” was. Om 21:40 uur stuurde [medeverdachte 10] een foto naar [medeverdachte 1] met daarop een wit samengeperst blok cocaïne met daarop de stempel 380. [62]
Uit een EncroChat-gesprek van 28 maart 2020 volgt dat [medeverdachte 10] namens een afnemer weer “2” bestelde bij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kon dit leveren en gaf het adres [adres 10] in Rotterdam door. Om 11:43 uur gaf [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 1] door dat de ontvanger uiterlijk om 13:30 uur bij de [adres 10] kon zijn. Om 11:49 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat de Turk om 13:30 uur op de [adres 10] zou zijn en dat [medeverdachte 2] hem “twee zwarte” moest geven.
[medeverdachte 10] stuurde vervolgens om 13:05 uur naar [medeverdachte 1] dat de ontvanger over tien minuten zou vertrekken uit [alias 11] en dat hij in een grijze Peugeot Station zou komen. Om 13:25 uur gaf [verdachte] aan [medeverdachte 2] de locatie [adres 10] , het voertuig Peugeot station (grijs) en de code “ [code 1] ” door. [medeverdachte 1] gaf aan [medeverdachte 10] door dat de ontvanger moest gaan naar “waar hij gisteren geweest is”. [medeverdachte 10] zei vervolgens om 14:04 uur dat het een andere ontvanger was met een blauw trainingspak. [verdachte] zei om 14:04 tegen [medeverdachte 2] dat het een andere ontvanger was en noemde “blauw”. [medeverdachte 1] vroeg om 14:07 uur aan [medeverdachte 10] of hij hem gezien had. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 2] dat hij een lijst moest maken en alles moest noteren. [medeverdachte 2] antwoordde “2 bruin”. [verdachte] vroeg vervolgens of [medeverdachte 2] de ontvanger gevonden had. [medeverdachte 2] antwoorde “Ja toch”. Om 14:11 uur antwoordde [medeverdachte 10] “ja neef” op de vraag van [medeverdachte 1] of de ontvanger [medeverdachte 2] gezien had. [63] Om 14:55 uur kreeg [medeverdachte 10] een foto toegestuurd van een wit samengeperst blok. [64]
Op 29 maart 2020 om 18:24 uur vroeg [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 1] of hij morgen voor zijn afnemer “2” kon krijgen. [medeverdachte 1] gaf aan dat hij het ook vandaag kon leveren en zei dat de ontvanger kon komen naar het adres [adres 11] in Rotterdam. Om 21:05 uur stuurde [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 1] dat de ontvanger daar over vijf minuten is met een grijze Volkswagen Polo. [verdachte] stuurde om 21:06 uur naar [medeverdachte 2] dat de ontvanger over vijf minuten daar zou zijn in een grijze Volkswagen Polo en dat [medeverdachte 2] “2 bruine” moet overdragen. Om 21:11 uur was de ontvanger op de locatie. Om 21:16 uur stuurde [medeverdachte 2] naar [verdachte] dat hij de ontvanger gezien had en dat “ze zijn afgezet”. [65]
Overdracht op 6 april 2020
Op 6 april 2020 gaf [verdachte] in een EncroChat-bericht om 09:11 uur aan [medeverdachte 2] de opdracht om bij [accountnaam 27] “15 van die bruine” in de auto te leggen, zodat [medeverdachte 2] die naar [naam 3] in Amsterdam kon brengen. Om 11:27 uur gaf [verdachte] het adres [adres 12] in Amsterdam aan [medeverdachte 2] door. Om 11:59 uur meldde [medeverdachte 2] dat hij daar was en vroeg hij aan [verdachte] om tegen “hem” (de rechtbank begrijpt: de ontvanger) te zeggen dat hij naar buiten moest komen. Om 12:11 uur meldde [medeverdachte 2] dat het “safe” was. [66]
Huur [adres 4] in Rotterdam
Uit EncroChat-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] bleek dat zij in april 2020 van “huis” wilden veranderen. [verdachte] en [medeverdachte 1] besloten om vanaf 7 april 2020 samen een woning te huren aan de [adres 4] in Rotterdam. Zij huurden deze woning van het bedrijf [bedrijf 4] (met als eigenaresse [naam 4] ). [medeverdachte 1] heeft twee betalingen contant gedaan, daarna deden de feitelijke bewoners de betalingen zelf. [67] Op 7 april 2020 vroeg [medeverdachte 2] aan [verdachte] of de geldtelmachine naar “het nieuwe huis” moest worden gebracht. [verdachte] gaf [medeverdachte 2] op 8 april 2020 de opdracht om het geld in het oude huis te tellen en de geldtelmachine in de auto te leggen. [68] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] waren in het bezit van een sleutel van de nieuw gehuurde woning aan de [adres 4] in Rotterdam. [69]
Overdracht op 10/11 juni 2020
[verdachte] zei op 10 juni 2020 via EncroChat tegen [medeverdachte 1] dat ze morgen gewoon “die 10” moeten sturen. [medeverdachte 1] gaf aan dat “het” om 13:00 uur “daar” moest zijn. [verdachte] gaf vervolgens aan dat “ [alias 1] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] [70] ) het om 12:00 uur op moest halen en gaf hierbij het adres [adres 13] in Rotterdam door. [verdachte] vroeg in welke auto de chauffeur kwam en gaf door dat de chauffeur het codewoord “ [code 2] ” moest zeggen. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat de chauffeur in een zwarte BMW 5 serie oud model reed. [verdachte] zei dat zij zouden komen met een witte Peugeot Partner. [verdachte] vroeg of de chauffeur van [medeverdachte 1] al eerder was geweest. [medeverdachte 1] gaf aan dat “de [alias 1] man” eerder altijd in een Volkswagen Polo kwam.
Tijdens het gesprek met [medeverdachte 1] , zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat er morgen iemand naar de [adres 13] in Rotterdam zou komen om 12:00 uur. [medeverdachte 2] moest hem “10 kilo van het mooie” geven. [verdachte] gaf daarnaast de code “ [code 2] ” door en zei dat de persoon in een BMW serie 5 kwam. [verdachte] zei dat deze persoon de chauffeur van [medeverdachte 4] was, degene die eerder altijd met de witte Polo kwam. [71]
Op 11 juni 2020 spraken [verdachte] en [medeverdachte 1] af dat de chauffeurs elkaar om 11:00 uur gingen ontmoeten. [verdachte] vroeg om 10:30 uur aan [medeverdachte 2] of hij in “het nieuwe huis” was. [medeverdachte 2] bevestigde dit. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 2] dat hij om 11:00 uur bij de [adres 13] in Rotterdam moest zijn. Hij moest daar “10 kilo” geven. [medeverdachte 2] zei om 11:01 uur dat hij er was. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat zijn chauffeur er over twee minuten zou zijn. Om 11:11 uur zei [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat “het nu oke is”. [verdachte] zei direct daarna tegen [medeverdachte 1] dat het “afgegeven” was.
[medeverdachte 2] zei dat hij zich op 11 juni 2020 bevond in “het nieuwe huis”. [medeverdachte 2] reed tijdens de overdracht die dag in een witte Peugeot Partner. Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 4] in Rotterdam zijn twee witte Peugeot Partners met de kentekens [kenteken 3] en [kenteken 4] in beslag genomen. [72] In beide voertuigen werd een verborgen ruimte aangetroffen. [73] Het staat daarmee vast dat met “het nieuwe huis” de [adres 4] in Rotterdam werd bedoeld.
