ECLI:NL:RBOVE:2024:2954

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
71-129436-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie met betrekking tot de handel in verdovende middelen en witwassen van criminele winsten

De rechtbank Overijssel heeft op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van het leidinggeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer, productie en verkoop van verdovende middelen, met name cocaïne en metamfetamine, en het witwassen van de opbrengsten hiervan. De verdachte is schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol speelde binnen de organisatie, die een gestructureerd samenwerkingsverband vormde met andere verdachten. De organisatie had als doel het plegen van misdrijven, waaronder de productie en verkoop van drugs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de negatieve effecten van de drugshandel op de samenleving en de gezondheid van gebruikers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft geen geldboete opgelegd, gezien de aangekondigde ontnemingsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71-129436-21 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officieren van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
huidig BRP-adres: [woonplaats]
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 april 2024, 15 april 2024, 23 april 2024 en 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G.N. Weski, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijzigingen van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 januari 2022 en 11 april 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsgerelateerde misdrijven, valsheid in geschrifte en/of witwassen, van welke organisatie onder meer hij de oprichter en/of leider en/of bestuurder was;
feit 2:samen met anderen, opzettelijk, 2539 kilogram (met)amfetamine binnen Nederlands grondgebied heeft gebracht en/of dit heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en dit aanwezig heeft gehad;
feit 3: samen met anderen in een schuur aan de [adres 1] in [plaats 1] , opzettelijk, meermalen cocaïne en/of (met)amfetamine heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en dit aanwezig heeft gehad en/of dit heeft vervaardigd;
feit 4: samen met anderen, op verschillende plaatsen en tijdstippen in Nederland, opzettelijk, cocaïne heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en/of dit aanwezig heeft gehad;
feit 5: samen met anderen en/of alleen een auto en meerdere geldbedragen, tot een totaalbedrag van circa € 1.756.140,-- heeft witgewassen en/of zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van deze voorwerpen;
feit 6: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen om een hoeveelheid van 150 kilogram en een hoeveelheid van 500 kilogram heroïne vanuit Iran binnen het Nederlands grondgebied te brengen en/of dit te bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 mei 2021 te [plaats 5] en/of Rotterdam en/althans (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en/of 10a van de Opiumwet, en/of
- artikel 225 en/of 420bis van het Wetboek van Strafrecht, van welke organisatie hij, verdachte, (een van) de oprichter(s) en/of leider(s) en/of bestuurder(s) was (zaaksdossier 1);
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019, althans op of omstreeks 13 juni 2019 in de gemeente Rotterdam en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
-opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
-opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
-opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 12] ) ongeveer 2539 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde (meth)amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet (zaaksdossier 1, onderzoek Seaford);
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te [plaats 1] in de gemeente Tholen en/althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een schuur aan de [adres 1]
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/of (meth) amfetamine en/of heroïne en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet, (zaaksdossier 02);
4.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021 te [plaats 5] en/of Rotterdam en/of [plaats 2] en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
- opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)(en) bevattende cocaïne, en/althans (telkens) zijnde een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en wel:
- op 27 en/of 28 en/of 29 maart 2020 (telkens/ongeveer) een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 13 mei 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 6 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 10/11 juni 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 10 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4), en/of
- op 25 november 2020 een hoeveelheid van (ongeveer) 9 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6), en/of
- op 26 februari 2021 een hoeveelheid van (ongeveer) 1 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6), en/of
- op 3 en/of 4 maart 2021 een hoeveelheid van (in totaal/ongeveer) 41 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 2] ) een hoeveelheid van (ruim) 10 kilogram cocaïne (zaaksdossier 5);
5.
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 mei 2021, te [plaats 5] en/of Rotterdam en/of [plaats 2] , en/althans (elders) in Nederland en/of in Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
a)
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten:
- in of omstreeks de maand mei 2020 een personenauto, merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken 1] , en/of
één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 1.756.140,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 2] ) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5), en/of
- op 18 mei 2021 (in de woning aan de [adres 3] ) een geldbedrag van euro 13.130--,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op de/het
geldbedrag(en) was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp/voornoemde geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist (en) dat die/dat voorwerp (en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b)
(telkens) van één of meer voorwerp (en), te weten:
- in of omstreeks de maand mei 2020 een personenauto, merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken 1] , en/of
één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 1.765.140,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 2] ) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5), en/of
- op 18 mei 2021 (in de woning aan de [adres 3] ) een geldbedrag van euro 13.130,--,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van voornoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp (en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
c)
(telkens) één of meer voorwerp (en), te weten:
- in of omstreeks de maand mei 2020 een personenauto, merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken 1] , en/of
één of meer (contant(e)) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 1.765.140,-- euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,-- (zaaksdossier 4), en/of
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 130.000-- (zaaksdossier 4), en/of
- 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,-- (zaaksdossier 4) en/of
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,-- (zaaksdossier 4), en/of
- op 11 maart 2021 (in de woning [adres 2] ) een geldbedrag van euro 869.380,-- (zaaksdossier 5), en/of
- op 18 mei 2021 (in de woning aan de [adres 3] ) een geldbedrag van euro 13.130,--,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen geldbedrag(en) betrof(fen);
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 18 mei 2021, te [plaats 5] en/of Oosterhout en/of Dordrecht, en/althans/in elk geval (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (vanuit Iran) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) aanzienlijke (handels)hoeveelheid/hoeveelheden van (ongeveer) 150 en/of 500 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft trachten te verschaffen, en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn
medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één van) zijn medeverdachte (n) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder
voor zich, toen en daar (telkens) opzettelijk,
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) en/of ontmoetingen gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het invoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van die heroïne, en/of
- ( in Iran) een of meer container(s) met een (dek)lading ter verzending naar Nederland heeft besteld/gekocht, en/of
- ( in verband met die bestelling (en)) een of meer mail(s) heeft/hebben opgemaakt en/of opdracht tot het verzenden van die mail(s) heeft/hebben gegeven, en/of
- een of meer storting(en) van geldbedragen en/of (vervolgens) betaling(en) heeft gedaan/verricht ten behoeve van de aanschaf van die container(s) met (dek)lading en/of de betaling voor de verzending van die container(s) van Iran naar Nederland, althans Europa
(zaaksdossier 7).

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
Ontvankelijkheid van de officieren van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een lijvig document van 68 pagina’s met circa 80 verwijzingen en als bijlage een niet vertaalde Italiaanse uitspraak overgelegd, waaruit de rechtbank – samengevat weergegeven – de volgende verweren heeft kunnen afleiden.
Het Openbaar Ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte, vanwege een opeenstapeling van vormverzuimen. De verdediging is van mening dat er geen voldoende voorzienbare en met voldoende waarborgen omgeven wettelijke basis voor de verkrijging, de verwerking en het gebruik van de EncroChat-data en SkyECC-data bestond. De met opsporing en vervolging belaste ambtenaren hebben daarom ernstige inbreuken gemaakt op de wet en de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust, althans met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Hierdoor is het Unierecht geschonden.
3.2.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat het bewijsmateriaal afkomstig uit de EncroChat-telefoons en SkyECC-telefoons rechtmatig is verkregen en verwerkt.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De feitelijke gang van zaken rondom de Encrochat-hack en de SkyECC-tap
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken rondom de Encrochat-hack en de SkyECC-tap dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad. De rechtbank zal dan ook uitgaan van hetgeen de Hoge Raad hieromtrent heeft weergegeven in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913).
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verkrijging van data
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 13 juni 2023 een toetsingskader uiteengezet voor het geval waarin het Openbaar Ministerie in een strafzaak de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek bij de stukken voegt, in het bijzonder met het oog op het gebruik voor het bewijs van die resultaten. Daarnaast is de Hoge Raad, eveneens in relatie tot de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek, in dat arrest ingegaan op de toepassing van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). De overwegingen heeft de Hoge Raad herhaald in het arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192).
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de lijn die de Hoge Raad heeft uitgezet.
Op basis van de feitelijke gang van zaken rondom de Encrochat-hack en de SkyECC-tap, stelt de rechtbank vast dat zowel bij de hack als de tap sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Dat Nederland technische assistentie heeft verleend aan Frankrijk en dat Nederland de informatie van Frankrijk heeft verkregen door de oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam dan wel door het door Nederland uitgevaardigde EOB, doet daar niet aan af.
Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht, hetgeen in de voorliggende zaak niet het geval is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is. Dit brengt mee dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat die interceptie in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft plaatsgevonden.
Voor zover het zo zou zijn dat de uitvoering van die interceptie met zich brengt dat een technisch hulpmiddel op de toestellen van de gebruikers in Nederland werd geïnstalleerd, doet ook dat niet aan het voorgaande af. Immers, alle voor de interceptie noodzakelijk door de autoriteiten uit te voeren handelingen vonden plaats in Frankrijk via de zich daar bevindende server, zodat ook in dat geval sprake is van Franse onderzoekshandelingen in Frankrijk. De Franse autoriteiten behoefden van de interceptie dus ook geen kennisgeving te doen aan de Nederlandse autoriteiten. Bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de verkrijging van de Encrochat-data en SkyECC-data.
De verwerking van data
Het verwerken van de Encrochat-gegevens en SkyECC-gegevens valt onder de werkingssfeer van Richtlijn (EU) 2016/680 (in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) en daarmee onder het Handvest. De Nederlandse wet biedt geen expliciete grondslag voor de verwerking van gegevens als in deze zaak aan de orde, die zijn verkregen in het kader van een buitenlands opsporingsonderzoek. Ook artikel 126uba Sv biedt die grondslag in strikte zin niet.
Het ontbreken van een wettelijke grondslag staat er echter niet aan in de weg dat het Openbaar Ministerie een machtiging vordert van de rechter-commissaris voor het gebruik van dergelijke gegevens in een strafrechtelijk onderzoek en dat die rechter-commissaris op die vordering beslist buiten situaties waarin de wet dit eist. Die bevoegdheid vloeit voort uit het systeem van de wet, waarin de rechter-commissaris krachtens artikel 170 Sv is belast met toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek. In het algemeen wordt hieruit de opdracht afgeleid te waken over de rechtmatigheid en volledigheid van het opsporingsonderzoek. Aldus kan ook buiten het wettelijk kader betrokkenheid van de rechter-commissaris een noodzakelijke voorwaarde zijn om een bepaalde opsporingsmethode rechtmatig te doen zijn. In het bijzonder kan worden gedacht aan een machtiging door de rechter-commissaris ter zake van het gebruik van communicatiegegevens in gevallen waarin op voorhand is te verwachten of is te voorzien, dat de inbreuk op persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend kan zijn.
In de onderzoeken 26Lemont en 26Argus hebben rechters-commissarissen, naar aanleiding van vorderingen van officieren van justitie, machtigingen gegeven voor het binnendringen van een geautomatiseerd netwerk op grond van artikel 126uba Sv. In hun beschikkingen hebben de rechters-commissarissen overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en worden gebruikt en hebben zij vervolgens voorwaarden geformuleerd teneinde de (mogelijke) privacy-schending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen. Pas na het verkrijgen van aanvullende toestemming van de rechters-commissarissen mochten de onderzoeksgegevens worden verstrekt aan een onderzoeksteam ten behoeve van de verwerking in een ander onderzoek. Dat is in de zaak 26Donau/26Wayne ook gebeurd.
Voor zover door de verwerking van de Encrochat-gegevens en SkyECC-gegevens al sprake is van een inbreuk op enig grondrecht vervat in het EVRM en/of het Handvest, is die inbreuk naar het oordeel van de rechtbank door de aldus gevolgde werkwijze in voldoende mate bij wet voorzien. Van enig vormverzuim is daarmee niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel de verkrijging als de verwerking van de EncroChat-data en de SkyECC-data rechtmatig is. De beslissing van 30 april 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2024:372) leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat de situatie die hier aan de orde is (het delen van informatie op basis van een JIT-overeenkomst), wezenlijk anders is dan de situatie in Duitsland (het verkrijgen van informatie op grond van een EOB), waarop de voormelde beslissing van het Hof van Justitie betrekking heeft. De rechtbank verwerpt derhalve ook alle op dit punt gevoerde verweren.
3.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank stelt verder vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Medio 2020 is het strafrechtelijk onderzoek 26Donau gestart naar aanleiding van informatie over personen die zich bezig zouden houden met de invoer van en de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn meer dan dertig personen als verdachte aangemerkt, waaronder verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Voor [verdachte] is een afzonderlijk deelonderzoek geopend onder de naam 26Wayne.
Het dossier 26Donau/26 Wayne beschrijft een internationale criminele organisatie waarvan een Nederlands deel, bestaande uit verschillende netwerken en samenwerkingsverbanden, nauw samenwerkt met een deel van de criminele organisatie in Zuid-Amerika. De criminele organisatie zou verdovende middelen, waaronder cocaïne, vanuit Mexico via Spanje naar Nederland smokkelen in, aan of tussen dragermateriaal (zoals gasbetonblokken). De verdovende middelen zouden in Nederland uit het dragermateriaal worden verwijderd en/of in laboratoria (cocaïne-wasserijen) met behulp van chemicaliën verder worden bewerkt.
[verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) worden ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie in Nederland. Zij zouden ieder afzonderlijk van elkaar de beschikking hebben gehad over een netwerk van personen van voornamelijk Turkse en Marokkaanse afkomst en nauw hebben samengewerkt met een deel van de criminele organisatie in Mexico. [verdachte] en [medeverdachte 1] zouden de beschikking hebben gehad over drugslaboratoria in [plaats 1] en [plaats 4] , waar Mexicaanse leden van de organisatie werkzaam waren vanwege hun specifieke kennis van onder meer het productieproces. Kiloblokken cocaïne die uit deze laboratoria afkomstig zouden zijn, zouden worden voorzien van logo's/stempels en worden ondergebracht in een ‘safehouse’ in een verborgen ruimte. Wanneer de organisatie een afnemer voor de cocaïne zou hebben, zouden de blokken uit het safehouse worden gehaald en op straat worden overgedragen in ruil voor contant geld. De verdovende middelen en het geld zouden worden vervoerd in voertuigen met een verborgen ruimte. Binnen het onderzoek 26Donau/26Wayne is zicht gekregen op een ‘safehouse’ aan de [adres 2] in Rotterdam. Tijdens een inval door de politie op 11 maart 2021 is daar een aantal verdachten aangehouden en zijn onder meer hoeveelheden cocaïne, contant geld en wapens in beslag genomen.
Het einddossier en de nadien aanvullend verstrekte stukken vormen de weerslag van de onderzoeksresultaten. Het zijn deze resultaten, gezien in samenhang met en tegen de achtergrond van de tegen verdachte uitgebrachte tenlastelegging, die ter beoordeling voorliggen.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Formele verweren
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de EncroChat-data moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is geweest van een onrechtmatige verkrijging en verwerking daarvan. Daarnaast is de ontsleuteling van de EncroChat-berichten volgens de raadsman onbetrouwbaar. Als gevolg daarvan dient primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten te volgen. Subsidiair dient een substantiële strafvermindering te volgen.
Als de rechtbank de verdediging hier niet in volgt, dan verzoekt de verdediging de rechtbank (dus in voorwaardelijke vorm) om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, het Openbaar Ministerie opdracht te geven om alle Encrochat-data aan de verdediging te verstrekken en nader onderzoek door de verdediging, waaronder het horen van getuigen, toe te staan.
Materiële verweren
De raadsman heeft voorts integrale vrijspraak bepleit, omdat verdachte op basis van het proces-verbaal van identificatie niet buiten redelijke twijfel kan worden aangemerkt als de gebruiker van de EncroChat-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] en het SkyECC-account [accountnaam 3] .
Indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel zou komen dat verdachte wel kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van alle aan hem toegeschreven accounts, heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit wegens de afwezigheid van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De verdediging heeft in verband met de wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot feit 1 (de criminele organisatie) verzocht om getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) te horen. De verklaringen van [getuige] zijn belastend voor verdachte en de raadsman wil deze verklaringen kunnen toetsen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op de verweren van de raadsman met betrekking tot de vergaring en verwerking van EncroChat-data en SkyECC-data. Vervolgens zullen – alvorens de rechtbank overgaat tot de bespreking van de feiten – eerst de identificaties van de verschillende EncroChat-accounts en SkyECC-accounts worden besproken. Daarna zal de rechtbank de feiten 2 tot en met 5 bespreken, waarna zij in zal gaan op feit 1 (de criminele organisatie).
4.4.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor onder paragraaf 3.2.3 is overwogen van oordeel dat de verkrijging en verwerking van EncroChat-data en SkyECC-data rechtmatig zijn geweest, zodat de data uit EncroChat en SkyECC kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verkregen EncroChat-data en SkyECC-data voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank constateert dat de EncroChat-berichten en SkyECC-berichten in het dossier niet altijd volledig zijn. Het is juist dat er soms berichten ontbreken en dat in sommige gesprekken alle berichten van één van de gesprekspartners ontbreken, zodat van bepaalde gesprekken mogelijk geen volledig beeld ontstaat. De rechtbank merkt op dat dit in het geval van EncroChat kan zijn veroorzaakt doordat vanwege de instelbare “burn time-functionaliteit” berichten van het toestel verwijderd kunnen zijn. Hierdoor is geen volledige berichtengeschiedenis meer aanwezig. Daarnaast is het mogelijk dat berichten handmatig door de gebruiker zijn gewist, en daardoor ontbreken op het toestel. [1]
Dat in de onderschepte data berichten (kunnen) ontbreken, maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de berichten die wel zijn onderschept onbetrouwbaar zijn. Gelet op de gesprekken die in het dossier zijn opgenomen, stelt de rechtbank vast dat de communicatie tussen de verschillende gebruikers niet onbegrijpelijk of in een onlogische volgorde is verlopen.
