Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met 27 producties,
- de conclusie van antwoord met 14 producties,
- de zittingsbrief van 27 september 2023
- de producties 28 tot en met 31 van [eiseres 1] en [eiseres 2] ,
- de op 9 januari 2024 gehouden mondelinge behandeling,
- de pleitnota van mr. De Leur,
- de pleitnota van de mrs. Analbers en Bannenberg
2.De beslissing samengevat
[naam 1] en [naam 2] waren, door middel van hun persoonlijke vennootschappen [eiseres 2] en [eiseres 1] , partner van [gedaagde] en waren voornemens uit te treden uit [gedaagde] . In aanloop naar hun uittreden in 2022 doch overigens los van dit uittreden is [gedaagde] in onderhandeling getreden met een externe financier, Waterland Private Equity Investments B.V. (hierna: Waterland). Nadat [eiseres 2] en [eiseres 1] zijn uitgetreden heeft Waterland 49% van de aandelen van [gedaagde] verkregen. Op grond van de tussen [eiseres 2] en [gedaagde] en tussen [eiseres 1] en [gedaagde] geldende ‘Algemene Bepalingen’, (hierna AB) maken [eiseres 2] en [eiseres 1] aanspraak op een uittreedvergoeding, die uit verschillende onderdelen bestaat. Over de hoogte van het bedrag aan goodwill in verband met de transactie met Waterland hebben partijen een geschil. [eiseres 2] en [eiseres 1] menen dat zij aanspraak kunnen maken op 100% van hun aandeel in de door die transactie gerealiseerde goodwill. [gedaagde] meent dat uit de AB volgt dat dit voor [eiseres 2] en [eiseres 1] beperkt is tot 49%. Daarnaast meent [eiseres 2] dat alle aanspraken in verband met zijn uittreding uit de AB nu al opeisbaar zijn. [gedaagde] betoogt dat een deel van de uittreedvergoeding in termijnen kan worden uitbetaald. De rechtbank is van oordeel dat uit de AB volgt dat de aanspraak van [eiseres 2] en [eiseres 1] is beperkt tot 49% en dat [gedaagde] een bepaald deel van de uittreedvergoeding op grond van de AB in termijnen kan uitbetalen. De vorderingen van [eiseres 2] en [eiseres 1] worden dus afgewezen.
3.De feiten
4.Het geschil
Voorts hebben [eiseres 2] en [eiseres 1] betoogd dat deels van onjuiste cijfers en dus van onjuiste aannames is uitgegaan. Bij toewijzing van (enig deel van) de vorderingen moet in de berekeningen uitgegaan worden van de door hen genoemde cijfers.
Voorts voert zij aan dat [eiseres 2] en [eiseres 1] als uitgetreden partners op grond van artikel 14 aanspraak kunnen maken op 49% (en dus niet 100%) van het aandeel dat zittende partners ontvangen in de met de transactie gerealiseerde goodwill. Ook daar hebben [eiseres 2] en [eiseres 1] mee ingestemd.
5.De beoordeling
.Het stond de partners van [gedaagde] geheel vrij om die contractuele afspraak met elkaar te maken. Dat is niet onredelijk of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, zo stelt [gedaagde] . Dat de transactie met Waterland tegen deze ondernemingswaarde kon plaatsvinden was volgens [gedaagde] afhankelijk van meerdere voorwaarden die ertoe strekten dat de zittenblijvende partners van [gedaagde] na de deal met Waterland deel zouden blijven uitmaken van de nieuwe organisatie.