Aantreffen blokken op 11 maart 2021
Op 11 maart 2021 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres 4] in Rotterdam. In een slaapkamer werd achter een lage kast een luik aangetroffen. [74]
Onderzoek ‘Actus’ richtte zich op het verhuurbedrijf [bedrijf 4] . In het kader van dit onderzoek werd tijdens een doorzoeking in de woning van [naam 4] – die de woning aan de [adres 4] verhuurde aan [medeverdachte 1] en [verdachte] – een Samsung S9 aangetroffen. In de telefoon stond een filmpje dat op 27 maart 2020 via WhatsApp naar een contact was gestuurd. Op het filmpje was een rondleiding te zien door de woning aan de [adres 4] in Rotterdam. Op dit filmpje was de woning nagenoeg leeg. In de kamer waar op 11 maart 2021 een luik werd aangetroffen, bevond zich op dat moment nog geen luik. [75]
Achter het luik werd onder meer een gele plastic Jumbo tas aangetroffen. In deze tas zaten vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5030 gram. [76] In een bigshopper van de Action zaten ook vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5010 gram. [77]
4.4.6.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
Naar het oordeel van de rechtbank – onder meer verwijzend naar hetgeen in paragraaf 4.4.5.2 hieromtrent is overwogen – staat het vast dat bij alle overdrachten sprake was van cocaïne.
Uit EncroChat-gesprekken blijkt dat door [medeverdachte 2] en [accountnaam 13] werd gesproken over blokken, stempels en verpakkingsmateriaal. De blokken met de stempel 380 hadden zwart tape en de blokken met de stempel PP1 hadden bruin tape. Eerder is vastgesteld dat blokken cocaïne met deze stempels in [plaats 1] geproduceerd zijn. Er moesten steeds bepaalde aantallen ‘van de zwarte of de bruine’ worden overgedragen. Na de overdrachten werden foto’s verstuurd van samengeperste witte blokken (met daarop de stempel 380). Daarnaast zijn op een stashlocatie meerdere blokken met cocaïne aangetroffen in zwarte folie.
De rechtbank stelt vast dat de woning aan de [adres 4] in Rotterdam als zogenoemde ‘stashwoning’ werd gebruikt voor het opslaan van onder meer blokken cocaïne en geld.
Overdrachten 27 maart 2020, 28 maart 2020, 29 maart 2020, 6 april 2020 en 10/11 juni 2020
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden vast dat op 27 maart 2020 (dertig kilogram en twee kilogram), 28 maart 2020, 29 maart 2020, 6 april 2020 en 10/11 juni 2020 overdrachten hebben plaatsgevonden van blokken cocaïne.
Op 27, 28 en 29 maart 2020 bestelde [medeverdachte 10] telkens twee kilogram cocaïne bij [medeverdachte 1] . [medeverdachte 10] stuurde zijn chauffeur naar een vooraf bepaalde locatie die hij deelde met [medeverdachte 1] . Vervolgens was [verdachte] degene die [medeverdachte 2] aanstuurde als chauffeur om de cocaïne te leveren aan de chauffeur van [medeverdachte 10] . Door [medeverdachte 1] werd meerdere keren aan [medeverdachte 10] een codewoord verstrekt dat bij de overdrachten gebruikt moest worden. Hetzelfde codewoord werd door [verdachte] aan [medeverdachte 2] gegeven teneinde de cocaïne te leveren aan de chauffeur van [medeverdachte 10] .
Gezien het op zeer snelle wijze doorspelen van (identieke) informatie, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] onderling contact hadden over deze overdrachten.
Daarnaast was [verdachte] degene die [medeverdachte 2] op 27 maart 2020 en 6 april 2020 als chauffeur aanstuurde om respectievelijk 30 kilogram en 15 kilogram cocaïne over te dragen. [verdachte] werd door [medeverdachte 2] steeds op de hoogte gehouden van zijn locatie. [medeverdachte 2] berichtte [verdachte] wanneer de overdracht geslaagd was.
Op 10/11 juni 2020 stuurde [verdachte] – na contact met [medeverdachte 1] te hebben gehad over de overdracht – [medeverdachte 2] aan om 10 kilogram cocaïne aan de chauffeur van [medeverdachte 4] te leveren. [medeverdachte 2] haalde deze 10 kilo op in de stashwoning aan de [adres 4] in Rotterdam. [medeverdachte 4] stond met betrekking tot deze overdracht in contact met [medeverdachte 1] . Er werden wederom codewoorden gebruikt voor de overdracht.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door onder meer [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de overdrachten op 27, 28 en 29 maart 2020, door [verdachte] en [medeverdachte 2] bij de overdrachten op 27 maart 2020 en 6 april 2020 en door 10/11 juni 2020 door [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] .
Uit de telefonische contacten en de onderlinge taakverdeling blijkt dat zij allen bij de verschillende overdrachten een cruciale rol hadden binnen het geheel. Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de overdrachten. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De coördinerende rol die [verdachte] heeft vervuld bij al deze overdrachten was belangrijk en onmisbaar en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Aantreffen cocaïne in stashwoning
Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 11 maart 2021 gezamenlijk ruim tien kilogram cocaïne voorhanden hebben gehad in de stashwoning aan de [adres 4] in Rotterdam. Voor het aanwezig hebben van drugs, is vereist dat een verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan en dat de drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren de feitelijke huurders van de stashwoning. Nadat zij de woning zijn gaan huren, is daarin door middel van het aanbrengen van een luik een verborgen ruimte gecreëerd waarin onder andere cocaïne bewaard werd. [medeverdachte 1] en [verdachte] stuurden gezamenlijk de voorraad en de levering van de cocaïne aan. Als huurders waren zij bevoegd om te bepalen wie zich wel of niet in de woning mocht bevinden. Hiermee is hun wetenschap en beschikkingsmacht over de aangetroffen cocaïne gegeven.
Conclusie
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich op voornoemde data schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
4.4.7
Feit 5, zaaksdossiers 4 en 5
4.4.7.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland geldoverdrachten hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn geldbedragen aangetroffen in verschillende woningen, waaronder de woning waar verdachte woonachtig was. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze overdrachten en de aangetroffen geldbedragen.
Geldbedrag ter hoogte van € 93.500,--
Op 2 april 2020 vroeg [medeverdachte 1] via Encrochat aan [verdachte] of “ [alias 11] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 10] [78] ) “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) kon brengen. [verdachte] gaf akkoord en zei daarna tegen [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 10] het geld zo zou brengen. Na overleg met [medeverdachte 2] , gaf [verdachte] het adres [adres 14] in Rotterdam aan [medeverdachte 1] door. [medeverdachte 1] stuurde dit adres vervolgens door naar [medeverdachte 10] . [medeverdachte 1] vroeg aan [medeverdachte 10] of hij in een auto met “stash” (de rechtbank begrijpt: een verborgen ruimte) reed. [medeverdachte 10] beantwoordde deze vraag bevestigend. [medeverdachte 1] zei vervolgens tegen [verdachte] dat [medeverdachte 10] over maximaal dertig minuten daar zou zijn en dat de € 93.500,-- al in het bezit van [medeverdachte 10] was. De overdracht op 2 april 2020 ging niet door, omdat er “scoto” (straattaal voor politie) in de buurt was. [79]
Op 3 april 2020 stuurde [medeverdachte 1] [medeverdachte 10] naar hetzelfde adres. [medeverdachte 1] meldde de vertrektijd van [medeverdachte 10] meteen aan [verdachte] , waarna [verdachte] dit weer doorgaf aan [medeverdachte 2] . Om 16:57 uur zei [medeverdachte 10] dat hij er over vijftien minuten zou zijn en stuurde een screenshot met de navigatieroute en een aankomsttijd (17:16 uur). [medeverdachte 1] meldde dit meteen aan [verdachte] en stuurde de screenshot mee.