Daar komt bij dat er andere bewijsmiddelen in het dossier zitten die gebruikt kunnen worden om de betrouwbaarheid van de Encrochat-data en SkyECC-data te toetsen.
De rechtbank verwerpt derhalve alle op dit punt gevoerde verweren.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op basis van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank wijst daarom het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding af.
4.4.2
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [2]
4.4.3
Identificaties van EncroChat-accounts en SkyECC-accounts
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-data en SkyECC-data. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende verdachten gebruik hebben gemaakt van telefoontoestellen waarop deze diensten geïnstalleerd waren. De accounts stonden niet op hun eigen naam geregistreerd, maar onder een nickname of gebruikersnaam. In het geval van EncroChat werd gebruik gemaakt van een nickname eindigend op @encrochat.com en in het geval van SkyECC was sprake van een gebruikersnaam. De vraag die in deze zaak en in de zaken van verschillende medeverdachten moet worden beantwoord, is of de personen tegen wie het Openbaar Ministerie in dit onderzoek vervolging heeft ingesteld, te identificeren zijn als de gebruikers van de aan ieder van hen toegeschreven accounts.
De EncroChat- en SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 29 maart 2020 tot 25 oktober 2020 (zomertijd) in Nederland twee uren later was dan de weergegeven UTC-tijd en in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
4.4.3.1 EncroChat
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gebruikt heeft gemaakt van de nicknames “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 2] ”, [medeverdachte 1] van de nicknames “ [accountnaam 4] ”, “ [accountnaam 5] ” en “ [accountnaam 6] ” [3] , medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) van de nickname “ [accountnaam 7] ” [4] , medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) van de nickname “ [accountnaam 8] ” [5] , medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) van de nickname “ [accountnaam 9] ” [6] , medeverdachte [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) van de nickname “ [accountnaam 10] ” [7] en medeverdachte [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) van de nickname “ [accountnaam 11] ” [8] .
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] ( [accountnaam 9] ) de bijnaam “ [alias 1] ” had. [9]
De identificatie van verdachte als gebruiker van de EncroChat-accounts met de nicknames [accountnaam 1] en [accountnaam 2] volgt onder meer uit het volgende.
[verdachte] maakte gebruik van het IMEI-nummer [nummer 1] . Tijdens het tappen bleek uit de internetgegevens van dit nummer dat het een PGP-toestel (Pretty Good Privacy) betrof. Op 8 juni 2020 werd door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) een proces-verbaal verstrekt met de volgende inhoud: “
de gebruiker van het Imei-nummer [nummer 1] zeer waarschijnlijk betrokken is bij de invoer van één of meerdere partijen verdovende middelen vanuit Iran of Turkije naar Nederland. Een partij verdovende middelen staat klaar bij de Iraans-Turkse grens en kan nog niet worden vervoerd vanwege coronamaatregelen.
Een persoon met de naam “ [medeverdachte 1] ” moet betrokken worden bij het financieren van het transport”. [verdachte] werd ook binnen een ander strafrechtelijk onderzoek met de naam 26Seaford als verdachte aangemerkt. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat [verdachte] in het verleden vermoedelijk grote geldbedragen heeft gegenereerd met de handel in verdovende middelen en met dit geld investeringen doet in onroerend goed. Ten aanzien van [verdachte] werd in dit onderzoek een IMSI-catcher ingezet. Uit de analyse van de printgegevens van de IMSI-catcher kwam naar voren dat er dagelijks internetdata werd verbruikt en dat het toestel veelal telefoonmasten aanstraalde in de directe omgeving van de woning van [verdachte] . Daarnaast bleek dat het toestel enkel werd gebruikt voor PGP-communicatie middels EncroChat. Daarnaast werd binnen onderzoek 26Seaford tevens een ander IMEI-nummer opgenomen en uitgeluisterd. Met dit IMEI-nummer vonden wel telefoongesprekken plaats waaruit blijkt dat [verdachte] de gebruiker was. Binnen onderzoek 26Seaford werd een camera geplaatst die zicht gaf op een bedrijfspand aan de [adres 21] . Uit de beelden bleek dat [verdachte] dit bedrijfspand regelmatig bezocht. Daar komt bij dat het toestel steevast masten aanstraalde in de omgeving van dit bedrijfspand op momenten dat [verdachte] daar aanwezig was. [10]
Het genoemde IMEI-nummer was gekoppeld aan het account [accountnaam 1] . Hieruit volgt dat [verdachte] de gebruiker was van het EncroChat-account met de nickname [accountnaam 1] .
Op 26 mei 2020 zei [accountnaam 2] tegen de EncroChat-gebruiker [accountnaam 12] “ [naam 1] ( [naam 1] ) bro nieuwe” en “ [alias 2] ”. Deze korte berichten waren voor [accountnaam 12] genoeg om te reageren met “Dubai” en met “ [accountnaam 1] oude”. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van de nickname [accountnaam 2] dit account nieuw in gebruik heeft en dat de oude nickname [accountnaam 1] betrof. De nickname [accountnaam 2] volgde dus de nickname [accountnaam 1] op.
Op 27 mei 2020 zei [accountnaam 1] ( [verdachte] ) tegen de EncroChat-gebruiker [accountnaam 13] dat hij een uitnodiging had verstuurd vanaf zijn nieuwe telefoon. [accountnaam 13] zei dat hij “het” (de rechtbank begrijpt: de nieuwe accountnaam) niet herkende en de uitnodiging daarom niet had geaccepteerd. Later accepteerde hij de uitnodiging en werd onder meer over het regelen van Colombianen gesproken. [accountnaam 13] werd door [verdachte] aangesproken met “broer”. Op 30 mei 2020 nam [accountnaam 13] contact op met [accountnaam 2] . In de chatgesprekken tussen [accountnaam 13] en [accountnaam 1] en tussen [accountnaam 13] en [accountnaam 2] zaten overeenkomsten. Zo werd in deze chats ook gesproken over Colombianen en werd [accountnaam 13] consequent aangesproken met “broer”. [11]
Op 29 mei 2020 had [accountnaam 1] ( [verdachte] ) contact met het account [accountnaam 14] . [verdachte] zei tegen [accountnaam 14] dat hij een uitnodiging had verstuurd en of [accountnaam 14] het nieuwe adres wilde accepteren. [accountnaam 14] gaf aan dat hij geen uitnodiging had ontvangen. [verdachte] zei dat hij het nogmaals ging sturen. Twee minuten later zei [accountnaam 2] tegen [accountnaam 14] dat “die andere” (de rechtbank begrijpt: het account met de nickname [accountnaam 1] ) gewist kon worden. [12]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank – anders dan door de verdediging is bepleit – vast dat verdachte eind mei 2020 de nickname van zijn EncroChat-account ( [accountnaam 1] ) vervangen heeft door de nickname [accountnaam 2] en dat hij hier de gebruiker van was. Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van deze nicknames.
4.4.3.2 SkyECC
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte daarnaast gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account “ [accountnaam 3] ”, medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van het account “ [accountnaam 15] ” [13] , medeverdachte [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) van het account “ [accountnaam 16] ” [14] en medeverdachte [medeverdachte 2] van het account “ [accountnaam 17] ” [15] .
De identificatie van verdachte als de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 3] volgt onder meer uit het volgende.
Op 27 oktober 2020 en 2 november 2020 werd tijdens een observatie met inzet van een technisch hulpmiddel vastgesteld dat [verdachte] zeer vermoedelijk gebruik maakte van het telefoontoestel met het IMEI-nummer [nummer 2] . Aan dit IMEI-nummer was het SkyECC-account [accountnaam 3] gekoppeld. Dit account had op 23 oktober 2020 voor het eerst een bericht verstuurd/ontvangen. Op 6 maart 2021 werd voor het laatst een bericht verstuurd/ontvangen. [16]
Ten behoeve van onderzoek 26Wayne werden verschillende technische hulpmiddelen ingezet. Er werden locatiegegevens gegenereerd van de volgende voertuigen: de Ford Kuga met kenteken [kenteken 2] , in gebruik bij [medeverdachte 3] , de Volkswagen Up met kenteken [kenteken 3] , op naam van het bedrijf [bedrijf 8] , in gebruik bij [verdachte] , en de Range Rover met kenteken [kenteken 4] , in gebruik bij [medeverdachte 2] . In het voertuig van [medeverdachte 2] was opnameapparatuur aangebracht waarmee vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) werd opgenomen. Van eerdergenoemd IMEI-nummer eindigend op 3943 werden door middel van een printertap locatiegegevens gegenereerd. Verder werden meerdere observaties verricht.
Uit de telecomgegevens van het toestel met laatstgenoemd IMEI-nummer bleek dat de zendmast aan de [adres 4] als zogenoemde thuismast aangeduid kon worden. Deze zendmast is gelegen op een afstand van ongeveer één kilometer van het woonadres van [verdachte] . Het telefoontoestel straalde vaak zendmasten aan in de omgeving van locaties waarvan uit onderzoek bleek dat deze in relatie stonden tot [verdachte] . Daarnaast bleek dat het telefoontoestel reisbewegingen maakte samen met [verdachte] zelf en met een voertuig dat bij hem in gebruik was.
Zo straalde het telefoontoestel op 25 november 2020 om 07:31 uur de thuismast aan. Vervolgens maakte het toestel een reisbeweging naar Rotterdam en straalde daar om 08:31 uur een zendmast aan op het adres [adres 5] . Om 08:48 straalde het toestel een zendmast aan op het adres [adres 6] . Deze beide zendmasten staan in de directe omgeving van de Nord Anglia International School in Rotterdam, waar de kinderen van [verdachte] naar school gingen.
Op 1 februari 2021 om 10:09 uur straalde het toestel een zendmast aan op de [adres 7] . Deze zendmast bevond zich in de directe omgeving van de locatie [adres 8] . Op dit adres bevond zich de sportschool waar [verdachte] en [medeverdachte 2] meerdere dagen per week te vinden waren. Uit locatiegegevens van de Range Rover bleek dat deze op 1 februari 2021 om 10:24 uur stilhield op de [adres 9] . Uit een OVC-gesprek bleek dat om 10:24 uur buiten de Range Rover een gesprek werd gevoerd waarbij ook [verdachte] werd gehoord. [17]
Op 15 februari 2021 vroeg [medeverdachte 2] via zijn SkyECC-account aan het account [accountnaam 3] of hij naar de kapper kwam. [accountnaam 3] zei om 13:32 uur dat hij daar was. Tijdens een observatie op 15 februari 2021 werd gezien dat om 13:25 uur de Ford Kuga parkeerde ter hoogte van barbiershop [bedrijf 1] aan de [adres 10] en dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] uit het voertuig stapten en de barbiershop binnen gingen. Om 13:34 uur werd waargenomen dat [verdachte] met een Mercedes Benz Citan met kenteken [kenteken 5] parkeerde achter de Ford Kuga. [verdachte] stapte het voertuig uit en ging daar ook naar binnen.
Op 25 februari 2021 zei [medeverdachte 3] via zijn SkyECC-account tegen [medeverdachte 2] dat hij om 06:30 uur de Abchaziër had gesproken. [medeverdachte 3] zei daarna dat hij (de rechtbank begrijpt: de Abchaziër) had gezegd: “Ik ben een beetje ver weg”. Enkele minuten eerder had [medeverdachte 3] contact met het account [accountnaam 3] . [accountnaam 3] schreef: “Tja ik ben wat ver weg, maar ik zal om 6:30 uur terug zijn”. Hij nodigde [medeverdachte 3] vervolgens uit om te komen naar een patatkraampje aan de [adres 11] . Uit de locatiegegevens van de Volkswagen Up (in gebruik bij [verdachte] ) en de Ford Kuga bleek dat deze zich op 25 februari 2021 om respectievelijk 17:15 uur en 17:21 uur aan de [adres 11] bevonden. Op deze locatie was een patatkraam gevestigd. [18]
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank – anders dan door de verdediging is bepleit – vast dat verdachte de gebruiker was van het SkyECC-account [accountnaam 3] . Bij de verdere bespreking van het bewijs gaat de rechtbank steeds uit van de bovenstaande identificaties en zal de rechtbank [verdachte] aanduiden als de gebruiker van deze gebruikersnaam.
4.4.4
Feit 2, zaaksdossier ‘26Seaford’
4.4.4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 juni 2019 vond een doorzoeking plaats in het bedrijfspand aan de [adres 12] , waar op dat moment de bedrijven [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. gevestigd waren. In dit pand werden in een verborgen ruimte rode bigshoppers van Dirk van den Broek met daarin zwarte blokken aangetroffen. Na onderzoek en weging bleek het te gaan om 2539 kilogram metamfetamine.
De huurder van het bedrijfspand betrof [naam 2] . Hij was tevens enig aandeelhouder en bestuurder van de hiervoor genoemde bedrijven. [naam 2] huurde ook een loods aan de [adres 13] . Op 20 juni 2019 werden tijdens een doorzoeking in deze loods zestig pallets met daarop (stukgeslagen) gasbetonblokken, afkomstig uit Mexico, en chemicaliën, geschikt voor het uitwassen van cocaïne en de productie van synthetische drugs, aangetroffen. De gasbetonblokken hadden een holle ruimte waarin papier- en purschuimresten te zien waren. Uit onderzoek door de forensische opsporingsdienst bestond het vermoeden dat (onder meer) de blokken metamfetamine die werden aangetroffen in de verborgen ruimte in de [adres 12] te Rotterdam, gesmokkeld waren in de gasbetonblokken aangetroffen in de loods aan de [adres 13] . [19]
Verdachte [getuige] (hierna: [getuige] ) was naar eigen zeggen in het pand aan de [adres 12] geweest om daar in opdracht van ene “ [alias 3] ” (“ [alias 3] ” werd geïdentificeerd als [accountnaam 1] , oftewel [verdachte] ) iets op te bergen. [accountnaam 4] was de opdrachtgever van [getuige] ( [accountnaam 4] werd geïdentificeerd als [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 1] verwees [getuige] , in het geval van de [adres 12] , naar [verdachte] en zei dat hij contact op moest nemen met hem. [medeverdachte 1] had hem verteld dat [verdachte] het overnam en dat hij iets voor hem moest doen. Hij kreeg de opdracht om samen met een Mexicaan naar een loods in de Spaanse Polder te gaan waar gasbetonblokken lagen. In de loods stonden veel tassen met blokken drugs, die zij moesten inladen. [getuige] en de Mexicaan zijn drie keer heen en weer gereden om alle tassen naar de [adres 12] te brengen. [getuige] en de Mexicaan hebben de tassen achter een dubbele wand in de loods aan de [adres 12] gezet. [20]
Binnen onderzoek 26Ederena was het vermoeden ontstaan dat verdachte [medeverdachte 9] feitelijk de eigenaar was van [bedrijf 2] B.V. [medeverdachte 9] maakte gebruik van een PGP (Pretty Good Privacy) telefoon, had sinds 2015 geen legaal inkomen, stond nergens ingeschreven als inwoner in Nederland en had meerdere ontmoetingen met [verdachte] . Op 18 december 2018 ontmoetten [medeverdachte 9] en [verdachte] elkaar. Tijdens deze ontmoeting werd gesproken over grote investeringen in onroerend goed in Turkije. [21]
Op 21 februari 2019 stond een Volvo V40 met het kenteken SZ-828-S geparkeerd aan het begin van een steegje dat leidt naar de ingang van de [adres 12] . Deze Volvo stond op naam van [naam 3] , de (toenmalig) levenspartner van [verdachte] . [verdachte] was de feitelijke gebruiker van dit voertuig. Tijdens een verkeerscontrole op 7 november 2018 werd [verdachte] staande gehouden in een Volkswagen Golf, maar hij vertelde dat hij zelf in een Volvo op naam van zijn levenspartner reed. Tijdens deze verkeerscontrole werd in de Golf een briefje aangetroffen met de tekst:

[bedrijf 2]
[adres 14]
(…)
huur opslagruimte
Per 1 november 2018
(…)
totaal 700,00’.
[naam 2] stond ingeschreven op het adres Hooidrift 151B in Rotterdam.
Een Seat Leon met het kenteken [kenteken 6] , die aanvankelijk op naam van [naam 3] stond en op 16 november 2018 op naam van [bedrijf 2] B.V. werd gezet, werd tijdens de doorzoeking op 21 juni 2019 aangetroffen op het terrein voor het pand aan de [adres 13] . [22]
4.4.4.2 Overwegingen en conclusies
Op basis van hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van 2539 kilogram metamfetamine. De rechtbank zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze hoeveelheid metamfetamine en overweegt daartoe als volgt.