[verdachte] zei vervolgens tegen [medeverdachte 2] dat het exact 17:16 uur ging worden en dat [medeverdachte 10] met een grijze Peugeot Station kwam. [medeverdachte 10] zou het geld aan [medeverdachte 2] gaan geven. Om 17:19 uur zei [medeverdachte 10] tegen [medeverdachte 1] : “Ik heb het gegeven” en “93500 neef”. Om 17:20 uur zei [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat het “safe” was. Hij stuurde ook “93500”. [medeverdachte 2] had het geld “gewoon buiten geteld”. [80]
Geldbedrag ter hoogte van € 79.000,--
Op 24 april 2020 laat [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 1] weten dat hij “die pap” wilde gaan brengen. Daarna informeerde [medeverdachte 1] bij [verdachte] naar het adres waar [medeverdachte 10] pap kon brengen. [verdachte] gaf [medeverdachte 1] het adres [adres 15] in Rotterdam door. [medeverdachte 1] stuurde dit adres door naar [medeverdachte 10] . [verdachte] wilde van [medeverdachte 1] weten welke persoon in welke auto zou komen. [medeverdachte 1] communiceerde dit met [medeverdachte 10] , die antwoordde dat hij er met een half uur zou zijn en dat hij samen met een vriend zou komen in een witte Golf 7. [medeverdachte 1] stuurde dit vervolgens door aan [verdachte] . Toen [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 1] de mededeling stuurde dat hij er was, liet [medeverdachte 1] dit direct aan [verdachte] weten. Kort hierna zei [medeverdachte 10] tegen [medeverdachte 1] : “Ik heb 79 (de rechtbank begrijpt: € 79.000,--) gegeven neef”. [81]
Geldbedrag ter hoogte van € 72.000,--
Op diezelfde dag vroeg [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 1] hoeveel geld hij tot nu toe had gegeven. [medeverdachte 1] zei dat dit om de geldbedragen van € 13.200,--, € 93.500,-- en € 72.000,-- ging. [82] [medeverdachte 10] vroeg aan [medeverdachte 1] hoeveel “aan blokken” gepakt was. [medeverdachte 1] zei dat de laatste “10 stempels van 380 en 2 andere stempel” was. Verder zei [medeverdachte 1] : “En dan hb je 2 keerbsb”. [83] Ondertussen informeerde [medeverdachte 1] bij [verdachte] hoeveel [medeverdachte 10] gepakt had. [medeverdachte 1] zei dat bij hem in totaal “12” stond. [medeverdachte 10] zei vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat het zeker geen “12” was.
Op 25 april 2020 zei [medeverdachte 10] tegen [medeverdachte 1] dat het om “11 stks” ging. [medeverdachte 10] rekende in een gesprek met [medeverdachte 1] uit hoe het volgens hem zat. Er stond nog één blok open van de Rus. Volgens [medeverdachte 10] kwam het precies uit als hij 11 blokken rekende. [medeverdachte 1] zei vervolgens tegen [medeverdachte 10] : “Was toen 10 stuks had je 72 pap (de rechtbank begrijpt € 72.000,--) ook gebracgt”. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat het volgens [medeverdachte 10] om 11 blokken ging. [verdachte] zei dat [medeverdachte 10] dan gelijk had. [84]
Geldbedrag ter hoogte van € 129.900,-- (ten laste gelegd als € 130.000,--)
De rechtbank verwijst – om herhaling in het vonnis zoveel mogelijk te voorkomen – met betrekking tot de feiten en omstandigheden ten aanzien van dit geldbedrag naar paragraaf 4.4.5.1 (onder het kopje:
EncroChat-gesprekken over een nieuw laboratorium).
Geldbedrag ter hoogte van € 160.500,--
Op 7 mei 2020 vroeg [medeverdachte 1] via Encrochat aan [verdachte] een adres waar “pap” kon worden gebracht. [verdachte] gaf daarop het adres [adres 15] in Rotterdam door. Op 9 mei 2020 zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat “ [alias 1] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ) morgen om 11:00 uur “2” kon komen halen. [verdachte] antwoordde: “ok [adres 15] ”. [verdachte] zei dat het alleen wel een andere stempel was. Op 10 mei 2020 om 10:44 uur gaf [medeverdachte 1] het adres door aan [medeverdachte 4] en zei dat de code voor de overdracht “ [code 1] ” was. [medeverdachte 4] zei dat hij in de Range zou komen. [medeverdachte 4] zou eerst het geld geven en daarna naar kantoor gaan. [medeverdachte 1] zei vervolgens dat ze elkaar op het kantoor van [medeverdachte 4] zouden zien. [medeverdachte 4] zei om 11:44 uur: “Akk. broer. Ik geef over 15 min. 160.500 af op jullie adres” en gaf de code “ [code 3] ” door. Toen [medeverdachte 4] om 11:57 uur doorgaf dat hij er was, zei [medeverdachte 1] tegen hem dat “de medewerker” er over maximaal 10 minuten zou zijn. Om 12:03 uur zei [medeverdachte 4] dat hij naar het kantoor ging en dat [medeverdachte 1] daar kon komen. [85]
Om 12:42 uur arriveerde een Range Rover voorzien van het kenteken [kenteken 5] bij het pand aan de [adres 16] in [plaats 4] . [medeverdachte 4] (als bestuurder) en een andere man (als passagier) stapten uit en gingen het bedrijfspand binnen. Om 13:27 liep [medeverdachte 1] ook bij dit pand naar binnen. [86]
Geldbedrag ter hoogte van € 114.600,--
Op 18 mei 2020 zei [medeverdachte 4] om 10:28 uur tegen [medeverdachte 1] dat hij om 12:00 uur een adres moest geven, zodat hij ( [medeverdachte 4] ) geld kon geven. [medeverdachte 4] zei vervolgens: “ik geef 114.600 dat wordt dan 350”. [medeverdachte 4] zei dat hij met een zwarte Renault Clio ging. Om 11:38 uur zei [medeverdachte 1] dat zijn “medewerker/mannetje” onderweg was. [medeverdachte 4] gaf de code “ [code 4] ” door. [medeverdachte 1] gaf door dat zijn medewerker met een busje kwam, een Caddy type. [medeverdachte 4] zei om 12:33 uur dat de medewerker naar hem toe moest komen en dat hij bij de flatjes zat, net als altijd. [87]
Geldbedrag ter hoogte van € 219.830,--
Op 8 juni 2020 werden in een EncroChat-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] onder meer foto’s van samengeperste witte blokken voorzien van de stempels “Urus” en “Ozo” verstuurd. [medeverdachte 1] zei dat hij hun vriend had gestuurd en benoemde “27500”. [medeverdachte 1] zei vervolgens tegen [verdachte] dat ze er “12” zouden reserveren als de kwaliteit goed was. [medeverdachte 1] zei dat hij morgen “pap” zou sturen, dan zouden ze het woensdag in hun handen hebben. [88]
Op 9 juni 2020 vroeg [medeverdachte 1] aan [verdachte] of ze elkaar bij school konden treffen. Toen [verdachte] zei dat hij er niet was die dag, spraken ze verder via Encrochat. [medeverdachte 1] gaf aan [verdachte] door dat zijn vriend om 15:00 uur “pap” ging afgeven voor “10”. [medeverdachte 1] vroeg vervolgens of [verdachte] “10” apart kon zetten. [medeverdachte 1] zei tegen [verdachte] dat hij “hem” een token had gegeven van 5 euro en dat [verdachte] die ook aan “ [alias 9] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) moest geven. [medeverdachte 1] gaf het adres [adres 17] in Amsterdam door. [verdachte] zei vervolgens dat het geld om 11:00 uur klaar zou staan. [medeverdachte 1] en [verdachte] spraken af dat de token de volgende dag om 10:00 uur bij de [adres 13] in Rotterdam overgedragen zou worden. [verdachte] zei dat het beter was als [medeverdachte 1] dat door zijn neefje liet brengen.
Vervolgens gaf [verdachte] aan [medeverdachte 2] door dat morgen de “jongste/kleinste Turk” in de ochtend naar de [adres 13] in Rotterdam zou komen en dat hij “een brief van 5 euro” ging geven. [medeverdachte 2] moest vervolgens om 11:00 uur naar de [adres 17] in Amsterdam gaan om de token te geven. Hij zou het geld dan krijgen. [89]
Op 10 juni 2020 om 9:48 uur zei [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat ze in “ [adres 13] ” (de rechtbank begrijpt: [adres 13] ) waren, waarop [verdachte] zei dat de jongste/kleine Turk met een Audi station kwam. Om 10:15 uur zei [medeverdachte 2] dat het “safe” was. Hij was met de Peugeot. [verdachte] gaf nogmaals door dat [medeverdachte 2] naar de [adres 17] in Amsterdam moest gaan. Om 11:09 uur zei [medeverdachte 2] dat hij er was. Om 11:22 uur zei hij dat het “safe” was. [verdachte] vroeg: “heeft hij je geld gegeven”, waarop [medeverdachte 2] bevestigend antwoordde. [medeverdachte 2] kreeg van [verdachte] de opdracht om naar “ [alias 10] ” te gaan om het geld te tellen met een machine. [medeverdachte 2] zei na het tellen van het geld dat ze € 219.830,-- uit Amsterdam hadden gehaald. [verdachte] gaf daarna aan [medeverdachte 1] door “219.830 van de wisselaar”. [90]
Geldbedrag ter hoogte van € 869.380,--
Tijdens de doorzoeking aan de [adres 4] in Rotterdam werden in een verborgen ruimte boodschappentassen gevonden met daarin een geldbedrag van in totaal € 869.380,--. Dit geldbedrag was verpakt in pakketten met verschillende coupures. Ook werd in een boodschappentas een geldtelmachine aangetroffen. [91]
Geldbedrag ter hoogte van € 500.000,--
In een Encrochat-gesprek van 15 mei 2020 gaf [verdachte] aan [medeverdachte 5] de opdracht om ze “nog eens” € 500.000,-- te geven. [medeverdachte 5] zei vervolgens “150.000 van vijftigjes + 250.000 van twintigjes + 90.000 van tienjes + 10.000 van vijfjes”. [medeverdachte 5] stuurde vervolgens op 16 mei 2020 dat ze geld hebben gebracht en “500.000” hebben meegenomen. [92]
[medeverdachte 15] en [accountnaam 23] voerden een drugsadministratie. [93] In die administratie kwam het contact “ [alias 12] ” ( [verdachte] [94] ) veelvuldig voor. Op 16 mei 2020 stuurde [medeverdachte 15] via Encrochat een foto van een onderdeel van de administratie naar [accountnaam 23] . Op de foto stond onder meer een handgeschreven tekst met: “ [alias 12] 16/05 [nummer 1] “ en “500.000”. [medeverdachte 15] zei vervolgens tegen [accountnaam 23] dat “S” 500 had gegeven/overhandigd. Hij stuurde een token, namelijk een bankbiljet van 5 euro met het nummer [nummer 1] .
Op 17 mei 2020 vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 8] hoeveel hij in totaal moest geven. Hij zei dat hij in totaal al “4.5 milj” (de rechtbank begrijpt (4,5 miljoen euro) had betaald. Op 15 mei 2020 had hij € 1.000.000,-- gegeven en op 16 mei 2020 € 500.000,--. [95] Dit kwam overeen met de aangetroffen administratie. [96]
Geldbedrag ter hoogte van € 1.000.000,--
Op 5 juni 2020 stuurde [medeverdachte 8] een foto van een schermafbeelding naar [verdachte] . Hierin stond onder meer de plaats “Rotterdam”, het SkyECC-account [accountnaam 28] , de tokencode “ [code 5] ” en een bedrag ter hoogte van “1.000.000”. [97] [verdachte] stuurde de schermafbeelding door naar [medeverdachte 6] en zei: “morgen 10 ochtend, [adres 18] Rotterdam, 1 milj” en “jullie moeten de bus op de [adres 10] zetten”. [medeverdachte 6] kreeg van [verdachte] de opdracht om eerst een controle te houden. [verdachte] zei vervolgens: “als het ok is dan zeg je pas aan [alias 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) dat hij het geld kan brengen”. [98]
Op 7 juni 2020 om 09:05 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 6] dat hij en een ander om 11:00 uur bij [medeverdachte 9] moesten zijn. Om 10:58 uur stuurde [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 5] dat hij over vijf minuten bij hem zou komen. Om 11:10 uur vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 6] of “ze” al bij [medeverdachte 9] waren, waarop [medeverdachte 6] bevestigend antwoordde. [verdachte] zei vervolgens dat “ze” binnen moesten wachten tot 14:15 uur. Om 14:11 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 6] dat hij naar buiten moest komen en de sleutel moest achterlaten bij [medeverdachte 2] . [verdachte] zei dat hij ook buiten was en dat ze er heen zouden gaan en eerst zouden praten.