[getuige] heeft verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] blokken drugs in een verborgen ruimte in de loods aan de [adres 12] heeft gezet. [medeverdachte 1] was de eigenlijke opdrachtgever van [getuige] .
[medeverdachte 1] zei tegen [getuige] dat [verdachte] het overnam en dat hij, [getuige] , dit voor [verdachte] moest doen.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige] betrouwbaar en is van oordeel dat deze gebruikt kan worden voor het bewijs. De getuige heeft niet alleen verklaard over de rol en betrokkenheid van zijn medeverdachten als opdrachtgevers, maar hij heeft ook een voor zichzelf zeer belastende verklaring afgelegd, met alle gevolgen van dien.
Gelet op de aangetroffen blokken metamfetamine in een verborgen ruimte in het pand aan de [adres 12] , de getuigenverklaring van [getuige] over het plaatsen van blokken drugs in die ruimte, het feit dat een auto in gebruik bij [verdachte] in de zeer directe omgeving van de [adres 12] is aangetroffen en het feit dat [verdachte] in het bezit was van een briefje met daarop gegevens met betrekking tot de verhuur van het pand waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] zeggenschap en daarmee feitelijke beschikkingsmacht over de aangetroffen hoeveelheid metamfetamine heeft gehad.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
De rechtbank heeft bij de nader te bespreken feiten steeds dit juridische kader voor medeplegen toegepast en zal dit kader daarom niet steeds bij de bespreking van ieder afzonderlijk feit opnemen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, bezien in onderling verband, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. [getuige] , [verdachte] en [medeverdachte 1] waren op de hoogte van elkaars rol. [verdachte] en [medeverdachte 1] vervulden beiden een coördinerende en inwisselbare rol, omdat zij opdrachten konden geven aan anderen, die zij eerst onderling hadden afgestemd. De opdracht aan in dit geval [getuige] hield in dat blokken drugs naar het pand aan de [adres 12] moesten worden gebracht en daar moesten worden opgeborgen in een verborgen ruimte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van [verdachte] gekwalificeerd kunnen worden als medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van 2539 kilogram metamfetamine.
4.4.5
Feit 3, zaaksdossier 2
4.4.5.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aantreffen uitgebrand drugslaboratorium in [plaats 1]
Op 27 maart 2020 werd melding gedaan van een uitslaande brand in een schuur gelegen aan de [adres 1] 1 in [plaats 1] . Bij deze brand deden zich meerdere krachtige ontploffingen voor. In de schuur was een laboratorium voor grootschalige productie van cocaïne gevestigd. Na de brand werden meerdere ketels en grondstoffen voor de productie van verdovende middelen en een grote hoeveelheid drugsafval aangetroffen. De kelder onder de loods bleek vol te staan met bluswater en chemicaliën. De aanwezige 28 schapen die in de schuur stonden, kwamen om het leven. [23]
De EncroChat-gesprekken met betrekking tot (de brand in) het laboratorium
Op 26 maart 2020 spraken [medeverdachte 1] en de EncroChat-gebruiker [accountnaam 18] (geïdentificeerd als [medeverdachte 10] [24] , hierna: [medeverdachte 10] ) met elkaar over problemen met de afzuiginstallatie, waarbij [medeverdachte 1] aangaf dat een reparateur de reparaties zelf had uitgevoerd en dat het echt gevaarlijk was. [medeverdachte 1] sprak ook over “the lams” (de schapen). [25]
Op diezelfde dag vertelde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 10] dat er nog niets uitgekomen was en dat ze nog niet klaar waren. Het werkte volgens [medeverdachte 1] nu. [medeverdachte 1] wilde de volgende ochtend “100” afleveren. De “materials” wilde hij dan meenemen. [medeverdachte 10] vroeg aan de gebruiker van het Encrochat-account [accountnaam 19] (hierna: [accountnaam 19] ) of hij wist hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [26]
Even later vertelde [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] dat hij morgen rond 4:00 uur bij [medeverdachte 4] in moest stappen om “100” bij Luzin te halen. Direct hierna stuurde [medeverdachte 1] een bericht naar de gebruiker van het account [accountnaam 20] (hierna: [accountnaam 20] ). [accountnaam 20] moest er voor zorgen dat morgenochtend om 4:00 uur 100 kilo gereed zou staan, omdat [medeverdachte 4] en “ [alias 4] ” (de rechtbank begrijpt: het Encrochat-account van [medeverdachte 5] ) dit op kwamen halen. Diezelfde dag gaf [accountnaam 19] kennelijk antwoord op de eerdere vraag van [medeverdachte 10] hoeveel er morgenvroeg ongeveer weg zouden gaan/uit zouden komen. [accountnaam 19] noemde “81, 39 PP1, 42 380”. [accountnaam 19] gaf dit op 27 maart 2020 ook door aan [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] gaf aan dat hij in het bezit was van een stempel van “hun” en dat [medeverdachte 4] die mee zou nemen naar het lab. [accountnaam 19] zei: “110 is 81 geworden”, waarop [medeverdachte 5] antwoorde: “vorige keer kwam er meer uit of niet”. [27]
Op 27 maart 2020 was [medeverdachte 4] om 04:09 uur bij [medeverdachte 5] . [accountnaam 20] bevestigde aan [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] waren geweest en weer weg waren. [28] [medeverdachte 1] bracht [medeverdachte 10] om 09:03 uur op de hoogte van het verloop en zei dat “ [alias 5] ” eraan zou komen met “81” en dat er “100” gebracht was. Daarna zei hij tegen [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 4] eraan zou komen met “handel”.
Om 13:55 uur vroeg [medeverdachte 10] aan [accountnaam 19] : “broer van wat jullie produceren van die gekomen zijn wil je op de helft daarvan de stempel van de beer zetten”. [medeverdachte 10] wilde daarnaast het gewicht weten van wat er was gebracht die dag. [accountnaam 19] antwoordde “Zuiver/netto 100”. [29]
Door EncroChat-gebruiker [accountnaam 21] (geïdentificeerd als [medeverdachte 11] [30] , hierna: [medeverdachte 11] ) werd om 21:40 uur een foto verstuurd naar [verdachte] met daarop een wit blok. Op dit blok stond de stempel “380”. De gebruiker van het account met de nickname “ [accountnaam 22] ” stuurde om 18:51 uur een foto van een blok met daarop de stempel “PP1” naar [medeverdachte 1] . [31]
Om 21:41 uur zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 10] dat er brand was geweest en dat “ze” waren gevlucht. Vervolgens stuurde hij een foto van de brandende loods naar [medeverdachte 10] . Hij was bang dat “ze” allemaal op straat zouden worden opgepakt.
[medeverdachte 10] gaf vervolgens aan gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 23] (hierna: [accountnaam 23] ) door dat de “rancho” verkloot was en dat [accountnaam 23] voorzichtig moest zijn met het geld, geen enkele uitgave moest doen en dat er problemen waren of zouden gaan komen [32]
Op 28 maart 2020 spraken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] elkaar vanaf 07:12 uur over de brand en over de personen die uit het laboratorium waren gevlucht. Ze probeerden deze personen te vinden en ergens onder te brengen. Door beiden werden auto’s gestuurd. [medeverdachte 1] gaf het adres door aan [medeverdachte 10] en noemde dit “ [plaats 1] ”. [33] Om 08:15 uur vroeg [verdachte] of [medeverdachte 11] een “ooso” (huis) had voor vier mannen om te slapen. [medeverdachte 11] stuurde het adres [adres 15] . [medeverdachte 11] zou de vier mannen daar opwachten. [medeverdachte 1] gaf dit adres vervolgens door aan [medeverdachte 10] . [34] [verdachte] vertelde aan [medeverdachte 11] dat “ons boerderij” gisteren is afgebrand. [35]
Bij een politiecontrole op 28 maart 2020 werden op de Philipsdam twee Mexicaanse mannen, genaamd [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] , aangetroffen. Zij vroegen om een lift naar Rotterdam. [36] Op diezelfde dag vond een verkeerscontrole plaats op de A13 ten gevolge van een ANPR-hit. In het voertuig zaten drie personen. De bestuurder was [medeverdachte 5] . Op de achterbank werden twee Mexicaanse mannen aangetroffen, namelijk de eerder op de Philipsdam aangetroffen [medeverdachte 12] en een man genaamd [medeverdachte 14] . In het navigatiesysteem stond als meest recente locatie de [adres 15] . [37]
Tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] werd vervolgens gesproken over een politiecontrole en de gevluchte personen. [medeverdachte 10] vertelde aan [medeverdachte 1] : “al are freee”. [medeverdachte 1] vertelde dat er maar twee tegelijk vervoerd mochten worden, gezien de toen geldende coronamaatregelen. [medeverdachte 1] was bezig met het regelen van vervoer voor [accountnaam 28]. [38] [accountnaam 28] betreft vermoedelijk [medeverdachte 13] . [39] [medeverdachte 13] was eerder aangetroffen op de Philipsdam samen met [medeverdachte 12] . Daarnaast was hij op 16 juni 2019 te zien op beelden van een politiecamera in de loods aan de [adres 12] .
Op 29 maart 2020 hadden de EncroChat-gebruikers maniaccc@encrochat.com (geïdentificeerd als Oguz Helvaci [40] , hierna: Helvaci) en winewelder@encrochat.com contact met elkaar. Helvaci vertelde dat [medeverdachte 1] tien dagen mocht werken in de boerderij en dat er een explosie had plaatsgevonden. [medeverdachte 1] had daardoor 100 kilogram base verloren. [41]
Op 30 maart 2020 vertelde [medeverdachte 4] aan de gebruiker van het account [accountnaam 24] (hierna: [accountnaam 24] ): “Vrijdagavond de hele locatie plat gebrand.. Vrijdag morgen 200 kilo base gebracht.. Gelukkig geen doden.. En iedereen veilig terug gekomen”. Vervolgens vertelde hij: “Ik deed alle aanvoer van alles.. En alles regelen.. Was er nog die dag.. Maar als je alles in rook op ziet gaan na zoveel werk” en “Iedereen veilig thuis gekomen.. Ze rennend er vandoor gegaan.. Echt mazzel.. 20.000 liter chemicaliën stonden er ook.. Lekker fikkie”. Ook vertelde hij: “Heb mijn mail op nieuwe encro laten zetten. Deze kunnen ze met die locatie neer zetten. Dit toestel is daar nooit geweest”. [42]
4.4.5.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
In Encrochat-gesprekken met betrekking tot het laboratorium in [plaats 1] werd op de vraag van [medeverdachte 1] “hoeveel er morgen uit zou komen” geantwoord dat dit er 39 met de stempel PP1 en 42 met de stempel 380 zouden zijn. Later werden door onder meer [medeverdachte 11] foto’s naar [verdachte] verstuurd met daarop witte samengeperste blokken met de ingeperste logostempels PP1 en 380.
Het is algemeen bekend dat met een “blok/stuk” één kilo cocaïne wordt bedoeld. Cocaïne wordt doorgaans na de productie in blokken van één kilo per stuk samengeperst, verpakt en vervoerd. Daarnaast werd in de EncroChat-gesprekken in het dossier door de verdachten gesproken over (aan) cocaïne (gerelateerde zaken). Een sprekend voorbeeld hiervan is dat [medeverdachte 4] spreekt over het leveren van honderden kilo’s base voor het drugslaboratorium in [plaats 1] . De base is noodzakelijk voor de productie van (snuif)cocaïne.
De rechtbank is gezien het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is van cocaïne. De aanwezigheid/productie van metamfetamine en/of heroïne in het laboratorium in [plaats 1] heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen, zodat verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Betrokkenheid en rol van verdachte bij dit feit en medeplegen
[verdachte] was op de hoogte van het reilen en zeilen binnen het drugslaboratorium. Zo vertelde hij aan [medeverdachte 11] dat “ons boerderij” was afgebrand. Daarnaast stuurde [medeverdachte 11] foto’s naar [verdachte] van blokken cocaïne die in het drugslaboratorium in [plaats 1] waren geproduceerd. [verdachte] regelde daarnaast een woning om de gevluchte (Mexicaanse) mannen die werkzaam waren in het afgebrande drugslaboratorium onder te brengen. Hij stond hierover in nauw contact met [medeverdachte 1] .
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door onder meer [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Zij hadden allen een cruciale rol binnen het geheel. Dit blijkt onder meer uit hun telefonische contacten en onderlinge taakverdeling.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hadden een uitvoerende en coördinerende rol bij en na het productieproces in [plaats 1] . Zij benaderden en instrueerden anderen. Daarnaast werden zij tijdens en na het productieproces via foto’s op de hoogte gehouden van de voortgang daarvan. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hadden een belangrijke uitvoerende rol door onder meer cocaïne-base en stempels aan te leveren en de geproduceerde cocaïne vanuit het laboratorium mee te nemen.
Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van het productieproces. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van [verdachte] worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusies
De rechtbank is naar aanleiding van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van cocaïne in het drugslaboratorium in [plaats 1] . Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen afleveren en/of verstrekken, en/of vervoeren en het aanwezig hebben van die cocaïne.
4.4.6
Feit 4, zaaksdossiers 4, 5 en 6
4.4.6.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland (EncroChat- en SkyECC-gesprekken over) overdrachten van “blokken/stuks” hebben plaatsgevonden. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze chatgesprekken over de overdrachten.
Overdrachten op 27, 28 en 29 maart 2020
Uit een EncroChat-gesprek van 27 maart 2020 volgt dat [medeverdachte 11] namens een afnemer “2” bij [verdachte] bestelde. [verdachte] kon dit leveren. [medeverdachte 11] gaf door dat zijn vriend om 20:00 uur daar was en dat hij in een grijze Volkswagen Polo kwam. [verdachte] zei dat de code “ [code 1] ” was. Ongeveer een minuut daarna zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 5] dat de Turk over acht minuten bij de [adres 16] was en dat hij in een grijze Volkswagen Polo kwam. [medeverdachte 5] moest de Turk “2 kilo van de zwarte” geven. [medeverdachte 11] stond in direct contact met zijn afnemer en hield [verdachte] steeds op de hoogte van waar zijn ontvanger was. [medeverdachte 1] stond in direct contact met [medeverdachte 5] en gaf door waar de ontvanger zich bevond. [medeverdachte 1] gaf het codewoord “ [code 1] ” door aan [medeverdachte 5] en zei dat de ontvanger met een grijze Volkswagen Polo zou komen. Om 20:34 uur stuurde [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] dat het “klaar” was. Om 21:40 uur stuurde [medeverdachte 11] een foto naar [verdachte] met daarop een wit samengeperst blok cocaïne met daarop de stempel 380. [43]
Uit een EncroChat-gesprek van 28 maart 2020 volgt dat [medeverdachte 11] namens een afnemer weer “2” bestelde bij [verdachte] . [verdachte] kon dit leveren en gaf het adres [adres 16] in Rotterdam door. Om 11:43 uur gaf [medeverdachte 11] aan [verdachte] door dat de ontvanger uiterlijk om 13:30 uur bij de [adres 16] kon zijn. Om 11:49 uur zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 5] dat de Turk om 13:30 uur op de [adres 16] zou zijn en dat [medeverdachte 5] hem “twee zwarte” moest geven.