Om 14:24 uur zei [medeverdachte 6] tegen [medeverdachte 2] dat hij zich klaar moest maken. [medeverdachte 2] vroeg of hij het geld klaar moest zetten, waarop [medeverdachte 6] antwoordde: “breng geld”. Om 14:26 uur stuurde [medeverdachte 6] een foto van een 5 euro biljet met het serienummer [code 5] naar [verdachte] . Dit betrof hetzelfde serienummer als het nummer dat op 5 juni 2020 door [medeverdachte 8] naar [verdachte] was verstuurd. [verdachte] stuurde de foto van het 5 euro biljet een minuut later door naar [medeverdachte 15] en vroeg of hij de 1 miljoen kon geven. [medeverdachte 15] bevestigde dat dit de juiste token was. [medeverdachte 6] zei om 14:43 uur tegen [verdachte] : “KLAAR”. [verdachte] gaf [medeverdachte 6] de opdracht om de token in de vorm van het 5 euro biljet bij zich te houden. [99]
Tijdens de doorzoeking in het pand aan de [adres 4] in Rotterdam werd op de slaapkamer van [medeverdachte 5] een rugtas gevonden met daarin onder meer een 5 euro biljet met het serienummer [code 5] . Op het biljet stond met een pen “1.000.000” geschreven. [100]
4.4.7.2 Overwegingen en conclusies
Ten eerste is aan verdachte ten laste gelegd het plegen van verbergingshandelingen of verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen. Nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verhullingshandelingen in de zin van dit artikel hebben plaatsgevonden, zal zij verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank merkt op dat het geldbedrag van € 869.380,-- weliswaar is aangetroffen in een verborgen ruimte in een door verdachte gehuurde stashwoning, maar de rechtbank ziet dit niet als een verbergingshandeling of verhullingshandeling in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a Sr. Het gebruik van de verborgen ruimte was naar het oordeel van de rechtbank gericht op het verbergen of verhullen van de
vindplaatsvan het geld en niet op het verbergen of verhullen van de
criminele herkomstdaarvan, of wie de rechthebbende op dat geld was.
Verder is als alternatieve gedraging aan verdachte ten laste gelegd dat hij deze geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of hiervan gebruikt heeft gemaakt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr. Voor een bewezenverklaring van deze gedraging(en) is het in de eerste plaats relevant of aannemelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en vervolgens of die voorwerpen onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig zijn uit dat misdrijf. Van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen is onder meer sprake indien de voorwerpen de opbrengst uit eigen misdrijf betreffen of de buit van een door de verdachte begaan vermogensdelict.
De rechtbank acht bewezen dat de contante geldbedragen die verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft (laten) overgedragen, afkomstig zijn van eigen misdrijf, omdat uit de bewijsmiddelen evident blijkt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs. Tevens is van legale inkomsten niet gebleken.
Ten aanzien van het bedrag van € 114.600,-- dat op 18 mei 2020 is overgedragen overweegt de rechtbank nog dat de betrokkenheid van [verdachte] niet rechtstreeks uit het berichtenverkeer in het dossier blijkt, in tegenstelling tot de andere bedragen waarbij dat wel het geval is. De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring ten aanzien van het bedrag van € 114.600,-- omdat zij van oordeel is dat die overdracht niet los kan worden gezien van de andere overdrachten en het dus niet anders kan zijn dan dat [verdachte] hierbij betrokken is geweest. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat [verdachte] voorkomt in de administratie die een Mexicaanse medeverdachte bijhield en zorg droeg voor de afdracht van grote sommen geld aan deze Mexicaanse medeverdachte en het voor [verdachte] dus van groot belang was om overzicht en controle te hebben over de opbrengsten van de handel in verdovende middelen.
Uit vaste jurisprudentie (onder meer HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) blijkt dat voor de strafbaarheid van het verwerven en voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen, moet blijken dat naast het bewezen verklaarde verwerven en voorhanden hebben ook sprake is geweest van een gedraging van verdachte die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. In het bijzondere geval dat het overdragen van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin verdachte onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, is eveneens voor de strafbaarheid daarvan een gedraging vereist die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen gericht karakter heeft (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714).
Op grond van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [verdachte] een gedraging heeft verricht die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen gericht karakter heeft. Om die reden kunnen de ten laste gelegde gedragingen weliswaar worden bewezenverklaard, maar levert de bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 420bis lid 1 onder b Sr op en zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van witwassen.
De rechtbank overweegt dat in dit geval wel sprake zou kunnen zijn van de met een aanzienlijk lichter strafmaximum bedreigde delicten van eenvoudig witwassen of eenvoudig schuldwitwassen als bedoeld in de artikelen 420bis.1 Sr en 420quater.1 Sr. Deze delicten zijn evenwel niet ten laste gelegd.
Ten slotte is aan [verdachte] onder dit feit alternatief de opzetheling van de geldbedragen ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat ook de daarop betrekking hebbende feitelijke gedragingen op zichzelf wel bewezen verklaard kunnen worden, maar deze bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 416 lid 1 Sr oplevert. In het wettelijke systeem heeft het delict heling immers het karakter van een begunstigingsdelict, zodat moet worden aangenomen dat de kwalificatie voor dit delict is uitgesloten wanneer aannemelijk is dat [verdachte] de misdrijven waarmee de voorwerpen zijn verkregen, zelf (mede) heeft begaan. Dit geldt voor alle overgedragen geldbedragen en het aangetroffen geldbedrag. Om die reden zal ook ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van opzetheling.
4.4.8
Feit 1, zaaksdossier 1
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) en als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr), van welke organisatie hij de leider was.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugsgerelateerde misdrijven, witwassen en valsheid in geschrifte) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 140 Sr en de vaste jurisprudentie omtrent het begrip ‘leider’ duidt dit op een bijzondere kwaliteit van de dader, als degene die een centrale rol speelt binnen de organisatie. De leider hoeft niet de hoogste leider te zijn of het meest te verdienen. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft of een bepaald gezag bezit. De leider onderscheidt zich van de overige deelnemers door gedragingen als het nemen van initiatieven, het verdelen van taken, het geven van opdrachten, het (eventueel) sanctioneren van overtredingen van binnen de organisatie geldende regels of afspraken of het verdelen van de opbrengst van de criminele activiteiten.
Het oordeel van de rechtbank
Over het bestaan van een criminele organisatie, de structuur daarvan en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] beiden een netwerk van personen om zich heen hadden die in hun opdracht drugsgerelateerde werkzaamheden verrichtten. Zij werkten met hun netwerk nauw samen met een groep Mexicaanse en Colombiaanse verdachten die ervoor zorgden dat cocaïne-base vanuit Mexico via Spanje naar Nederland werd verscheept. Vanuit Mexico werden leden van die groep naar Nederland gestuurd om hier te werken in verschillende drugslaboratoria. Samen met de leden afkomstig uit Mexico werd de cocaïne-base in de laboratoria in [plaats 1] en [plaats 2] bewerkt tot een eindproduct. [101]
[verdachte] had contact met de Mexicanen over het gebruik van de drugslaboratoria, hoeveel cocaïne-base geleverd moest worden en welke stempels gebruikt moesten worden. [verdachte] wilde op de hoogte worden gehouden van wat er in de laboratoria gebeurde en hoeveel cocaïne er werd geproduceerd. [verdachte] gaf [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de opdracht om de cocaïne-base naar het drugslaboratorium te brengen.
Na de productie werd de cocaïne naar de door [verdachte] en [medeverdachte 1] gehuurde stashlocatie aan de [adres 4] in Rotterdam gebracht. [verdachte] gaf [medeverdachte 2] de opdracht om de geproduceerde blokken naar de stashlocatie te brengen. Als een verkoop/overdracht plaatsvond, dan werden de blokken cocaïne opgehaald bij de stashwoning. Het geld dat met de overdrachten werd verdiend, werd weer in de stashwoning opgeslagen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] verbleven in deze woning en hielden zich onder meer bezig met het bewaken daarvan. [102]
Binnen het netwerk van Nederlandse en Mexicaanse verdachten werd gecommuniceerd via crypto-telefoons. Daarnaast vonden meerdere ontmoetingen plaats. Zo ontmoetten [medeverdachte 1] en [verdachte] elkaar geregeld op het schoolplein van de school van hun kinderen. Op 10 juni 2020 vroeg [medeverdachte 1] bijvoorbeeld via EncroChat aan [verdachte] of hij zo bij school zou zijn, waarop [verdachte] antwoordde dat hij daar was. [medeverdachte 1] gaf vervolgens aan dat hij [verdachte] dan daar zou spreken. [103] Daarnaast werd op 7 oktober 2020 door de politie waargenomen dat zij elkaar ontmoetten op dit schoolplein. [104]
Dat sprake was van een duidelijke structuur, maar ook van een zeker mate van hiërarchie blijkt onder meer uit de gang van zaken bij de verkoop/overdrachten van de cocaïne. Uit de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat [verdachte] en [medeverdachte 1] elk de medeverdachten in hun eigen lijn instrueerden over de dag, het tijdstip en de plaats van de overdracht, het voertuig waarin werd gereden en de code voor de overdracht. [verdachte] instrueerde [medeverdachte 2] over het overhandigen van de cocaïne en het in ontvangst nemen en overdragen van contante geldbedragen. Door [medeverdachte 2] werd steeds een terugkoppeling gegeven dat de cocaïne was afgeleverd en/of dat het geld in ontvangst was genomen. [medeverdachte 2] telde het geld soms met de hand, maar vaak werd dit geteld met behulp van een geldtelmachine. [105] Het feit dat tijdens overdrachten steeds gebruik werd gemaakt van meerdere schakels, codenamen en tokens betekent dat heimelijk en voorzichtig geopereerd werd. Daar komt bij dat voor het overdragen van cocaïne en geldbedragen gebruik werd gemaakt van meerdere voertuigen met verborgen ruimten.
De samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] kwam ook duidelijk naar voren toen het drugslaboratorium in [plaats 1] in brand stond. Zij zorgden, met behulp van onder meer [medeverdachte 2] , voor het onderbrengen van de Mexicanen die werkzaam waren in het laboratorium. Zij stuurden in dit kader beide andere personen aan om de Mexicaanse mannen naar een door hen georganiseerd verblijfsadres te vervoeren.
[verdachte] verloor zijn eigen positie daarbij niet uit het oog. Toen bleek dat één van de auto’s met daarin [medeverdachte 2] en de Mexicaanse verdachten werd gecontroleerd door de politie, zei [verdachte] tegen [medeverdachte 8] dat hij van auto wilde wisselen. [106]
Uit EncroChat-gesprekken zijn duidelijke aanwijzingen naar voren gekomen die wijzen op criminele geldstromen. In de gesprekken werd veel gesproken over “pap” (geld) en betalingen voor blokken cocaïne. Daarnaast is vastgesteld dat meerdere overdrachten van zeer grote geldbedragen hebben plaatsgevonden onder aansturing van [verdachte] . Ook werd in een verborgen ruimte in de stashwoning een geldbedrag van € 869.380,-- aangetroffen.
Gebleken is dat door de Mexicaanse verdachten een administratie werd bijgehouden van de handel in verdovende middelen en de betalingen daarvan ( [medeverdachte 15] stuurde immers op 16 mei 2020 meerdere foto’s met daarop handgeschreven administratie). Uit deze administratie kwam naar voren dat [verdachte] in mei 2020 in twee weken tijd rond de € 4.500.000,-- heeft overgedragen aan de Mexicaanse verdachten. [107]
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het bovenstaande in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en anderen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de productie en de gecoördineerde verkoop van cocaïne en het witwassen van daarmee verdiende geldbedragen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (de productie van en handel in verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen). Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de hiervoor besproken feiten, is daarmee het oogmerk van de organisatie op het plegen van die misdrijven gegeven. Dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op zijn coördinerende rol en de aard van de door hem gevoerde gesprekken, evident. Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van die misdrijven zijn verder de observaties en de resultaten van verschillende doorzoekingen.
[verdachte] kan worden gekwalificeerd als een leidinggevende in deze organisatie. Het staat immers vast dat verdachte een aansturende rol had binnen dit samenwerkingsverband en allerlei opdrachten uitdeelde aan anderen, zodat de productie en vervolgens de handel in verdovende middelen zou slagen. Verder was hij degene die zorgde voor de afdracht van het verdiende geld richting de Mexicaanse tak van de organisatie.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] als leider heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 Ow en artikel 420bis Sr.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie zag op het plegen van het misdrijf valsheid in geschrifte en zal [verdachte] derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 mei 2021 als leider zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank zal deze periode wijzigen, in die zin dat deelgenomen is in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021. De betrokkenheid van [verdachte] in de periode vóór 1 januari 2019 kan, op basis van het onderzoeksdossier, niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
4.4.9
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De rechtbank heeft de verklaring van getuige [getuige] niet gebruikt voor het bewijs voor feit 1 (leiding geven aan een criminele (drugs)organisatie). Om die reden bestaat geen reden om de getuige daarover te horen. De verdediging heeft om die reden geen belang bij het horen van de getuige op dit punt.
Indien en voor zover het verzoek tot het horen van getuige [getuige] betrekking heeft op de andere aan verdachte ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank dat de verdediging op 28 november 2022 het ondervragingsrecht al heeft kunnen uitoefenen. Toen is deze getuige, op verzoek van de verdediging, door de rechter-commissaris gehoord. Op de vraag van de waarnemend raadsman van verdachte of de getuige bereid was om vragen over verdachte te beantwoorden, heeft de getuige geantwoord dat hij daar niet toe bereid was. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om de verdediging opnieuw in de gelegenheid te stellen om deze getuige te ondervragen, zijn door de verdediging in het geheel niet aangedragen. Het aanhoudingsverzoek van de verdediging wordt daarom afgewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021 in de gemeente Schiedam en/of Rotterdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in:
- artikel 2 van de Opiumwet, en
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
van welke organisatie hij, verdachte, een van de leiders was;
2.
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019 in de gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 1] ,
2539 kilogram van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juni 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en
- opzettelijk aanwezig heeft gehad, en
- opzettelijk heeft vervaardigd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, telkens zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en wel:
- in de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in een schuur aan de [adres 2] nr. 1 te [plaats 1] , en
- in de periode van 29 maart 2020 tot en met 4 mei 2020 in een schuur/loods aan de Nieuwe [adres 3] te [plaats 2] ;
4.
hij op nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 mei 2021 te Rotterdam en De Lier en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en
- opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en wel:
- op 27 maart 2020 een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram cocaïne, en
- op 27 en 28 en 29 maart 2020 telkens ongeveer een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne, en
- op 6 april 2020 een hoeveelheid van ongeveer 15 kilogram cocaïne;
- op 10/11 juni 2020 een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram cocaïne;
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 4] te Rotterdam een hoeveelheid van ruim 10 kilogram cocaïne;
5.
hij op nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 mei 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
b)
voorwerpen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van circa 3.251.910,-- euro, en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van 13.200,--, en
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,--, en
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,--, en
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,--, en
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 129.900,--, en
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,--, en
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van 114.600,--, en
- op 15 mei 2020 een geldbedrag van euro 500.000,--, en
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,--, en
- op 10 juni 2020 een geldbedrag van euro 219.830,--, en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 4] te Rotterdam een geldbedrag van euro 869.380,--,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf
en
c)
voorwerpen, te weten:
contante geldbedragen tot een totaalbedrag van circa 3.251.910,-- euro, en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,--, en
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,--, en
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,--, en
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,--, en
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 129.900--, en
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,--, en
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,--, en
- op 15 mei 2020 een geldbedrag van euro 500.000,--, en
- op 7 juni 2020 een geldbedrag van euro 1.000.000,--, en
- op 10 juni 2020 een geldbedrag van euro 219.830,--, en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 4] te Rotterdam een geldbedrag van euro 869.380,--
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die geldbedragen wisten dat het door misdrijf verkregen geldbedragen betrof.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 5 geoordeeld dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen respectievelijk opzetheling en daarom geen strafbaar feiten oplevert. De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten.