[medeverdachte 11] stuurde vervolgens om 13:05 uur naar [verdachte] dat de ontvanger over tien minuten zou vertrekken uit [alias 6] en dat hij in een grijze Peugeot Station zou komen. Om 13:25 uur gaf [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] de locatie [adres 16] , het voertuig Peugeot station (grijs) en de code “ [code 1] ” door. [verdachte] gaf aan [medeverdachte 11] door dat de ontvanger moest gaan naar “waar hij gisteren geweest is”. [medeverdachte 11] zei vervolgens om 14:04 uur dat het een andere ontvanger was met een blauw trainingspak. [medeverdachte 1] zei om 14:04 tegen [medeverdachte 5] dat het een andere ontvanger was en noemde “blauw”. [verdachte] vroeg om 14:07 uur aan [medeverdachte 11] of hij hem gezien had. [medeverdachte 1] zei tegen [medeverdachte 5] dat hij een lijst moest maken en alles moest noteren. [medeverdachte 5] antwoordde “2 bruin”. [medeverdachte 1] vroeg vervolgens of [medeverdachte 5] de ontvanger gevonden had. [medeverdachte 5] antwoorde “Ja toch”. Om 14:11 uur antwoordde [medeverdachte 11] “ja neef” op de vraag van [verdachte] of de ontvanger [medeverdachte 5] gezien had. [44] Om 14:55 uur kreeg [medeverdachte 11] een foto toegestuurd van een wit samengeperst blok. [45]
Op 29 maart 2020 om 18:24 uur vroeg [medeverdachte 11] aan [verdachte] of hij morgen voor zijn afnemer “2” kon krijgen. [verdachte] gaf aan dat hij het ook vandaag kon leveren en zei dat de ontvanger kon komen naar het adres [adres 17] in Rotterdam. Om 21:05 uur stuurde [medeverdachte 11] naar [verdachte] dat de ontvanger daar over vijf minuten is met een grijze Volkswagen Polo. [medeverdachte 1] stuurde om 21:06 uur naar [medeverdachte 5] dat de ontvanger over vijf minuten daar zou zijn in een grijze Volkswagen Polo en dat [medeverdachte 5] “2 bruine” moet overdragen. Om 21:11 uur was de ontvanger op de locatie. Om 21:16 uur stuurde [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] dat hij de ontvanger gezien had en dat “ze zijn afgezet”. [46]
Huur [adres 2] in Rotterdam
Uit EncroChat-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] bleek dat zij in april 2020 van “huis” wilden veranderen. [medeverdachte 1] en [verdachte] besloten om vanaf 7 april 2020 samen een woning te huren aan de [adres 2] in Rotterdam. Zij huurden deze woning van het bedrijf [bedrijf 4] (met als eigenaresse [naam 4] ). [verdachte] heeft twee betalingen contant gedaan, daarna deden de feitelijke bewoners de betalingen zelf. [47] Op 7 april 2020 vroeg [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] of de geldtelmachine naar “het nieuwe huis” moest worden gebracht. [medeverdachte 1] gaf [medeverdachte 5] op 8 april 2020 de opdracht om het geld in het oude huis te tellen en de geldtelmachine in de auto te leggen. [48] [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] waren in het bezit van een sleutel van de nieuw gehuurde woning aan de [adres 2] in Rotterdam. [49]
Gesprekken op 10/13 mei 2020
Op 10 mei 2020 zei de EncroChat-gebruiker [accountnaam 25] (geïdentificeerd als [medeverdachte 15] [50] ) in een chatgesprek tegen [medeverdachte 2] dat er ‘6 stuks’ gebracht moesten worden. [51] Op 13 mei 2020 om 13:26 uur zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat hij nog “6 stuks” BSB over had en dat hij die voor € 24.500,-- per stuk wilde verkopen “indien zij die ook afnemen vandaag”. Om 13:28 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 15] dat hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) nog 6 BSB heeft en dat hij deze voor € 24.500,-- wilde verkopen aan [medeverdachte 15] . [52]
Overdracht op 10/11 juni 2020
[medeverdachte 1] zei op 10 juni 2020 via EncroChat tegen [verdachte] dat ze morgen gewoon “die 10” moeten sturen. [verdachte] gaf aan dat “het” om 13:00 uur “daar” moest zijn. [medeverdachte 1] gaf vervolgens aan dat “ [alias 1] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] [53] ) het om 12:00 uur op moest halen en gaf hierbij het adres [adres 18] in Rotterdam door. [medeverdachte 1] vroeg in welke auto de chauffeur kwam en gaf door dat de chauffeur het codewoord “ [code 2] ” moest zeggen. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 1] dat de chauffeur in een zwarte BMW 5 serie oud model reed. [medeverdachte 1] zei dat zij zouden komen met een witte Peugeot Partner. [medeverdachte 1] vroeg of de chauffeur van [verdachte] al eerder was geweest. [verdachte] gaf aan dat “de [alias 1] man” eerder altijd in een Volkswagen Polo kwam.
Tijdens het gesprek met [verdachte] , zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 5] dat er morgen iemand naar de [adres 18] in Rotterdam zou komen om 12:00 uur. [medeverdachte 5] moest hem “10 kilo van het mooie” geven. [medeverdachte 1] gaf daarnaast de code “ [code 2] ” door en zei dat de persoon in een BMW serie 5 kwam. [medeverdachte 1] zei dat deze persoon de chauffeur van [medeverdachte 2] was, degene die eerder altijd met de witte Polo kwam. [54]
Op 11 juni 2020 spraken [medeverdachte 1] en [verdachte] af dat de chauffeurs elkaar om 11:00 uur gingen ontmoeten. [medeverdachte 1] vroeg om 10:30 uur aan [medeverdachte 5] of hij in “het nieuwe huis” was. [medeverdachte 5] bevestigde dit. [medeverdachte 1] zei tegen [medeverdachte 5] dat hij om 11:00 uur bij de [adres 18] in Rotterdam moest zijn. Hij moest daar “10 kilo” geven. [medeverdachte 5] zei om 11:01 uur dat hij er was. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 1] dat zijn chauffeur er over twee minuten zou zijn. Om 11:11 uur zei [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 1] dat “het nu oke is”. [medeverdachte 1] zei direct daarna tegen [verdachte] dat het “afgegeven” was.
[medeverdachte 5] zei dat hij zich op 11 juni 2020 bevond in “het nieuwe huis”. [medeverdachte 5] reed tijdens de overdracht die dag in een witte Peugeot Partner. Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam op 11 maart 2021 zijn twee witte Peugeot Partners met de kentekens [kenteken 7] en [kenteken 8] in beslag genomen. [55] In beide voertuigen werd een verborgen ruimte aangetroffen. [56] Het staat daarmee vast dat met “het nieuwe huis” de [adres 2] in Rotterdam werd bedoeld.
Overdracht op 25 november 2020
Op 17 november 2020 voerden [verdachte] en [medeverdachte 3] een SkyECC-gesprek over een vriend(in) van Russische afkomst die [medeverdachte 3] persoonlijk had ontmoet. [57]
Op 25 november 2020 omstreeks 13:00 uur vond een ontmoeting plaats aan de Hoofdstraat in [plaats 2] tussen de inzittenden van een Peugeot Partner (stashvoertuig) met kenteken [kenteken 7] en een Ford Kuga met het kenteken [kenteken 9] (hierna: de Ford) ter hoogte van de Albert Heijn. In de Ford zaten [medeverdachte 3] (als bestuurder) en [medeverdachte 2] (als passagier voorin). De voertuigen reden achter elkaar de parkeergarage in aan het Oranjeplein in [plaats 2] . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de bestuurder van de Peugeot Partner waren in gesprek met de bestuurder van een Renault Trafic met het kenteken [kenteken 10] (hierna: de Renault). De bestuurder van de Peugeot haalde een gevulde bigshopper uit zijn voertuig en overhandigde deze aan de bestuurder van de Renault. [58]
Om 13:04 uur zei [medeverdachte 3] via SkyECC tegen [verdachte] dat ze het “geregeld/afgehandeld” hadden. Om 14:08 uur zei [medeverdachte 3] tegen [verdachte] dat zijn mannetje naar het adres kon komen “voor de papiertjes” (de rechtbank begrijpt: het geld). [59]
Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam werd op de tafel in de woonkamer een notitieboekje aangetroffen. In het notitieboekje stonden meerdere notities die bestonden uit achtereenvolgens een datum, een naam en een hoeveelheid. Een groot deel van deze notities waren te herleiden en te relateren aan overdrachten die plaatsvonden in onder meer [plaats 2] . Uit de vergelijkingen bleek dat de persoon onder de naam “ [naam 5] ”, “ [naam 5] ” of “ [naam 5] ” betrokken was bij deze overdrachten. In het notitieboekje stond onder meer: “25/11/DA. [naam 5] .9” (de rechtbank begrijpt: 25 november 2020, 9 stuks). [60]
Overdracht 26 februari 2021
Op 23 februari zei [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] dat “de Russen” naar de prijs informeerden. [medeverdachte 3] zei dat dit volgens hem “28” (de rechtbank begrijpt: € 28.000,--) was.
[verdachte] vroeg op 24 februari 2021 aan [medeverdachte 2] of ze het met “die Rus” nog geregeld hadden. [medeverdachte 2] antwoordde dat de afspraak met de Russen morgen zou zijn en dat ze het over de prijs eens geworden waren.
Op 25 februari 2021 had [medeverdachte 3] om 15:46 uur een ontmoeting met een onbekende vrouw in Rotterdam. Om 16:33 uur zei [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2] dat men het morgen wilde zien en dat het ook gestuurd moest worden met een afwijkende stempel. [61] Vervolgens reed de Ford naar de [plaats 3] . Om 17:15 uur ontmoetten [medeverdachte 3] en [verdachte] elkaar bij een patatkraam aan de [adres 11] . [62] Op dezelfde dag zei [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat ze morgen rond 13:00 uur à 13:30 uur bij [verdachte] zouden zijn. [verdachte] liet vervolgens weten dat “de jongen” om 13:00 uur op het adres zou zijn. [63]
Op 26 februari 2021 omstreeks 11:59 uur stuurde [verdachte] een foto naar [medeverdachte 2] en zei hij dat “hun mannetje” (de rechtbank begrijpt: de persoon die [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gingen ontmoeten) een foto had doorgestuurd van de parkeerplaats waar hij zich bevond. [64] De Peugeot stond op 26 februari 2021 stil op de Julianastraat in [plaats 6] ter hoogte van de Albert Heijn. [65]
[medeverdachte 2] zei tegen [verdachte] dat ze bij de Albert Heijn in [plaats 2] stonden en stuurde een foto. Toen bleek dat het “mannetje” bij de verkeerde Albert Heijn stond, zei [verdachte] dat hij (de rechtbank begrijpt: het mannetje) er over twintig minuten zou zijn. [medeverdachte 2] zei “ [adres 19] [plaats 2] ”. [66] De Peugeot reed vervolgens naar de Hoofdstraat in [plaats 2] en stond stil in de buurt van de Ford (met als inzittenden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ). De stashauto bleef korte tijd in [plaats 2] en reed vervolgens naar de [adres 2] in Rotterdam. De Ford reed naar de [adres 11] . Gelijktijdig met de Ford arriveerde de Volkswagen Up in gebruik bij [verdachte] op de [adres 11] . [67]
Overdrachten 3 maart 2021 en 4 maart 2021
Op 3 maart 2021 om 15:32 uur vertrok de Peugeot Partner met kenteken [kenteken 8] vanuit de [adres 2] in Rotterdam naar [plaats 2] . De Ford verplaatste zich om 15:40 uur ook richting [plaats 2] . Om 15:56 uur stond de Ford zonder inzittenden geparkeerd in de parkeergarage De Winkelier. Om 15:57 uur kwamen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] uit de richting van de in- en uitgang van de Albert Heijn aan de zijde van de Hoofdstraat lopen. Zij liepen richting de parkeergarage. [medeverdachte 3] droeg een gevulde bigshopper bij zich van de Albert Heijn. Een minuut later reed de Renault de garage in. Twee minuten later kwam vanaf de achterzijde van de Renault een onbekend persoon aanlopen. Dit betrof dezelfde persoon als degene die bij de overdracht op 25 november 2020 aanwezig was.
Om 16:01 uur stond de Ford met als inzittenden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op het Oranjeplein tegenover de parkeergarage. De Peugeot stond ter hoogte van de Albert Heijn aan de Hoofdstraat met [medeverdachte 7] als bestuurder. Om 16:25 uur stapte een onbekend persoon met een blauwe gevulde bigshopper van de Albert Heijn rechts achter in de Ford. Kort daarna stapte deze persoon zonder bigshopper uit de Ford en stapte hij in een grijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 11] . De Ford vertrok uit de parkeergarage en stopte naast de Peugeot. [medeverdachte 7] stapte uit en ging naast de Peugeot staan. Hierna werd door [medeverdachte 2] de gevulde Albert Heijn bigshopper via het geopende passagiersraam van de Ford aan [medeverdachte 7] overhandigd, waarna de Ford vertrok. [medeverdachte 7] plaatste de bigshopper via de schuifdeur aan de rechter zijde in de laadruimte van de Peugeot. [medeverdachte 7] vertrok en parkeerde de Peugeot aan de Parallelstraat in Rotterdam. Hij liep vervolgens met de bigshopper in zijn handen in de richting van de [adres 2] in Rotterdam. [68]
Op 4 maart 2021 werd de Ford met als inzittenden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] geparkeerd op de parkeerplaats achter de Albert Heijn in [plaats 2] . De Renault stond om 11:16 uur geparkeerd in de parkeergarage De Winkelier. Een minuut later arriveerde de Peugeot met kenteken [kenteken 8] met twee inzittenden. Eén van de inzittenden was [medeverdachte 7] . Om 11:22 uur liep [medeverdachte 3] over de Hoofstraat. Hij kwam uit de richting lopen waar de Peugeot geparkeerd stond. Hij droeg een bigshopper die voor driekwart gevuld was. De zijkanten van de bigshopper stonden strak, alsof er pakketten in zaten. Om 11:24 uur liep [medeverdachte 3] via de trap de parkeergarage in. [medeverdachte 3] voegde zich bij de bestuurder van de Renault en overhandigde de persoon de gevulde bigshopper. Een minuut later liep [medeverdachte 3] de parkeergarage uit met een half gevulde bigshopper in zijn hand. Om 12:42 uur stond de Ford geparkeerd op de Graaf Willemlaan te Hendrik-Ido-Ambacht ter hoogte van barbershop [bedrijf 1] . [medeverdachte 3] kwam uit de barbershop lopen. Om 13:28 uur stond de Volkswagen Up ook daar geparkeerd. Om 13:54 uur stonden [medeverdachte 3] en [verdachte] buiten te praten. [69]
Op 5 maart 2021 omstreeks 09:09 uur werd in de Range Rover met kenteken [kenteken 12] gesproken door [medeverdachte 2] en zijn zwager [medeverdachte 16] . [medeverdachte 2] zei dat ze “die Russen weer hebben geholpen” en dat ze “meer dan negen ton hebben gekregen”. Vervolgens zei hij: “42 kilo verkocht”. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] bespraken de verdiensten en [medeverdachte 2] zei “42 duizend euro!” (de rechtbank begrijpt: per afgeleverde kilogram € 1000,-- euro). [medeverdachte 2] zei vervolgens “Wij hebben gisteren (de rechtbank begrijpt: 4 maart 2021) de laatste afgegeven”. [medeverdachte 16] vroeg “hoeveel kilo had je meer gegeven”. [medeverdachte 2] zei: “Ja wij hadden totaal laatste 10 gegeven”. [medeverdachte 16] vroeg: “Heb je dat geld gezien zo?”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Ja! In de tas hadden wij. Ik rij auto.. [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) zat achterin. Gewoon Albert Heijn tas he.. twee.volle!”. [medeverdachte 16] vroeg: “wie is de chauffeur dan? ”. [medeverdachte 2] antwoordde: “zo’n Marokkaan.. neef van zijn ehhh compagnon”. [medeverdachte 16] vroeg: “ [verdachte] ’s (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) compagnon?”. [medeverdachte 2] antwoordde bevestigend. [medeverdachte 16] vroeg: “met stash?”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Ja ja.. zo’n Peugeot Partner met (maakt een geluid) luchtsysteem achter”. [medeverdachte 16] vroeg: “Maar wie zijn klanten zijn dit dan? (…) Die Russen”. [medeverdachte 2] antwoordde: “Ja. (…) Ik koop [verdachte] .. is van mij. Ik verkoop.. is van mij, maar wij doen delen!”. In de gesprekken werd verder gesproken over blokken en stempels. [70]
In het notitieboekje die tijdens de doorzoeking aan de [adres 2] werd aangetroffen, stond onder meer: “3/3/ [naam 5] .15” en “3/3/DA. [naam 5] .16” (de rechtbank begrijpt: 3 maart 2021, 15 en 16 (totaal 31) stuks). Daarnaast stond in het notitieboekje genoteerd: “4/3/DA. [naam 5] .10” (de rechtbank begrijpt: 4 maart 2021, 10 stuks). [71] In totaal ging het om 41 stuks.
Na de inbeslagname van de Peugeot Partner met het kenteken [kenteken 8] op 11 maart 2021, werden van de stuurring, het centrum van het stuur en de bovenzijde van het dashboard bemonsteringen genomen. [72] Uit deze bemonsteringen werd een enkelvoudig DNA-profiel verkregen, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van [medeverdachte 7] kwam overeen met dit DNA-profiel. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [medeverdachte 7] donor is van het celmateriaal op de stuurring, het centrum van het stuur en de bovenzijde van het dashboard. [73]
Aantreffen blokken op 11 maart 2021
Op 11 maart 2021 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. In een slaapkamer werd achter een lage kast een luik aangetroffen. [74]
Onderzoek ‘Actus’ richtte zich op het verhuurbedrijf [bedrijf 4] . In het kader van dit onderzoek werd tijdens een doorzoeking in de woning van [naam 4] – die de woning aan de [adres 2] verhuurde aan [verdachte] en [medeverdachte 1] – een Samsung S9 aangetroffen. In de telefoon stond een filmpje dat op 27 maart 2020 via WhatsApp naar een contact was gestuurd. Op het filmpje was een rondleiding te zien door de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. Op dit filmpje was de woning nagenoeg leeg. In de kamer waar op 11 maart 2021 een luik werd aangetroffen, bevond zich op dat moment nog geen luik. [75]
Achter het luik werd onder meer een gele plastic Jumbo tas aangetroffen. In deze tas zaten vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5030 gram. [76] In een bigshopper van de Action zaten ook vijf in zwarte folie verpakte blokken cocaïne met een totaalgewicht van 5010 gram. [77]
4.4.6.2 Overwegingen en conclusies
Vaststelling dat het om cocaïne gaat
Naar het oordeel van de rechtbank – onder meer verwijzend naar hetgeen in paragraaf 4.4.5.2 hieromtrent is overwogen – staat het vast dat bij alle overdrachten sprake was van cocaïne.
Uit EncroChat-gesprekken blijkt dat door [medeverdachte 5] en [accountnaam 19] werd gesproken over blokken, stempels en verpakkingsmateriaal. De blokken met de stempel 380 hadden zwart tape en de blokken met de stempel PP1 hadden bruin tape. Eerder is vastgesteld dat blokken cocaïne met deze stempels in [plaats 1] geproduceerd zijn. Er moesten steeds bepaalde aantallen ‘van de zwarte of de bruine’ worden overgedragen. Na de overdrachten werden foto’s verstuurd van samengeperste witte blokken (met daarop de stempel 380).
Uit Encrochat-gesprekken blijkt verder dat door [verdachte] en [medeverdachte 2] werd gesproken over blokken met de stempel BSB. Blokken cocaïne met deze stempel zijn in een laboratorium in [plaats 4] geproduceerd.
Daarnaast zijn op een stashlocatie meerdere blokken met cocaïne aangetroffen in zwarte folie. De prijs die voor de blokken werd betaald, te weten € 28.000,--, is de prijs die toentertijd voor een blok cocaïne werd betaald.
Overdrachten 27 maart 2020, 28 maart 2020, 29 maart 2020, 6 april 2020 en 10/11 juni 2020
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden vast dat op 27 maart 2020 (dertig kilogram en twee kilogram), 28 maart 2020, 29 maart 2020, 6 april 2020 en 10/11 juni 2020 overdrachten hebben plaatsgevonden van blokken cocaïne.
Op 27, 28 en 29 maart 2020 bestelde [medeverdachte 11] telkens twee kilogram cocaïne bij [verdachte] . [medeverdachte 11] stuurde zijn chauffeur naar een vooraf bepaalde locatie die hij deelde met [verdachte] . Vervolgens was [medeverdachte 1] degene die [medeverdachte 5] aanstuurde als chauffeur om de cocaïne te leveren aan de chauffeur van [medeverdachte 11] . Door [verdachte] werd meerdere keren aan [medeverdachte 11] een codewoord verstrekt dat bij de overdrachten gebruikt moest worden. Hetzelfde codewoord werd door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] gegeven teneinde de cocaïne te leveren aan de chauffeur van [medeverdachte 11] .
Gezien het op zeer snelle wijze doorspelen van (identieke) informatie, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] onderling contact hadden over deze overdrachten.
Op 10/11 juni 2020 stuurde [medeverdachte 1] – na contact met [verdachte] te hebben gehad over de overdracht – [medeverdachte 5] aan om 10 kilogram cocaïne aan de chauffeur van [medeverdachte 2] te leveren. [medeverdachte 5] haalde deze 10 kilo op in de stashwoning aan de [adres 2] in Rotterdam. [medeverdachte 2] stond met betrekking tot deze overdracht in contact met [verdachte] . Er werden wederom codewoorden gebruikt voor de overdracht.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door onder meer [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 5] bij de overdrachten op 27, 28 en 29 maart 2020, door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] bij de overdrachten op 27 maart 2020 en 6 april 2020 en door 10/11 juni 2020 door [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] .
Uit de telefonische contacten en de onderlinge taakverdeling blijkt dat zij allen bij de verschillende overdrachten een cruciale rol hadden binnen het geheel. Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de overdrachten. Een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven.
De coördinerende rol die [verdachte] heeft vervuld bij al deze overdrachten was belangrijk en onmisbaar en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Aantreffen cocaïne in stashwoning
Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 11 maart 2021 gezamenlijk ruim tien kilogram cocaïne voorhanden hebben gehad in de stashwoning aan de [adres 2] in Rotterdam. Voor het aanwezig hebben van drugs, is vereist dat een verdachte wetenschap had van de aanwezigheid daarvan en dat de drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden. [medeverdachte 1] en [verdachte] waren feitelijk de huurders van de stashwoning. Nadat zij de woning zijn gaan huren, is daarin door middel van het aanbrengen van een luik een verborgen ruimte gecreëerd waarin onder andere cocaïne bewaard werd. [verdachte] en [medeverdachte 1] stuurden gezamenlijk de voorraad en de levering van de cocaïne aan. Als huurders waren zij bevoegd om te bepalen wie zich wel of niet in de woning mocht bevinden. Hiermee is hun wetenschap en beschikkingsmacht over de aangetroffen cocaïne gegeven.
Voorhanden hebben cocaïne 13 mei 2020
Op 13 mei 2020 zei [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat hij nog zes blokken cocaïne met de stempel BSB over had en dat hij die voor € 24.500,00 wilde verkopen als de blokken diezelfde dag nog zouden worden afgenomen. [medeverdachte 2] gaf dit op zijn beurt door aan [medeverdachte 15] .
Gelet op deze uitlatingen van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat hij zeggenschap en daarmee feitelijke beschikkingsmacht over deze blokken cocaïne heeft gehad. Daarom kan worden bewezen dat [verdachte] die blokken samen met [medeverdachte 2] voorhanden heeft gehad.
Overdrachten 25 november 2020, 26 februari 2021, 3 maart 2021 en 4 maart 2021
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden vast dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] onder aansturing en in opdracht van [verdachte] cocaïne leverden aan onder meer “de Russen” op 25 november 2020, 26 februari 2021, 3 maart 2021 en 4 maart 2021. [verdachte] was degene die de cocaïne aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] liet leveren. Op 3 en 4 maart 2021 werd de cocaïne bijvoorbeeld met tussenkomst van [medeverdachte 7] als koerier vanaf de stashwoning aan de [adres 2] in Rotterdam geleverd door [verdachte] . Het lijkt er verder sterk op dat [medeverdachte 7] van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geld ontving voor de blokken cocaïne. De plaats van de leveringen bevond zich bij de supermarkt Albert Heijn in [plaats 2] . [verdachte] was degene die de overdrachten coördineerde. [verdachte] werd door [medeverdachte 2] op de hoogte gehouden van onder meer de gemaakte prijsafspraken met “de Russen”. Door [medeverdachte 3] werd aan [verdachte] verteld wanneer de overdrachten geslaagd waren.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen bij de overdrachten van de blokken cocaïne door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 25 november 2020 en 26 februari 2021 en door [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] op 3 maart 2021 en 4 maart 2021.
Uit de chatcontacten, de ontmoetingen en de onderlinge taakverdeling blijkt dat zij bij deze overdrachten allen een cruciale rol hadden. Als één van de verdachten zou wegvallen, zou dat gevolgen hebben voor het al dan niet slagen van de overdrachten. Een nauw en bewust samenwerkingsverband is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven.
De coördinerende rol die [verdachte] heeft vervuld bij de overdrachten was belangrijk en onmisbaar en van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Conclusie
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich op voornoemde data schuldig heeft gemaakt aan het samen met anderen verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
4.4.7
Feit 5, zaaksdossiers 4, 5 en 11
4.4.7.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit deze zaaksdossiers komt naar voren dat op verschillende data binnen Nederland geldoverdrachten hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn geldbedragen aangetroffen in verschillende woningen, waaronder de woning waar verdachte woonachtig was. Daarnaast is onderzoek verricht naar een Porsche Cayenne, waarin verdachte enige tijd heeft gereden. Hieronder zal de rechtbank nader ingaan op deze overdrachten, de aangetroffen geldbedragen en de Porsche Cayenne.
Geldbedrag ter hoogte van € 13.200,--
Op 1 april 2020 gaf [verdachte] via Encrochat aan [medeverdachte 11] de opdracht om € 13.200,-- aan iemand te geven. [medeverdachte 11] moest het geld eerst goed tellen. [verdachte] had in de tussentijd contact met de ontvanger van het geld. Hij gaf aan [medeverdachte 11] door dat deze persoon in een Audi A6 reed. [medeverdachte 11] zei dat hij de Audi A6 gezien had. Hierna zei [medeverdachte 11] dat hij weer naar Rotterdam reed. [78]
Geldbedrag ter hoogte van € 93.500,--
Op 2 april 2020 vroeg [verdachte] via Encrochat aan [medeverdachte 1] of “ [alias 6] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 11] [79] ) “pap” (de rechtbank begrijpt: geld) kon brengen. [medeverdachte 1] gaf akkoord en zei daarna tegen [medeverdachte 5] dat [medeverdachte 11] het geld zo zou brengen. Na overleg met [medeverdachte 5] , gaf [medeverdachte 1] het adres Doedesstraat 19 in Rotterdam aan [verdachte] door. [verdachte] stuurde dit adres vervolgens door naar [medeverdachte 11] . [verdachte] vroeg aan [medeverdachte 11] of hij in een auto met “stash” (de rechtbank begrijpt: een verborgen ruimte) reed. [medeverdachte 11] beantwoordde deze vraag bevestigend. [verdachte] zei vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 11] over maximaal dertig minuten daar zou zijn en dat de € 93.500,-- al in het bezit van [medeverdachte 11] was. De overdracht op 2 april 2020 ging niet door, omdat er “scoto” (straattaal voor politie) in de buurt was. [80]
Op 3 april 2020 stuurde [verdachte] [medeverdachte 11] naar hetzelfde adres. [verdachte] meldde de vertrektijd van [medeverdachte 11] meteen aan [medeverdachte 1] , waarna [medeverdachte 1] dit weer doorgaf aan [medeverdachte 5] . Om 16:57 uur zei [medeverdachte 11] dat hij er over vijftien minuten zou zijn en stuurde een screenshot met de navigatieroute en een aankomsttijd (17:16 uur). [verdachte] meldde dit meteen aan [medeverdachte 1] en stuurde de screenshot mee.
[medeverdachte 1] zei vervolgens tegen [medeverdachte 5] dat het exact 17:16 uur ging worden en dat [medeverdachte 11] met een grijze Peugeot Station kwam. [medeverdachte 11] zou het geld aan [medeverdachte 5] gaan geven. Om 17:19 uur zei [medeverdachte 11] tegen [verdachte] : “Ik heb het gegeven” en “93500 neef”. Om 17:20 uur zei [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 1] dat het “safe” was. Hij stuurde ook “93500”. [medeverdachte 5] had het geld “gewoon buiten geteld”. [81]
Geldbedrag ter hoogte van € 79.000,--
Op 24 april 2020 laat [medeverdachte 11] aan [verdachte] weten dat hij “die pap” wilde gaan brengen. Daarna informeerde [verdachte] bij [medeverdachte 1] naar het adres waar [medeverdachte 11] pap kon brengen. [medeverdachte 1] gaf [verdachte] het adres [adres 20] in Rotterdam door. [verdachte] stuurde dit adres door naar [medeverdachte 11] . [medeverdachte 1] wilde van [verdachte] weten welke persoon in welke auto zou komen. [verdachte] communiceerde dit met [medeverdachte 11] , die antwoordde dat hij er met een half uur zou zijn en dat hij samen met een vriend zou komen in een witte Golf 7. [verdachte] stuurde dit vervolgens door aan [medeverdachte 1] . Toen [medeverdachte 11] aan [verdachte] de mededeling stuurde dat hij er was, liet [verdachte] dit direct aan [medeverdachte 1] weten. Kort hierna zei [medeverdachte 11] tegen [verdachte] : “Ik heb 79 (de rechtbank begrijpt: € 79.000,--) gegeven neef”. [82]
Geldbedrag ter hoogte van € 72.000,--
Op diezelfde dag vroeg [medeverdachte 11] aan [verdachte] hoeveel geld hij tot nu toe had gegeven. [verdachte] zei dat dit om de geldbedragen van € 13.200,--, € 93.500,-- en € 72.000,-- ging. [83] [medeverdachte 11] vroeg aan [verdachte] hoeveel “aan blokken” gepakt was. [verdachte] zei dat de laatste “10 stempels van 380 en 2 andere stempel” was. Verder zei [verdachte] : “En dan hb je 2 keerbsb”. [84] Ondertussen informeerde [verdachte] bij [medeverdachte 1] hoeveel [medeverdachte 11] gepakt had. [verdachte] zei dat bij hem in totaal “12” stond. [medeverdachte 11] zei vervolgens tegen [verdachte] dat het zeker geen “12” was.
Op 25 april 2020 zei [medeverdachte 11] tegen [verdachte] dat het om “11 stks” ging. [medeverdachte 11] rekende in een gesprek met [verdachte] uit hoe het volgens hem zat. Er stond nog één blok open van de Rus. Volgens [medeverdachte 11] kwam het precies uit als hij 11 blokken rekende. [verdachte] zei vervolgens tegen [medeverdachte 11] : “Was toen 10 stuks had je 72 pap (de rechtbank begrijpt € 72.000,--) ook gebracgt”. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 1] dat het volgens [medeverdachte 11] om 11 blokken ging. [medeverdachte 1] zei dat [medeverdachte 11] dan gelijk had. [85]
Geldbedrag ter hoogte van € 129.900,-- (ten laste gelegd als € 130.000,--)
Op 29 en 30 maart 2020 (kort na de ontploffing van het laboratorium in [plaats 1] ) voerden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] EncroChat-gesprekken over een nieuw op te zetten laboratorium. [86] Op 3 april 2020 gaf EncroChat-gebruiker [accountnaam 26] (geïdentificeerd als [medeverdachte 17] [87] , hierna: [medeverdachte 17] ) aan [accountnaam 27] door dat een derde persoon aan “S” minimaal “120” moest vragen om daar te kunnen beginnen. [accountnaam 27] gaf aan dat ze het aan “ [medeverdachte 1] ” (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] ) moesten vragen. Vervolgens vertelde [medeverdachte 17] aan [medeverdachte 10] dat hij met “Pol” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 18] [88] ) in gesprek was en dat hij alleen de plek van de vorige keer kon krijgen. Er moest een lening van ongeveer “130” worden geregeld. [accountnaam 27] vertelde [medeverdachte 17] dat het aan [medeverdachte 1] gevraagd moest worden, omdat het “hun verantwoordelijkheid” was. In een gesprek van 3 april 2020 vertelde [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat ze “130.000” gingen lenen aan “Fat” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 18] [89] ) en dat ze op dezelfde plek gingen werken als de vorige keer. [verdachte] ging akkoord. Op 5 april 2020 zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat hij niet moest vergeten dat morgenvroeg “ [alias 7] ” zou komen “voor 130”. [verdachte] vroeg aan [medeverdachte 1] of “ [alias 7] ” bij de Lidl kon komen, daar waar hij altijd kwam. [medeverdachte 1] instrueerde [medeverdachte 5] vervolgens dat hij met de auto naar de Turk moest gaan. De Turk ging 130.000 geven, die de volgende dag aan de Colombiaan zou worden gegeven. [90] [medeverdachte 5] moest het geld naar “ [alias 8] ” brengen om het te tellen. Ongeveer twee uren later zei [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat [medeverdachte 5] daar was. [medeverdachte 5] zei kort daarna tegen [medeverdachte 1] dat hij weer thuis was. De volgende ochtend gaf [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] de opdracht om het geld in de Doedestraat aan “de Dominicaan” over te dragen. Kort daarna zei [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 1] dat het “safe” was. Volgens [medeverdachte 5] had de Turk gisteren 129.900 gegeven. [91]
Geldbedrag ter hoogte van € 160.500,--
Op 7 mei 2020 vroeg [verdachte] via Encrochat aan [medeverdachte 1] een adres waar “pap” kon worden gebracht. [medeverdachte 1] gaf daarop het adres [adres 20] in Rotterdam door. Op 9 mei 2020 zei [verdachte] tegen [medeverdachte 1] dat “ [alias 1] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) morgen om 11:00 uur “2” kon komen halen. [medeverdachte 1] antwoordde: “ok [adres 20] ”. [medeverdachte 1] zei dat het alleen wel een andere stempel was. Op 10 mei 2020 om 10:44 uur gaf [verdachte] het adres door aan [medeverdachte 2] en zei dat de code voor de overdracht “ [code 1] ” was. [medeverdachte 2] zei dat hij in de Range zou komen. [medeverdachte 2] zou eerst het geld geven en daarna naar kantoor gaan. [verdachte] zei vervolgens dat ze elkaar op het kantoor van [medeverdachte 2] zouden zien. [medeverdachte 2] zei om 11:44 uur: “Akk. broer. Ik geef over 15 min. 160.500 af op jullie adres” en gaf de code “Istanboel” door. Toen [medeverdachte 2] om 11:57 uur doorgaf dat hij er was, zei [verdachte] tegen hem dat “de medewerker” er over maximaal 10 minuten zou zijn. Om 12:03 uur zei [medeverdachte 2] dat hij naar het kantoor ging en dat [verdachte] daar kon komen. [92]
Om 12:42 uur arriveerde een Range Rover voorzien van het kenteken [kenteken 12] bij het pand aan de [adres 21] . [medeverdachte 2] (als bestuurder) en een andere man (als passagier) stapten uit en gingen het bedrijfspand binnen. Om 13:27 liep [verdachte] ook bij dit pand naar binnen. [93]
Geldbedrag ter hoogte van € 114.600,--
Op 18 mei 2020 zei [medeverdachte 2] om 10:28 uur tegen [verdachte] dat hij om 12:00 uur een adres moest geven, zodat hij ( [medeverdachte 2] ) geld kon geven. [medeverdachte 2] zei vervolgens: “ik geef 114.600 dat wordt dan 350”. [medeverdachte 2] zei dat hij met een zwarte Renault Clio ging. Om 11:38 uur zei [verdachte] dat zijn “medewerker/mannetje” onderweg was. [medeverdachte 2] gaf de code “ [code 3] ” door. [verdachte] gaf door dat zijn medewerker met een busje kwam, een Caddy type. [medeverdachte 2] zei om 12:33 uur dat de medewerker naar hem toe moest komen en dat hij bij de flatjes zat, net als altijd. [94]
Geldbedrag ter hoogte van € 219.830,--
Op 8 juni 2020 werden in een EncroChat-gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] onder meer foto’s van samengeperste witte blokken voorzien van de stempels “Urus” en “Ozo” verstuurd. [verdachte] zei dat hij hun vriend had gestuurd en benoemde “27500”. [verdachte] zei vervolgens tegen [medeverdachte 1] dat ze er “12” zouden reserveren als de kwaliteit goed was. [verdachte] zei dat hij morgen “pap” zou sturen, dan zouden ze het woensdag in hun handen hebben. [95]
Op 9 juni 2020 vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 1] of ze elkaar bij school konden treffen. Toen [medeverdachte 1] zei dat hij er niet was die dag, spraken ze verder via Encrochat. [verdachte] gaf aan [medeverdachte 1] door dat zijn vriend om 15:00 uur “pap” ging afgeven voor “10”. [verdachte] vroeg vervolgens of [medeverdachte 1] “10” apart kon zetten. [verdachte] zei tegen [medeverdachte 1] dat hij “hem” een token had gegeven van 5 euro en dat [medeverdachte 1] die ook aan “ [alias 7] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) moest geven. [verdachte] gaf het adres [adres 22] in Amsterdam door. [medeverdachte 1] zei vervolgens dat het geld om 11:00 uur klaar zou staan. [verdachte] en [medeverdachte 1] spraken af dat de token de volgende dag om 10:00 uur bij de [adres 18] in Rotterdam overgedragen zou worden. [medeverdachte 1] zei dat het beter was als [verdachte] dat door zijn neefje liet brengen.