Het onder de overige feiten bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, de misdrijven:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
en
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten 1 tot en met 4.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte de maximaal op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaren en 7 maanden op te leggen en daarnaast een geldboete van € 100.000,--. Ook is de gevangenneming van verdachte gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de eis van de officieren van justitie niet te volgen, omdat het opleggen van de maximale gevangenisstraf slechts in zeer uitzonderlijke situaties te rechtvaardigen is. Het opleggen van een maximale gevangenisstraf in combinatie met een geldboete is bovendien onwettelijk. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, als leider van een criminele (drugs)organisatie, gedurende meerdere jaren beziggehouden met het op grote schaal vervaardigen, bewerken en/of verhandelen van verdovende middelen en het witwassen van criminele winsten. Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en zijn medeverdachten laat in volle omvang zien welke negatieve effecten van dit soort misdrijven uitgaan. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Daarbij vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben.
Daarnaast leidt de productie van verdovende middelen, die vaak plaatsvindt in ‘drugslabs’, tot ontploffings- en brandgevaar en schade aan het milieu. Terecht hebben de officieren van justitie bij requisitoir uitgebreid stilgestaan bij de milieuschade die is opgetreden in [plaats 2] en die voor Nederlandse begrippen van een ongekende omvang is. De sanering zal jaren in beslag nemen en miljoenen euro’s gaan kosten, waarbij het maar zeer de vraag is of die kosten ooit op verhaald kunnen worden op de personen die de schade hebben veroorzaakt. Door het witwassen van criminele winsten wordt bovendien de onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft zich duidelijk niet om dit alles bekommerd, maar alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen.
Verdachte is voortvluchtig en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Niet alleen de hiervoor omschreven negatieve effecten van drugshandel, maar ook een opstelling zoals die van verdachte, die zich kennelijk onaantastbaar waant, leidt in de maatschappij tot een steeds luidere roep om strengere straffen in zaken als deze. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
23 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten. Omdat de laatste veroordeling dateert van 2003, weegt de rechtbank dit niet in het nadeel van verdachte mee.
De redelijke termijn
De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft lang geduurd. Vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek 26Donau/26Wayne levert dat naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen schending op van de redelijke termijn.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Dat is ook in overeenstemming met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor (het vervaardigen/verkopen van) meer dan 20 kilogram harddrugs hanteert de rechtspraak een oriëntatiepunt beginnend bij 72 maanden gevangenisstraf.
De rechtbank komt tot een andere maximaal op te leggen gevangenisstraf dan de officieren van justitie, namelijk een strafmaximum van 170 maanden gevangenisstraf. De rechtbank gaat uit van een strafmaximum van 128 maanden voor leiding geven aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b Ow. Op deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b Ow staat een gevangenisstraf van 8 jaren (96 maanden), die ten aanzien van leiders met een derde (32 maanden) kan worden verhoogd. In artikel 11b lid 2 Ow is artikel 140 lid 4 Sr van overeenkomstige toepassing verklaard.
Het strafmaximum van 128 maanden kan worden vermeerderd met een derde (42 maanden) vanwege de meerdaadse samenloop (artikel 57 Sr).
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren in dit geval passend en geboden is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een geldboete op te leggen, mede gelet op de door de officieren van justitie aangekondigde ontnemingsvordering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gevangenneming
In de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, en de aanwezigheid van gronden voor voorlopige hechtenis, ziet de rechtbank aanleiding om met onmiddellijke ingang de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Deze beslissing is in een afzonderlijk bevel geminuteerd. Een kopie van dit bevel is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met feit 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, de misdrijven:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet;
en
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart dat het onder feit 5 bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat verdachte hiervoor van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
gevangenneming
- beveelt de gevangenneming van de verdachte met ingang van heden, welk bevel apart is geminuteerd en waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar volledigheid en correctheid van Encrochatberichten verzameld met een technisch hulpmiddel in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. deze rapportage (LERD820001-6377).
2.Indien hierna wordt verwezen naar de documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERBC20003, genaamd ‘26DONAU/26Wayne’ d.d. 18 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 4] , pagina’s 140-143 en proces-verbaal van bevindingen aanvulling identificatie [medeverdachte 3] als gebruiker van [accountnaam 4] , pagina 144.
4.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de accounts [accountnaam 5] en [accountnaam 6] , pagina’s 23-28 en proces-verbaal van bevingen identificatie gebruiker IMEI [nummer 2] als zijnde [medeverdachte 1] , pagina’s 29-31.
5.Algemeen dossier, bijlage 7: proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 2] , pagina’s 98-114.
6.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 8] ’ – [medeverdachte 4] , pagina’s 77-80 en proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 8] (aanvullend proces-verbaal), pagina’s 81-84 en proces-verbaal van bevindingen aanvullende identificatie ‘ [accountnaam 8] ’, pagina’s 85 en 86.
7.Algemeen dossier, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 9] ’ als [medeverdachte 5] , pagina’s 134-138.
8.Algemeen dossier, bijlage 8: proces-verbaal van bevindingen identificatie van EncroChat gebruiker [accountnaam 10] , 116-132.
9.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van identificatie dat [medeverdachte 4] de bijnaam [alias 1] heeft, pagina’s 87-96.
10.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina’s 34 en 35.
11.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina 41.
12.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina 35.
13.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina 42.
14.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina’s 38 en 39.
15.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [verdachte] , pagina’s 35 en 36 en pagina’s 45 en 46.
16.Zaaksdossier 1, bijlage 3: zaaksdossier aantreffen 2539 kilogram methamfetamine [adres 1] te Rotterdam, pagina’s 111 en 112 en pagina 116.
17.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de accounts [accountnaam 5] en [accountnaam 6] , pagina’s 23-28.
18.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina 21 en pagina 36 En proces-verbaal van verhoor zaaksdossier 5, pagina 375.
19.Zaaksdossier 1, bijlage 5: proces-verbaal van bevindingen [medeverdachte 1] , pagina 253.
20.Zaaksdossier 1, bijlage 5: proces-verbaal van bevindingen [medeverdachte 1] , pagina’s 254 en 255.
21.Zaaksdossier 2, bijlage 1: proces-verbaal verkort dossier zaak [naam 5] , pagina’s 46-48.