Vervolgens gaf [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] door dat morgen de “jongste/kleinste Turk” in de ochtend naar de [adres 18] in Rotterdam zou komen en dat hij “een brief van 5 euro” ging geven. [medeverdachte 5] moest vervolgens om 11:00 uur naar de [adres 22] in Amsterdam gaan om de token te geven. Hij zou het geld dan krijgen. [96]
Op 10 juni 2020 om 9:48 uur zei [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 1] dat ze in “ [adres 18] ” (de rechtbank begrijpt: [adres 18] ) waren, waarop [medeverdachte 1] zei dat de jongste/kleine Turk met een Audi station kwam. Om 10:15 uur zei [medeverdachte 5] dat het “safe” was. Hij was met de Peugeot. [medeverdachte 1] gaf nogmaals door dat [medeverdachte 5] naar de [adres 22] in Amsterdam moest gaan. Om 11:09 uur zei [medeverdachte 5] dat hij er was. Om 11:22 uur zei hij dat het “safe” was. [medeverdachte 1] vroeg: “heeft hij je geld gegeven”, waarop [medeverdachte 5] bevestigend antwoordde. [medeverdachte 5] kreeg van [medeverdachte 1] de opdracht om naar “ [alias 8] ” te gaan om het geld te tellen met een machine. [medeverdachte 5] zei na het tellen van het geld dat ze € 219.830,-- uit Amsterdam hadden gehaald. [medeverdachte 1] gaf daarna aan [verdachte] door “219.830 van de wisselaar”. [97]
Geldbedrag ter hoogte van € 869.380,--
Tijdens de doorzoeking aan de [adres 2] in Rotterdam werden in een verborgen ruimte boodschappentassen gevonden met daarin een geldbedrag van in totaal € 869.380,--. Dit geldbedrag was verpakt in pakketten met verschillende coupures. Ook werd in een boodschappentas een geldtelmachine aangetroffen. [98]
Aantreffen geldbedrag in woning en Porsche Cayenne
Uit financieel onderzoek bleek dat [verdachte] en zijn (voormalig) partner [naam 3] (hierna: [naam 3] ) vanaf medio juni 2017 niet over legale contante gelden beschikten. [99]
Tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] aan de [adres 3] in [plaats 5] werd een geldbedrag van in totaal € 13.330,-- aangetroffen. Na het afstorten bleek dat één bankbiljet van 200 euro vals was. In de woonkamer werd op de bank een damestas met daarin 13 bankbiljetten van € 50,-- aangetroffen (totaal € 650,--). In een trapkast werd in een zwart handtasje één bundel met 180 bankbiljetten van € 50,-- aangetroffen (totaal
€ 9.000,--). In een slaapkamer werden in een wandkast drie bankbiljetten van € 200,-- en één bankbiljet van € 100,-- aangetroffen. Aangezien één bankbiljet van € 200,-- vals bleek te zijn, werd een geldbedrag van € 13.130,-- in beslag genomen. In een slaapkamer werd in een witte wandkast in een crème kleurig tasje een bundel met geld aangetroffen, bestaande uit één bankbiljet van € 200,--, 25 bankbiljetten van € 100,--, 5 bankbiljetten van € 50,-- en één bankbiljet van respectievelijk € 20,-- en € 10,-- (totaal € 2.980,--). [100]
Tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] werd tevens een Porsche Cayenne met het kenteken [kenteken 1] in beslag genomen. [101] In Duitsland was deze Porsche op 10 mei 2019 op naam van [verdachte] gesteld. [102] De aankoopfactuur was echter gericht aan [naam 3] en opgesteld op 10 mei 2019. Voor de Porsche was een contant geldbedrag van
€ 27.000,-- betaald. [103]
4.4.7.2 Overwegingen en conclusies
-
met betrekking tot de overgedragen en aangetroffen geldbedragen
Ten eerste is aan verdachte ten laste gelegd het plegen van verbergingshandelingen of verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van alle in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen. Nu de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verhullingshandelingen in de zin van dit artikel hebben plaatsgevonden, zal zij verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank merkt op dat het geldbedrag van € 869.380,-- weliswaar is aangetroffen in een verborgen ruimte in een door verdachte gehuurde stashwoning, maar de rechtbank ziet dit niet als een verbergingshandeling of verhullingshandeling in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a Sr. Het gebruik van de verborgen ruimte was naar het oordeel van de rechtbank gericht op het verbergen of verhullen van de
vindplaatsvan het geld en niet op het verbergen of verhullen van de
criminele herkomstdaarvan, of wie de rechthebbende op dat geld was.
Verder is als alternatieve gedraging aan verdachte ten laste gelegd dat hij deze geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of hiervan gebruikt heeft gemaakt als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder b Sr. Voor een bewezenverklaring van deze gedraging(en) is het in de eerste plaats relevant of aannemelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn uit een (mede) door verdachte zelf begaan misdrijf en vervolgens of die voorwerpen onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig zijn uit dat misdrijf. Van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen is onder meer sprake indien de voorwerpen de opbrengst uit eigen misdrijf betreffen of de buit van een door de verdachte begaan vermogensdelict.
De rechtbank acht bewezen dat de contante geldbedragen die verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen als betaling voor drugs en voor het opzetten van een drugslaboratorium, afkomstig zijn van eigen misdrijf, omdat uit de bewijsmiddelen evident blijkt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs. Tevens is van legale inkomsten niet gebleken.
Uit vaste jurisprudentie (onder meer HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) blijkt dat voor de strafbaarheid van het verwerven en voorhanden hebben van uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen, moet blijken dat naast het bewezen verklaarde verwerven en voorhanden hebben, ook sprake is geweest van een gedraging van verdachte die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. In het bijzondere geval dat het overdragen van uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin verdachte onmiddellijk uit eigen misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, is eveneens voor de strafbaarheid daarvan een gedraging vereist die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen gericht karakter heeft (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714).
Op grond van het dossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [verdachte] een gedraging heeft verricht die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen gericht karakter heeft. Om die reden kunnen de ten laste gelegde gedragingen weliswaar worden bewezenverklaard, maar levert de bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 420bis lid 1 onder b Sr op en zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van witwassen.
De rechtbank overweegt dat in dit geval wel sprake zou kunnen zijn van de met een aanzienlijk lichter strafmaximum bedreigde delicten van eenvoudig witwassen of eenvoudig schuldwitwassen als bedoeld in de artikelen 420bis.1 Sr en 420quater.1 Sr. Deze delicten zijn evenwel niet ten laste gelegd.
Ten slotte is aan [verdachte] onder dit feit alternatief de opzetheling van de geldbedragen ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat ook de daarop betrekking hebbende feitelijke gedragingen op zichzelf wel bewezen verklaard kunnen worden, maar deze bewezenverklaring niet het strafbare feit van artikel 416 lid 1 Sr oplevert. In het wettelijke systeem heeft het delict heling immers het karakter van een begunstigingsdelict, zodat moet worden aangenomen dat de kwalificatie voor dit delict is uitgesloten wanneer aannemelijk is dat [verdachte] de misdrijven waarmee de voorwerpen zijn verkregen, zelf (mede) heeft begaan. Dit geldt voor de overgedragen geldbedragen en de aangetroffen geldbedragen. Om die reden zal ook ontslag van alle rechtsvervolging volgen ter zake van opzetheling.
-
met betrekking tot de Porsche Cayenne
Uit het dossier volgt dat op 20
mei 2019een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken 1] op naam van [naam 3] is gesteld. In de Porsche heeft de politie een in het Duits opgestelde verkoopfactuur afkomstig van [bedrijf 5] (Duitsland) aangetroffen, gericht aan [naam 3] , waaruit kan worden afgeleid dat de auto op 10 mei 2019 aan [naam 3] is verkocht en geleverd en dat een bedrag van € 27.000,-- contant is betaald. Ten aanzien van verdachte volgt uit het dossier dat hij als laatste kentekenhouder van de Porsche in Duitsland geregistreerd stond. Uit een Duitse kentekenregistratie blijkt dat op 10 mei 2019 de Porsche met een vermoedelijk tijdelijk Duits kenteken op naam van verdachte is gesteld. [naam 3] heeft bij de politie verklaard dat verdachte namens haar de Porsche in Duitsland heeft gekocht en contant heeft betaald van haar geld.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier niet bewezen dat verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en) in of omstreeks de maand
mei 2020een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken 1] heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of daarvan gebruik heeft gemaakt. Als er al witwashandelingen met betrekking tot deze auto hebben plaatsgevonden, dan niet in de ten laste gelegde maand mei 2020. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4.8
Feit 6, zaaksdossier 7
4.4.8.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 oktober 2020 omstreeks 12:39 uur werd in de Range Rover gesproken tussen [medeverdachte 2] en een persoon genaamd [medeverdachte 19] (hierna: [medeverdachte 19] ). [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 19] dat hij samen met [medeverdachte 3] ijzer had ingekocht en verkocht. Dit ijzer was niet om geld mee te verdienen, maar “om er iets in te doen vanuit Iran”. [medeverdachte 2] legde uit dat zij “17 à 18 duizend verlies hebben gemaakt op het ijzer”. Ze moesten het oud ijzer verkopen, omdat ze er geen plek voor hadden. [104]
Op 23 december 2020 omstreeks 11:56 uur werd door [medeverdachte 2] vanuit de Range Rover een gesprek gevoerd met [medeverdachte 20] (hierna: [medeverdachte 20] ), die kennelijk buiten stond. [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 20] dat misschien iets voor Iran geregeld moest worden, waarop [medeverdachte 20] reageerde: “als jij weet wat ik moet e-mailen, dan doe ik dat gewoon hoor”. [medeverdachte 2] zei vervolgens: “nee ik weet ook niet. [medeverdachte 3] doet toch meestal zulke dingen”. [105]
Op 25 december 2020 omstreeks 12:42 uur werd in hetzelfde voertuig gesproken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] zei dat “ie” (de rechtbank begrijpt – mede in het licht van de hierna gevoerde gesprekken – dat hiermee [verdachte] wordt bedoeld) per ongeluk zijn mond voorbij had gepraat. [verdachte] had namelijk gezegd dat men er “100” in zou doen. [medeverdachte 2] had geforceerd dat ze er “50 stuks extra” in zouden doen, omdat het anders niet winstgevend zou zijn. [medeverdachte 2] vertelde aan [medeverdachte 3] dat [verdachte] had gezegd: “Broer, ik zweer het je! Jullie moeten dit niet als eenmalig zien. De volgende keer doen we er niet minder dan 500 stuks in!”. Deze konden verkocht worden voor € 3000,--. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] spraken over de gemaakte afspraken. Van de 150 stuks zouden 10 stuks voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn. Daarnaast zou [verdachte] tegen [medeverdachte 2] hebben gezegd dat [medeverdachte 2] zorg moest dragen dat het hierheen zou komen, dat het verkocht zou worden en dat het gestasht/verstopt zou worden. [verdachte] wilde nergens mee te maken hebben.
Na dit gesprek, kwam [verdachte] aanrijden. [medeverdachte 3] zei tegen [medeverdachte 2] dat zij uit moesten stappen, omdat [verdachte] niet in de auto zou willen praten. Na het gesprek met [verdachte] , spraken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] verder in de auto. [medeverdachte 2] zei: “Wij krijgen 10 en zij 140”. [106]
Op 31 december 2020 werd in het betreffende voertuig omstreeks 10:22 uur gesproken tussen [medeverdachte 2] en zijn zwager [medeverdachte 16] . [medeverdachte 2] zei tegen [medeverdachte 16] : “Maar de eerste keer is niks voor ons. Zeg maar.. Met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) samen.. via [verdachte] .. [verdachte] en van zijn vriend. Alleen voor test..”. [107]
Op 7 januari 2021 omstreeks 09:37 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 16] dat [medeverdachte 20] een mail moest sturen voor [verdachte] . Over een week gingen ze een proef sturen van “100”. [108]
Op 11 januari 2021 omstreeks 09:57 uur zei [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 16] dat “die test” binnen een paar dagen moest vertrekken. Vervolgens zei [medeverdachte 2] dat er achter elkaar zeven containers zouden komen en dat alles in één container werd gestopt. [109]
Op 4 februari 2021 omstreeks 09:40 uur spraken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] over dat het papierwerk niet goed was gegaan en dat alles nu omgezet moest worden. [medeverdachte 2] zei dat dit een proef was en dat hij 50 (de rechtbank begrijpt: € 50.000,--) zou verdienen en [medeverdachte 3] ook. Zij zouden slechts tien kilo krijgen. [110]
Op 8 februari 2021 omstreeks 12:09 uur zei [verdachte] buiten de Range Rover tegen [medeverdachte 2] “staat klaar.. de mannen zijn gegaan, de werkzaamheden beginnen..”. Daarnaast zei [verdachte] dat hij 10 stuks had ingeschreven voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . [verdachte] zei dat [medeverdachte 3] moest regelen dat er een mail vanuit het Nederlandse bedrijf zou worden gestuurd naar het bedrijf “aan de andere kant” om te vragen waar de bestelling bleef. [111]
In een gesprek van 9 februari 2021 in de Range Rover vroeg [medeverdachte 16] aan [medeverdachte 2] hoeveel hij kon verdienen. [medeverdachte 2] herhaalde dat de eerste keer een test was, daarna kon hij een half miljoen verdienen, maar dat moest hij dan wel met [medeverdachte 3] delen. [112]
In de periode van 28 december 2020 tot en met 9 februari 2021 vond een e-mailwisseling plaats tussen [medeverdachte 20] en een persoon of bedrijf uit Iran. De e-mailwisseling had betrekking op een bestelling van bouwmaterialen in de vorm van bakstenen. [medeverdachte 20] sloot zijn mailtjes af met zijn naam, gevolgd door de titel CEO. Op 8 februari 2021 vroeg [medeverdachte 20] wanneer de goederen zouden aankomen. [113]
[medeverdachte 20] verklaarde bij de politie dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] de handelsonderneming [medeverdachte 20] had opgericht. [medeverdachte 2] gaf hem mailadressen van klanten en vertelde wat [medeverdachte 20] moest mailen. Dit ging onder andere om bouwstenen die uit Iran naar Nederland moesten komen. [medeverdachte 20] kreeg geld voor zijn werkzaamheden. [medeverdachte 20] huurde het pand aan de [adres 21] voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Het geld voor de huur kreeg hij contant van [medeverdachte 2] . Hij stortte dit op zijn bankrekening, waarna hij het overmaakte naar de verhuurder. [medeverdachte 20] kreeg voor zijn handelingen geld van [medeverdachte 2] .
De koop of import kwam als volgt tot stand. [medeverdachte 20] kreeg een prijs gemaild van het buitenlandse bedrijf. Als dit [medeverdachte 2] beviel, stelde [medeverdachte 20] meteen een e-mail op. Vervolgens werd het contract opgemaakt. [medeverdachte 20] regelde dan onder meer de douane. [medeverdachte 2] gaf hem geld. Hij stortte dit op zijn bankrekening en maakte het volgens over naar de andere partij. [medeverdachte 20] wist dat hij deze handelingen verrichtte, zodat [medeverdachte 2] verdovende middelen naar Nederland kon halen. [114]
4.4.8.2 Overwegingen en conclusies
Juridisch kader voorbereidingshandelingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht om het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne mogelijk te maken.
Er is sprake van voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen indien de verdachte opzettelijk (1) een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, (2) zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of (3) voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstig moet vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Er moet worden beoordeeld of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had. Een voornemen en/of vraag uitzetten kan al een dergelijke strafbare handeling opleveren indien deze handeling concreet op het doel is gericht.
Vaststelling dat het om heroïne gaat
Uit de feiten en omstandigheden kwam naar voren dat de “stuks” verkocht konden worden voor € 3.000,-- per stuk. Dit is de prijs die doorgaans voor een blok heroïne wordt betaald.
Daarnaast is een algemene ervaringsregel dat Iran behoort tot een van de belangrijkste producenten van heroïne.
In de tenlastegelegde periode (op 25 maart 2021) is tevens een hoeveelheid van 214,94 kilogram heroïne onderschept. [115] De heroïne werd ook vanuit Iran vervoerd en Nederland was de beoogde bestemming. In dat zaaksdossier werd ook het bedrijf van een persoon als dekmantel gebruikt voor het transport. [116] Daarnaast was in dat zaaksdossier sprake van een deklading, bestaande uit witte bonen. Er was sprake van dezelfde modus operandi. Onder meer medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn voor dit feit veroordeeld (de rechtbank verwijst naar de veroordelende vonnissen met de parketnummers 71-310975-21 en 71-142257-21). Hoewel dit niet aan verdachte ten laste is gelegd, kan uit deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank ook worden afgeleid dat hier sprake is geweest van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van heroïne.
Rol en betrokkenheid van verdachte bij dit feit en opzet
Het is een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is en dat daarbij meestal meerdere personen betrokken zijn. Alle individuele handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op dat doel, te weten het met opzet binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze verdovende middelen. Daarnaast kan in zijn algemeenheid worden aangenomen dat opdrachtgevers en andere belanghebbenden bij een heroïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is vanwege de zeer grote waarde namelijk moeilijk voorstelbaar dat zij het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van onwetende ontvangers.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gebruikten in opdracht van [verdachte] het bedrijf van [medeverdachte 20] als dekmantel voor het leggen en onderhouden van contact met degene die de containers verscheepte. Zij bestelden via het bedrijf van [medeverdachte 20] zeven containers met een deklading. [medeverdachte 20] stelde namens hen meerdere e-mailberichten op in verband met die bestelling. [medeverdachte 20] kreeg geld van [medeverdachte 2] om de facturen uit Iran mee te betalen.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hadden contact over de bestelling en de voortgang daarvan in (en buiten) het voertuig van [medeverdachte 2] . Zij verkeerden, gezien hun uitlatingen in deze gesprekken, ten tijde van het plegen van hun gedragingen allen in de veronderstelling dat een schip met zeven containers zou aankomen en dat zich in de lading van één van die containers een grote hoeveelheid heroïne zou bevinden. Hun gedragingen om die lading te verkrijgen waren er dus onmiskenbaar op gericht die hoeveelheid heroïne opzettelijk binnen Nederland te brengen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij [verdachte] sprake is geweest van opzet gericht op de invoer van heroïne.
Medeplegen
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en
in samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen door [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 20] . Zij hadden een gezamenlijk doel, namelijk het invoeren van heroïne in Nederland. Hun handelen was nauw op elkaar afgestemd - zo blijkt uit hun contacten en rolverdeling - en heeft geleid tot het bestelling van containers met een deklading en het regelen van een loods, onderdelen van het logistieke proces gericht op de invoer. Een nauwe en bewuste samenwerking tussen de gedragingen van deze verdachten – die gericht was op het voorbereiden van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne – is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. De gedragingen van [verdachte] kunnen daarom worden gekwalificeerd als medeplegen.
Conclusie
Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van een partij van 150 en een partij van 500 kilogram heroïne.
4.4.9
Feit 1, zaaksdossier 1
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) en als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr), van welke organisatie hij de leider was.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr en artikel 11b Ow moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugs gerelateerde misdrijven, witwassen en valsheid in geschrifte) tot oogmerk heeft.
Het opzet van verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van bovengenoemde misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van een verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 140 Sr en de vaste jurisprudentie omtrent het begrip ‘leider’ duidt dit op een bijzondere kwaliteit van de dader, als degene die een centrale rol speelt binnen de organisatie. De leider hoeft niet de hoogste leider te zijn of het meest te verdienen. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft of een bepaald gezag bezit. De leider onderscheidt zich van de overige deelnemers door gedragingen als het nemen van initiatieven, het verdelen van taken, het geven van opdrachten, het (eventueel) sanctioneren van overtredingen van binnen de organisatie geldende regels of afspraken of het verdelen van de opbrengst van de criminele activiteiten.
Het oordeel van de rechtbank
Over het bestaan van een criminele organisatie, de structuur daarvan en de bijdrage van verdachte daaraan overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] beiden een netwerk van personen om zich heen hadden die in hun opdracht drugsgerelateerde werkzaamheden verrichtten. Zij werkten met hun netwerk nauw samen met een groep Mexicaanse en Colombiaanse verdachten die ervoor zorgden dat cocaïne-base vanuit Mexico via Spanje naar Nederland werd verscheept. Vanuit Mexico werden leden van die groep naar Nederland gestuurd om hier te werken in verschillende drugslaboratoria. Samen met de leden afkomstig uit Mexico werd de cocaïne-base in de laboratoria in [plaats 1] en [plaats 4] bewerkt tot een eindproduct. [117]
Na de productie werd de cocaïne naar de door [medeverdachte 1] en [verdachte] gehuurde stashlocatie aan de [adres 2] in Rotterdam gebracht. Als een verkoop/overdracht plaatsvond, dan werden de blokken cocaïne opgehaald bij de stashwoning. Het geld dat met de overdrachten werd verdiend, werd weer in de stashwoning opgeslagen. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] verbleven in deze woning en hielden zich onder meer bezig met het bewaken daarvan. [118]
Binnen het netwerk van Nederlandse en Mexicaanse verdachten werd gecommuniceerd via crypto-telefoons. Daarnaast vonden meerdere ontmoetingen plaats. Zo ontmoetten [verdachte] en [medeverdachte 1] elkaar geregeld op het schoolplein van de school van hun kinderen. Op 10 juni 2020 vroeg [verdachte] bijvoorbeeld via EncroChat aan [medeverdachte 1] of hij zo bij school zou zijn, waarop [medeverdachte 1] antwoordde dat hij daar was. [verdachte] gaf vervolgens aan dat hij [medeverdachte 1] dan daar zou spreken. [119] Daarnaast werd op 7 oktober 2020 door de politie waargenomen dat zij elkaar ontmoetten op dit schoolplein. [120]
Dat sprake was van een duidelijke structuur, maar ook van een zekere mate van hiërarchie blijkt onder meer uit de gang van zaken bij de verkoop/overdrachten van de cocaïne. Uit de bewijsmiddelen komt duidelijk naar voren dat [medeverdachte 1] en [verdachte] elk de medeverdachten in hun eigen lijn instrueerden over de dag, het tijdstip en de plaats van de overdracht, het voertuig waarin werd gereden en de code voor de overdracht. [verdachte] stond in nauw contact met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met betrekking tot overdrachten van cocaïne. [verdachte] instrueerde hen en zij hielden hem op de hoogte van de uitvoering van de opdrachten. Zo volgde uit een EncroChat-gesprek van 25 november 2020 dat [medeverdachte 3] naar [verdachte] stuurde dat het “geregeld” was en dat “het mannetje” van [verdachte] naar “het adres” kon komen voor “de papiertjes”.
Het feit dat tijdens overdrachten steeds gebruik werd gemaakt van meerdere schakels, codenamen en tokens betekent dat heimelijk en voorzichtig geopereerd werd. Daar komt bij dat voor het overdragen van cocaïne en geldbedragen gebruik werd gemaakt van meerdere voertuigen met verborgen ruimten.
De samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] kwam ook duidelijk naar voren toen het drugslaboratorium in [plaats 1] in brand stond. Zij zorgden samen voor het onderbrengen van de Mexicanen die werkzaam waren in het laboratorium. Zij stuurden in dit kader beide andere personen aan om de Mexicaanse mannen naar een door hen georganiseerd verblijfsadres te vervoeren.
Uit Encrochat-gesprekken kwam naar voren dat [verdachte] uiterst voorzichtig was nadat de stashlocatie aan de [adres 2] op 11 maart 2021 door de politie was ontdekt. Zo zei [medeverdachte 2] in een OVC-gesprek tegen [medeverdachte 3] dat [verdachte] geen contact meer met hen wilde hebben totdat hij zijn advocaat over de inval en de gevolgen daarvan had gesproken. [121] Daarnaast zei [verdachte] op 17 maart 2021 in een OVC-gesprek met [medeverdachte 2] dat “hun jongens” nooit zullen praten. [122] Dat duidt op een afspraak binnen de groep om een beroep op het zwijgrecht te doen als men in aanraking komt met politie en justitie.
Daarnaast hield [verdachte] zich bezig met het aansturen van een transport met heroïne vanuit Iran. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kregen hierbij wederom instructies van hem.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [verdachte] in 2019 inkomen ontving vanuit de onderneming [bedrijf 7] B.V. Hij was actief als payrollkracht tussen 1 april 2019 en 25 oktober 2019. In september 2019 richtte [verdachte] zijn eenmanszaak [bedrijf 6] op. Opvallend was dat [verdachte] bij zowel [bedrijf 7] B.V. in september 2020 en oktober 2019 wekelijks salaris ontving (hij werd per maand voor 160 uur gewerkte arbeid uitbetaald) en dat hij vanuit zijn eenmanszaak in diezelfde twee maanden omzet genereerde bij de onderneming [bedrijf 8] B.V. Daar declareerde hij in september 2019 160 uren en in oktober 2018 184 uren en heeft hij beide maanden uitbetaald gekregen. Op basis hiervan ontstond het grote vermoeden dat dit gefingeerd loon en omzet betrof. [123] Daarnaast is vastgesteld dat [verdachte] en zijn (toenmalige) partner vanaf medio juni 2017 niet over legale contante gelden beschikten.
Dit beeld wordt versterkt door duidelijke aanwijzingen die in EncroChat-gesprekken naar voren zijn gekomen die wijzen op criminele geldstromen. In de gesprekken werd veel gesproken over “pap” (geld) en betalingen voor blokken cocaïne. Daarnaast is vastgesteld dat door [medeverdachte 2] meerdere overdrachten van zeer grote geldbedragen hebben plaatsgevonden onder aansturing van [verdachte] . In het kader van deze overdrachten vroeg [medeverdachte 1] aan [verdachte] waar het geld voor de blokken cocaïne naartoe gebracht kon worden. [verdachte] stuurde [medeverdachte 2] vervolgens aan om het geld over te dragen aan een loopjongen van [medeverdachte 1] , in ruil voor de blokken cocaïne (die [medeverdachte 2] in opdracht van [verdachte] kocht voor de afnemers). Voor de overdrachten werden vooraf codes verstrekt.
Ook werd in een verborgen ruimte in de stashwoning een geldbedrag van € 869.380,-- aangetroffen. Verder werd in de woning van [verdachte] een groot contant geldbedrag aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het bovenstaande in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en anderen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de productie en de gecoördineerde verkoop van cocaïne en het witwassen van daarmee verdiende geldbedragen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (de (voorbereiding van de) invoer, productie en overdracht van verdovende middelen en het witwassen van grote geldbedragen). Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van de hiervoor besproken feiten, is daarmee het oogmerk van de organisatie op het plegen van die misdrijven gegeven. Dat [verdachte] op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op zijn coördinerende rol en de aard van de door hem gevoerde gesprekken, evident. Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van die misdrijven zijn verder de observaties en de resultaten van verschillende doorzoekingen.
[verdachte] kan worden gekwalificeerd als een leidinggevende in deze organisatie. Het staat immers vast dat verdachte een aansturende rol had binnen dit samenwerkingsverband en allerlei opdrachten uitdeelde aan anderen, zodat de invoer, productie en vervolgens de handel in verdovende middelen zou slagen.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] als leider heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 2 en 10a Ow en artikel 420bis Sr.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie zag op het plegen van het misdrijf valsheid in geschrifte en zal [verdachte] derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten laste is gelegd dat [verdachte] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 mei 2021 als leider zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank zal deze periode wijzigen, in die zin dat deelgenomen is in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021. De betrokkenheid van [verdachte] in de periode vóór 1 januari 2019 kan, op basis van het onderzoeksdossier, niet met een voldoende mate van zekerheid, worden vastgesteld.
4.4.10
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De rechtbank heeft de verklaring van getuige [getuige] niet gebruikt voor het bewijs voor feit 1 (leiding geven aan een criminele (drugs)organisatie). Om die reden bestaat geen reden om de getuige daarover te horen. De verdediging heeft om die reden geen belang bij het horen van de getuige op dit punt.
Indien en voor zover het verzoek tot het horen van getuige [getuige] betrekking heeft op de andere aan verdachte ten laste gelegde feiten, in het bijzonder feit 2, overweegt de rechtbank dat de verdediging op 28 november 2022 het ondervragingsrecht ter zake al heeft kunnen uitoefenen. Toen is deze getuige, op verzoek van de verdediging, door de rechter-commissaris gehoord. Op de vraag van de waarnemend raadsman van verdachte of de getuige bereid was om vragen over verdachte te beantwoorden, heeft de getuige geantwoord dat hij daar niet toe bereid was. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om de verdediging opnieuw in de gelegenheid te stellen om deze getuige te ondervragen, zijn door de verdediging in het geheel niet aangedragen. Het aanhoudingsverzoek van de verdediging, ook voor zover het betrekking heeft op feit 2, wordt daarom afgewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021 te [plaats 5] en/of Rotterdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 en 10a van de Opiumwet, en
- artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
van welke organisatie hij, verdachte, een van de leiders was;
2.
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 13 juni 2019 in de gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 12] ,
2539 kilogram van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- opzettelijk heeft vervaardigd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, telkens zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 mei 2021 te [plaats 5] en/of Rotterdam en/of [plaats 2] en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens
- opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en wel:
- op 27 en 28 en 29 maart 2020 telkens ongeveer een hoeveelheid van 2 kilogram cocaïne, en
- op 13 mei 2020 een hoeveelheid van ongeveer 6 kilogram cocaïne, en
- op 10/11 juni 2020 een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram cocaïne, en
- op 25 november 2020 een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram cocaïne, en
- op 26 februari 2021 een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram cocaïne, en
- op 3 en 4 maart 2021 een hoeveelheid van in totaal ongeveer 41 kilogram cocaïne, en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 2] een hoeveelheid van ruim 10 kilogram cocaïne;
5.
hij op nader te noemen tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 mei 2021, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
b)
voorwerpen, te weten:
contante geldbedragen tot een totaalbedrag van circa 1.765.040,-- euro, en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,--, en
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,--, en
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,--, en
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,--, en
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 129.900,--, en
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,--, en
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro114.600,--, en
- op 10 juni 2020 een geldbedrag van euro 219.830,--, en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 2] een geldbedrag van euro
869.380,--, en
- op 18 mei 2021 in de woning aan de [adres 3] een geldbedrag van euro 13.130,--,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf
en
c)
voorwerpen, te weten:
contante geldbedragen tot een totaalbedrag van circa 1.765.040,-- euro, en wel:
- op 1 april 2020 een geldbedrag van euro 13.200,--, en
- op 3 april 2020 een geldbedrag van euro 93.500,--, en
- in de maand april 2020 een geldbedrag van euro 72.000,--, en
- op 24 april 2020 een geldbedrag van euro 79.000,--, en
- op 5 en/of 6 april 2020 een geldbedrag van euro 129.900--, en
- op 10 mei 2020 een geldbedrag van euro 160.500,--, en
- op 18 mei 2020 een geldbedrag van euro 114.600,--, en
- op 10 juni 2020 een bedrag van euro 219.830,--, en
- op 11 maart 2021 in de woning [adres 2] een geldbedrag van euro 869.380,-- en
- op 18 mei 2021 in de woning aan de [adres 3] een geldbedrag van euro 13.130,--,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die geldbedragen wisten dat het door misdrijf verkregen geldbedragen betrof;
6.
hij in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 18 mei 2021, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vanuit Iran binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van ongeveer 150 en 500 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft trachten te verschaffen, en gelden en andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn medeverdachten wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn medeverdachten tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk,
- contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt en een of meer besprekingen en ontmoetingen gehad met zijn mededaders met betrekking tot het invoeren van die heroïne, en
- in Iran containers met een deklading ter verzending naar Nederland besteld/gekocht, en
- in verband met die bestelling een of meer mails opgemaakt en/of opdracht tot het verzenden van die mails gegeven, en/of
- stortingen van geldbedragen en vervolgens betalingen gedaan ten behoeve van de aanschaf van die containers met deklading en/of de betaling voor de verzending van die containers van Iran naar Nederland.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 5 geoordeeld dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen respectievelijk opzetheling en daarom geen strafbare feiten oplevert. De verdachte zal derhalve worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van deze feiten.