22.Algemeen dossier, bijlage 13: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 8] , pagina’s 171-174.
23.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 9 en 10.
24.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 11 en 12.
25.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 12-14.
26.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 15.
27.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 17.
28.Algemeen dossier, bijlage 4: proces-verbaal van identificatie van [medeverdachte 10] , pagina’s 49-54.
29.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 13.
30.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 18-20.
31.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 23
32.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 24.
33.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 25-26.
34.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen liftende Mexicanen onderzoek [plaats 1] , pagina’s 62-64 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 66.
35.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 69 en 70.
36.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 27 en 28.
37.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 29] , pagina’s 84-89.
38.Algemeen dossier, bijlage 18: proces-verbaal van bevindingen identificatie [naam 6] , pagina’s 204-216.
39.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 28-29.
40.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 31-32.
41.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 7.
42.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 6.
43.Algemeen dossier, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 22] , pagina’s 176-185.
44.Zaaksdossier 5, bijlage 24: aanvullend proces-verbaal van identificatie ‘ [accountnaam 30] ’, pagina’s 325-329.
45.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 8-11.
46.Zaaksdossier 3, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen lening van 130.000 euro voor het inrichten van het drugslab, pagina 48.
47.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 12-13.
48.Zaaksdossier 3, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen lening van 130.000 euro voor het inrichten van het drugslab, pagina’s 55-59.
49.Algemeen dossier, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘waaromdan’, voorheen ‘ [accountnaam 24] ’ als [medeverdachte 17] , pagina’s 192-195.
50.Algemeen dossier, bijlage 17: proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker ‘ [accountnaam 25] ’, pagina’s 197-202.
51.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 14-15.
52.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 26-27.
53.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 28-30.
54.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 38.
55.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 31-32.
56.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina 41.
57.Zaaksdossier 3, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen drugslaboratorium [plaats 2] , pagina’s 78-80.
58.Proces-verbaal zaaksdossier 3, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen drugslaboratorium [plaats 2] , pagina’s 75-80.
59.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 2] ’, pagina’s 17-20.
60.Zaaksdossier 3, bijlage 12: proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 174-175.
61.Zaaksdossier 4, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen omtrent overdracht van 30 pakketten, pagina’s 39 en 40.
62.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 44-51.
63.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 53-58.
64.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina 59.
65.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 60-65.
66.Zaaksdossier 4, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen overdracht 15 kilo en 14 kilo verdovende middelen, pagina 69.
67.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 9-12 en zaaksdossier 5, bijlage 14: proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , pagina’s 188-191.
68.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 12 en 13.
69.Zaaksdossier 5, bijlage 1: proces-verbaal observeren vrijdag 16 oktober 2020, pagina 78 en zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal observeren dinsdag 3 november 2020, pagina 94.
70.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 4] de bijnaam [alias 1] heeft, pagina’s 87-96.
71.Zaaksdossier 4, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen levering 10 kilo verdovende middelen, pagina’s 89-91.
72.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45.
73.Zaaksdossier 5, bijlage 52: proces-verbaal forensisch onderzoek naar verborgen ruimte in een Peugeot [kenteken 3] , pagina’s 611-612 en zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig Peugeot VD-360-Z, pagina’s 621-622.
74.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 31.
75.Zaaksdossier 5, bijlage 17: proces-verbaal bevindingen 27-03-2020 nog geen stashluik [adres 4] , pagina’s 228 en 229.
76.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 4] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 414 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 7] , zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 001 t/m 005, pagina’s 423-427.
77.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 4] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 417 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 7] , zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 012 en 006 t/m 009, pagina’s 428-432.
78.Algemeen dossier, bijlage 5: proces-verbaal van identificatie dat “ [alias 11] ” een bijnaam is voor de gebruiker van de accounts [accountnaam 32] en [accountnaam 31] , zijnde [medeverdachte 10] , pagina’s 56-69.
79.Zaaksdossier 4, bijlage 10: proces-verbaal beschrijving geldoverdracht van 93.500, p. 183-186.
80.Zaaksdossier 4, bijlage 10: proces-verbaal beschrijving geldoverdracht van 93.500, p. 187-191.
81.Zaaksdossier 4, bijlage 12: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 79.000,- dd 24 april 2020, pagina’s 201-204.
82.Zaaksdossier 4, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 13.200,- d.d. 01-04-2020, pagina’s 177-179.
83.Zaaksdossier 4, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 13.200,- d.d. 01-04-2020, pagina’s 178-179.
84.Zaaksdossier 4, bijlage 11: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 72.000,- medio april 2020, pagina’s 195-198.
85.Zaaksdossier 4, bijlage 15: proces-verbaal van bevindingen beschrijving geldoverdrachten van 160.500 en 114.600, pagina’s 237-240.
86.Zaaksdossier 4, bijlage 15: proces-verbaal van bevindingen beschrijving geldoverdrachten van 160.500 en 114.600, pagina’s 240-242.
87.Zaaksdossier 4, bijlage 15: proces-verbaal van bevindingen beschrijving geldoverdrachten van 160.500 en 114.600, pagina’s 242-244.
88.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 339 en 340.
89.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 341-343.
90.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 343-347.
91.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45 en aanvullend proces-verbaal van bevindingen inbeslagname geld in verborgen ruimte [adres 4] te Rotterdam, pagina’s 1-3.
92.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 van [verdachte] aan de Mexicanen, pagina’s 229 en 230.
93.Zaaksdossier 4, bijlage 20: proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het aantreffen van drugs administratie, pagina’s 351-364 en zaaksdossier 4, bijlage 21: proces-verbaal van bevindingen betreffende geldafdrachten, afkomstig uit de gevonden administratie, verwoord is PV 26Donau-0527, pagina’s 378-399.
94.Zaaksdossier 4, bijlage 13: proces-verbaal van bevindingen lening 130.000 euro voor het inrichten van een drugslab, pagina 209.
95.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 van [verdachte] aan de Mexicanen, pagina 231-232.
96.Zaaksdossier 4, bijlage 20: proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het aantreffen van drugs administratie, pagina’s 365 en 366.
97.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina 249.
98.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina 257.
99.Zaaksdossier 4, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen geldoverdracht 7 juni 2020, pagina’s 259-265.
100.Zaaksdossier 4, bijlage 17: proces-verbaal van bevindingen aantreffen 5 euro biljet, serienummer [code 5] , pagina’s 274 en 275.
101.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina’s 14 en 20.
102.Zaaksdossier 5, bijlage 55: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 6] , pagina 640 en Persoonsdossier [medeverdachte 5] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19 en persoonsdossier [medeverdachte 6] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 39 en 40.
103.Zaaksdossier 4, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen levering 10 kilo verdovende middelen [verdachte] / [medeverdachte 2] / [medeverdachte 1] , pagina 90.
104.Zaaksdossier 1, bijlage 11: proces-verbaal van observeren woensdag 7 oktober 2020, pagina 310.
105.Bijvoorbeeld: zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht van € 219.830,-- dd 10-06-2020, pagina 344.
106.Proces-verbaal zaaksdossier 2, pagina 28.
107.Zaaksdossier 4, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen afdracht 500.000 (vermoedelijk) euro op 16 mei 2020 aan [verdachte] aan de Mexicanen, pagina 232.