Het onder de overige feiten bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, de misdrijven:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 6, de misdrijven:
medeplegen van om een feit, als bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelden/andere betaalmiddelen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten 1 tot en met 4 en 6.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om aan verdachte de maximaal op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaren en 7 maanden op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een geldboete van
€ 100.000,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de eis van de officieren van justitie niet te volgen, omdat het opleggen van de maximale gevangenisstraf slechts in zeer uitzonderlijke situaties te rechtvaardigen is. Het opleggen van een maximale gevangenisstraf in combinatie met een geldboete is bovendien onwettelijk. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, als leider van een criminele (drugs)organisatie, gedurende meerdere jaren beziggehouden met (het voorbereiden van) de invoer, de productie en het verhandelen van verdovende middelen en het witwassen van criminele winsten. Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en zijn medeverdachten laat in volle omvang zien welke negatieve effecten van dit soort misdrijven uitgaan. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en dat dit niet zelden leidt tot verslavingsproblematiek. Dat heeft niet alleen zijn weerslag op de gebruikers zelf, maar ook op hun omgeving. Georganiseerde drugshandel ondermijnt ook de rechtsstaat. Veel van de meest ernstige strafbare feiten die gepleegd worden, hangen hiermee samen, waaronder liquidaties en de handel in wapens. Daarbij vallen ook slachtoffers die niets met de handel in drugs te maken hebben.
Daarnaast leidt de productie van verdovende middelen, die vaak plaatsvindt in ‘drugslabs’, tot ontploffings- en brandgevaar en schade aan het milieu. Terecht hebben de officieren van justitie bij requisitoir uitgebreid stilgestaan bij de milieuschade die is opgetreden in [plaats 4] en die voor Nederlandse begrippen van een ongekende omvang is. De sanering zal jaren in beslag nemen en miljoenen euro’s gaan kosten, waarbij het maar zeer de vraag is of die kosten ooit op verhaald kunnen worden op de personen die de schade hebben veroorzaakt. Door het witwassen van criminele winsten wordt bovendien de onderliggende criminaliteit verhuld (en daarmee ook gefaciliteerd). Dit alles vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Verdachte heeft zich duidelijk niet om dit alles bekommerd, maar alleen oog gehad voor zijn eigen (financiële) belangen.
Verdachte is, ondanks de voorwaarden die de rechtbank bij de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft opgelegd, niet bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak verschenen en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Niet alleen de hiervoor omschreven negatieve effecten van drugshandel, maar ook een opstelling zoals die van verdachte, die zich kennelijk onaantastbaar waant, leidt in de maatschappij tot een steeds luidere roep om strengere straffen in zaken als deze. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van 11 april 2024 de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
23 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden meerdere keren is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen wegens soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
De redelijke termijn
De behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft lang geduurd. Vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek 26Donau/26Wayne levert dat naar het oordeel van de rechtbank evenwel geen schending op van de redelijke termijn.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Dat is ook in overeenstemming met de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor (het vervaardigen/verkopen van) meer dan 20 kilogram harddrugs hanteert de rechtspraak een oriëntatiepunt beginnend bij 72 maanden gevangenisstraf.
De rechtbank komt tot een andere maximaal op te leggen gevangenisstraf dan de officieren van justitie, namelijk een strafmaximum van 170 maanden gevangenisstraf. De rechtbank gaat uit van een strafmaximum van 128 maanden voor leiding geven aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b Ow. Op deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b Ow staat een gevangenisstraf van 8 jaren (96 maanden), die ten aanzien van leiders met een derde (32 maanden) kan worden verhoogd. In artikel 11b lid 2 Ow is artikel 140 lid 4 Sr van overeenkomstige toepassing verklaard.
Het strafmaximum van 128 maanden kan worden vermeerderd met een derde (42 maanden) vanwege de meerdaadse samenloop (artikel 57 Sr).
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren in dit geval passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een geldboete op te leggen, mede gelet op de door de officieren van justitie aangekondigde ontnemingsvordering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tot en met feit 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1,de misdrijven:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet;
en
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2,het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4, de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 6,de misdrijven:
medeplegen van om een feit, als bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich/een ander gelegenheid/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelden/andere betaalmiddelen, voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
- verklaart dat het onder feit 5 bewezen verklaarde geen strafbare feiten oplevert en ontslaat verdachte op beide onderdelen van alle rechtsvervolging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten 1 tot en met 4 en 6;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Miltenburg, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar volledigheid en correctheid van Encrochatberichten verzameld met een technisch hulpmiddel in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen n.a.v. deze rapportage (LERD820001-6377).
2.Indien hierna wordt verwezen naar de documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, Dienst Landelijke Recherche, met nummer LERBC20003, genaamd ‘26DONAU/26Wayne’ d.d. 18 november 2021. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Algemeen dossier, bijlage 3: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 1] , pagina’s 34-47.
4.Algemeen dossier, bijlage 10: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 7], pagina’s 140-143 en proces-verbaal van bevindingen aanvulling identificatie [medeverdachte 4] als gebruiker van [accountnaam 7], pagina 144.
5.Algemeen dossier, bijlage 7: proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 5] , pagina’s 98-114.
6.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 9] ’ – [medeverdachte 2] , pagina’s 77-80 en proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 9] (aanvullend proces-verbaal), pagina’s 81-84 en proces-verbaal van bevindingen aanvullende identificatie ‘ [accountnaam 9] ’, pagina’s 85 en 86.
7.Algemeen dossier, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen identificatie ‘ [accountnaam 10]’ als [medeverdachte 6] , pagina’s 134-138.
8.Algemeen dossier, bijlage 8: proces-verbaal van bevindingen identificatie van EncroChat gebruiker [accountnaam 11], 116-132.
9.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van identificatie dat [medeverdachte 2] de bijnaam [alias 1] heeft, pagina’s 87-96.
10.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker IMEI [nummer 1] als zijnde [verdachte] , pagina’s 29-31.
11.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [verdachte] de gebruiker is van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] , pagina’s 23 tot en met 27.
12.Algemeen dossier, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [verdachte] de gebruiker is van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] , pagina 27.
13.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 15] , pagina’s 37-45.
14.Zaaksdossier 8, proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot Osman [medeverdachte 8] als gebruiker van SKY-code [accountnaam 16] , pagina’s 32-52.
15.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker SKY-account [accountnaam 17] , pagina’s 46-56.
16.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 3] , pagina’s 28-36.
17.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 3] , pagina’s 29-31.
18.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen identificatie gebruiker Sky-ECC account [accountnaam 3] , pagina’s 31-35.
19.Zaaksdossier 1, bijlage 3: zaaksdossier aantreffen 2539 kilogram methamfetamine [adres 12] te Rotterdam, pagina’s 111 en 112 en pagina 116.
20.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina 21 en pagina 36 en proces-verbaal van verhoor zaaksdossier 5, pagina 375.
21.Zaaksdossier 1, bijlage 5: proces-verbaal van bevindingen [verdachte] , pagina 253.
22.Zaaksdossier 1, bijlage 5: proces-verbaal van bevindingen [verdachte] , pagina’s 254 en 255.
23.Zaaksdossier 2, bijlage 1: proces-verbaal verkort dossier zaak [naam 6], pagina’s 46-48.
24.Algemeen dossier, bijlage 13: proces-verbaal van bevindingen identificatie [medeverdachte 10] , pagina’s 171-174.
25.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 9 en 10.
26.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 11 en 12.
27.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 12-14.
28.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 15.
29.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 17.
30.Algemeen dossier, bijlage 4: proces-verbaal van identificatie van [medeverdachte 11] , pagina’s 49-54.
31.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 13.
32.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 18-20.
33.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 23
34.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina 24.
35.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 25-26.
36.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen liftende Mexicanen onderzoek [plaats 1] , pagina’s 62-64 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 66.
37.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 69 en 70.
38.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 27 en 28.
39.Zaaksdossier 2, proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 28], pagina’s 84-89.
40.Algemeen dossier, bijlage 18: proces-verbaal van bevindingen identificatie [naam 7], pagina’s 204-216.
41.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 28-29.
42.Proces-verbaal zaaksdossier 2 ‘Explosie Drugslab [plaats 1] ’, pagina’s 31-32.
43.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 44-51.
44.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 53-58.
45.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina 59.
46.Zaaksdossier 4, bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen beschrijving van drie overdrachten, pagina’s 60-65.
47.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 9-12 en zaaksdossier 5, bijlage 14: proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , pagina’s 188-191.
48.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina’s 12 en 13.
49.Zaaksdossier 5, bijlage 1: proces-verbaal observeren vrijdag 16 oktober 2020, pagina 78 en zaaksdossier 5, bijlage 3: proces-verbaal observeren dinsdag 3 november 2020, pagina 94.
50.Algemeen dossier, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 25] , pagina’s 218-220.
51.Zaaksdossier 4, bijlage 5: proces-verbaal van bevindingen handel in blokken cocaïne ( [verdachte], [medeverdachte 15] ), pagina 85.
52.Zaaksdossier 4, bijlage 5: proces-verbaal van bevindingen handel in blokken cocaïne ( [verdachte], [medeverdachte 15] ), pagina 86.
53.Algemeen dossier, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen identificatie dat [medeverdachte 2] de bijnaam [alias 1] heeft, pagina’s 87-96.
54.Zaaksdossier 4, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen levering 10 kilo verdovende middelen, pagina’s 89-91.
55.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45.
56.Zaaksdossier 5, bijlage 52: proces-verbaal forensisch onderzoek naar verborgen ruimte in een Peugeot [kenteken 7] , pagina’s 611-612 en zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig Peugeot [kenteken 13], pagina’s 621-622.
57.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina’s 58 en 59.
58.Zaaksdossier 6, proces-verbaal observeren woensdag 25 november 2020, pagina’s 73 en 74.
59.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 60.
60.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen administratie [adres 2] i.r.t. drugshandel [plaats 2] /[plaats 6], pagina’s 126 en 127.
61.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina’s 62-64.
62.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen observatie, pagina 78.
63.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 65.
64.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 66.
65.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 70.
66.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina’s 67 en 68.
67.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen relevante Sky ECC-chatberichten tav leveringen/overdrachten in [plaats 2] op 25 november 2020 en 26 februari 2021, pagina 70.
68.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van observeren woensdag 3 maart 2021, pagina’s 82-84.
69.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen observatie, pagina’s 87-90.
70.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina’s 91-94.
71.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen administratie [adres 2] i.r.t. drugshandel [plaats 2] /[plaats 6], pagina’s 126 en 127.
72.Zaaksdossier 5, bijlage 53: proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Peugeot [kenteken 13]), pagina’s 621-624.
73.Zaaksdossier 5, bijlage 54: een geschrift, te weten een NFI-rapport, opgesteld door rapporteur ing. [naam 8], pagina’s 633-635.
74.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 31.
75.Zaaksdossier 5, bijlage 17: proces-verbaal bevindingen 27-03-2020 nog geen stashluik [adres 2] , pagina’s 228 en 229.
76.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 2] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 414 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 9], zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 001 t/m 005, pagina’s 423-427.
77.Zaaksdossier 5, bijlage 29: proces-verbaal forensisch onderzoek bij doorzoeking [adres 2] Rotterdam, pagina 356, zaaksdossier 5, bijlage 31: proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 417 en geschriften, te weten NFI-rapporten van 17 mei 2021, opgemaakt door Ing. [naam 9], zaaknummer 2021.05.17.146, aanvragen 012 en 006 t/m 009, pagina’s 428-432.
78.Zaaksdossier 4, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 13.200,- d.d. 01-04-2020, pagina’s 176-178.
79.Algemeen dossier, bijlage 5: proces-verbaal van identificatie dat “ [alias 6] ” een bijnaam is voor de gebruiker van de accounts [accountnaam 29] en [accountnaam 30], zijnde [medeverdachte 11] , pagina’s 56-69.
80.Zaaksdossier 4, bijlage 10: proces-verbaal beschrijving geldoverdracht van 93.500, p. 183-186.
81.Zaaksdossier 4, bijlage 10: proces-verbaal beschrijving geldoverdracht van 93.500, p. 187-191.
82.Zaaksdossier 4, bijlage 12: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 79.000,- dd 24 april 2020, pagina’s 201-204.
83.Zaaksdossier 4, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 13.200,- d.d. 01-04-2020, pagina’s 177-179.
84.Zaaksdossier 4, bijlage 9: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 13.200,- d.d. 01-04-2020, pagina’s 178-179.
85.Zaaksdossier 4, bijlage 11: proces-verbaal van bevindingen omtrent geldoverdracht € 72.000,- medio april 2020, pagina’s 195-198.
86.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 4] ’, pagina 7.
87.Algemeen dossier, bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen identificatie [accountnaam 26] , pagina’s 176-185.
88.Zaaksdossier 5, bijlage 24: aanvullend proces-verbaal van identificatie ‘[accountnaam 31]’, pagina’s 325-329.
89.Zaaksdossier 3, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen lening van 130.000 euro voor het inrichten van het drugslab, pagina 48.
90.Proces-verbaal zaaksdossier 3 ‘Drugslaboratorium [plaats 4] ’, pagina 12-13.
91.Zaaksdossier 3, bijlage 1: proces-verbaal van bevindingen lening van 130.000 euro voor het inrichten van het drugslab, pagina’s 55-59.
92.Zaaksdossier 4, bijlage 15: proces-verbaal van bevindingen beschrijving geldoverdrachten van 160.500 en 114.600, pagina’s 237-240.
93.Zaaksdossier 4, bijlage 15: proces-verbaal van bevindingen beschrijving geldoverdrachten van 160.500 en 114.600, pagina’s 240-242.
94.Zaaksdossier 4, bijlage 15: proces-verbaal van bevindingen beschrijving geldoverdrachten van 160.500 en 114.600, pagina’s 242-244.
95.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 339 en 340.
96.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 341-343.
97.Zaaksdossier 4, bijlage 19: proces-verbaal van bevindingen mbt geldoverdracht € 219.830,- dd 10-06-2020, pagina’s 343-347.
98.Proces-verbaal zaaksdossier 5, pagina 45 en aanvullend proces-verbaal van bevindingen inbeslagname geld in verborgen ruimte [adres 2] , pagina’s 1-3.
99.Zaaksdossier 11, bijlage 16: proces-verbaal van bevindingen bijzondere bankrekeningen, pagina’s 148-153.
100.Zaaksdossier 11, bijlage 02: proces-verbaal van bevindingen aantreffen contante gelden [adres 3] [plaats 7], pagina’s 242 en 343.
101.Dossier beslag en doorzoekingen [verdachte] , bijlage 14: proces-verbaal van bevindingen inbeslagname schriftelijk bescheiden in [kenteken 14], pagina 446.
102.Zaaksdossier 11, bijlage 04: proces-verbaal van bevindingen Audi Q5 met kenteken [kenteken 15], pagina 298.
103.Zaaksdossier 11, bijlage 03: proces-verbaal bevindingen contante uitgaven koop Porsche, pagina 246, inclusief bijlage 01: een geschrift, te weten een verkoopfactuur afkomstig van [bedrijf 5] (Duitsland), pagina 248.
104.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina 18.
105.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina 20.
106.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina’s 22-25.
107.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina’s 26 en 27.
108.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina 28.
109.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina’s 30 en 31.
110.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina’s 32 en 33.
111.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina’s 34 en 35.
112.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina 37.
113.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van bevindingen Emailwisseling [e-mailadres], pagina’s 38-47.
114.Zaaksdossier 7, proces-verbaal van 2e verhoor van verdachte [medeverdachte 20] , pagina’s 52-54 en zaaksdossier 7, proces-verbaal van 3e verhoor van verdachte [medeverdachte 20] , pagina 103 en 107.
115.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen vervoersbewegingen Poolse vrachtautocombinatie [kenteken 16], pagina 254 en uitvoeringsstukken België, pagina 269 e.v. en proces-verbaal onderzoek verdovende middelen Indicatieve test en aansluitend NFiDENT met bijlagen (4 x uitslag onderzoek NFI; zaaknummer 2021.08.13.107), als bijlage 2 gevoegd bij het requisitoir dat is overgelegd ter terechtzitting d.d. 17 april 2024.
116.Zaaksdossier 8, Proces-verbaal bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina 131 e.v.
117.Proces-verbaal zaaksdossier 1, pagina’s 14 en 20.
118.Zaaksdossier 5, bijlage 55: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 7] , pagina 640 en Persoonsdossier [medeverdachte 6] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 18 en 19 en persoonsdossier [medeverdachte 7] , proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 39 en 40.
119.Zaaksdossier 4, bijlage 6: proces-verbaal van bevindingen levering 10 kilo verdovende middelen [medeverdachte 1] / [medeverdachte 5] / [verdachte] , pagina 90.
120.Zaaksdossier 1, bijlage 11: proces-verbaal van observeren woensdag 7 oktober 2020, pagina 310.
121.Zaaksdossier 6, proces-verbaal van bevindingen opgenomen vertrouwelijke communicatie in voertuig voorzien van het kenteken [kenteken 12] , pagina 131.
122.Proces-verbaal zaaksdossier 6, pagina 24.
123.Zaaksdossier 11, proces-verbaal van bevindingen uitkomst belastingdienst [verdachte] / [naam 3] , pagina’s 107-110 en proces-verbaal zaaksdossier 11, pagina 4.