ECLI:NL:RBOVE:2024:2261

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10723093 \ CV EXPL 23-3759
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van concurrentiebeding na ontslag en indiensttreding bij concurrent

In deze zaak hebben partijen A en B een concurrentiebeding overeengekomen. Partij B heeft zijn ontslag ingediend en is per 1 juni 2023 in dienst getreden bij QBTEC. Partij A stelt dat partij B hiermee het concurrentiebeding heeft overtreden en vordert nakoming, staking van werkzaamheden bij QBTEC en betaling van een contractuele boete. Partij B verzet zich hiertegen en vordert vernietiging van het concurrentiebeding. De kantonrechter wijst de vorderingen van partij A af en die van partij B toe. De rechter oordeelt dat partij A onvoldoende heeft aangetoond dat partij B over specifieke kennis beschikt die QBTEC een concurrentievoordeel zou geven. Daarnaast heeft partij B een groter belang bij vernietiging van het concurrentiebeding dan partij A bij handhaving daarvan. Het concurrentiebeding wordt met terugwerkende kracht tot 1 juni 2023 vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10723093 \ CV EXPL 23-3759
Vonnis van 23 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
[partij A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A] ,
gemachtigde: mr. M.P.A. Bos,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie
hierna te noemen: [partij B] ,
gemachtigde: mr. A.W.A. Varkevisser.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 november 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2024, waar beide partijen pleitnotities hebben voorgedragen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting heeft de kantonrechter de nagezonden productie 15 van [partij B] , ondanks bezwaar van [partij A] , toegelaten. De productie is niet omvangrijk en snel te doorgronden. De productie betreft een onderbouwing van een standpunt van [partij B] en leent zich voor eenvoudige kennisneming. [partij A] wordt daarom niet geacht te zijn geschaad in haar verdediging.
1.3.
Vonnis is door de kantonrechter na een aanhouding bepaald op vandaag.

2.2. Samenvatting

2.1.
[partij B] en [partij A] zijn een concurrentiebeding overeengekomen. [partij B] heeft ontslag genomen en is per 1 juni 2023 in dienst treden bij zijn nieuwe werkgever QBTEC. Volgens [partij A] heeft [partij B] daarmee het concurrentiebeding overtreden. [partij A] wil dat [partij B] het concurrentiebeding nakomt, dat hij zijn werkzaamheden voor QBTEC staakt en dat hij een contractuele boete betaalt. [partij B] is het daar niet mee eens en vordert onder meer vernietiging van het concurrentiebeding.
2.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [partij A] af en die van [partij B] toe. [partij A] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd om te kunnen oordelen dat [partij B] over specifieke kennis en ervaring beschikt waarmee QBTEC, bij kennisname daarvan, een concurrentievoordeel heeft. Bovendien heeft [partij B] een groter belang bij vernietiging van het concurrentiebeding dan [partij A] bij handhaving daarvan. De kantonrechter vernietigt daarom het concurrentiebeding met terugwerkende kracht tot 1 juni 2023. De kantonrechter zal die beslissing hierna motiveren.

3.De feiten

3.1.
[partij A] is een onderneming die zich richt op het ontwerpen, leveren en plaatsen van professionele keukens inclusief apparatuur, bij horecabedrijven, bedrijfsrestaurants en bedrijven in de zorg, het onderwijs en de recreatie.
3.2.
[partij B] is op 1 november 2010 in dienst getreden bij [partij A] in de functie van Senior Accountmanager. De werkzaamheden van [partij B] bestaan hoofdzakelijk uit het ontwerpen en offreren van keukens. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Dit beding luidt als volgt:
Artikel 15. Non-concurrentiebeding
15.1.
Het is Werknemer verboden binnen een tijdvak van één jaar na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst in Nederland en België zelf in enigerlei vorm een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan de onderneming van Werkgever en/of die van aan Werkgever gelieerde ondernemingen, te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel, of in welke vorm dan ook, direct of indirect belang te hebben in een dergelijke onderneming, of daarvoor op enige wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin een aandeel van welke aard dan ook te hebben.
15.2.
Bij overtreding van bovengenoemd verbod verbeurt Werknemer ten behoeve van Werkgever een onmiddellijk opeisbaar boete van € 20.000,00 voor iedere gebeurtenis en € 2.000,00 voor elke dag waarop deze gebeurtenis wordt voortgezet, zonder dat hiertoe nadere ingebrekestelling noodzakelijk is, onverminderd het recht van Werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen van Werknemer indien de schade meer mocht belopen.
3.3.
Medio 2022 heeft [partij B] zich als gevolg van de door hem ervaren werkdruk ziek gemeld. Vanaf november 2022 is [partij B] gestart met re-integreren en vanaf 1 januari 2023 heeft hij zijn werkzaamheden volledig hervat.
3.4.
[partij B] heeft zijn arbeidsovereenkomst op 31 maart 2023 schriftelijk opgezegd met ingang van 1 juni 2023 in verband met een nieuwe baan als Verkoopadviseur QOOK! bij QBTEC B.V. (hierna: QBTEC). QBTEC is een in Woerden gevestigde onderneming, die (professionele) keukens verkoopt. QOOK! is een keukenmerk voor de horeca van QBTEC.
3.5.
[partij A] heeft [partij B] laten weten dat zij niet bereid is om afstand te doen van het concurrentiebeding. Per e-mail van 26 april 2023, afkomstig van de gemachtigde van [partij A] , heeft [partij A] laten weten de zinsnede ‘en/of die van aan Werkgever gelieerde ondernemingen’ uit het concurrentiebeding te halen, zodat het [partij B] alleen niet is toegestaan om te werken bij bedrijven die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de onderneming van [partij A] .
3.6.
Bij dagvaarding in kort geding van 3 mei 2023 heeft [partij B] primair schorsing van het concurrentiebeding gevorderd en subsidiair omzetting van het concurrentiebeding naar een relatiebeding. Bij vonnis van 26 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter na een belangenafweging de primaire vordering toegewezen.
3.7.
Op 1 juni 2023 is [partij B] bij QBTEC in dienst getreden.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[partij A] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij B] te veroordelen tot nakoming van het gesloten non-concurrentiebeding,
II. [partij B] te gebieden om zijn werkzaamheden voor QBTEC en/of Qook! uiterlijk
binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis te staken – en deze
werkzaamheden gestaakt te houden tot aan 31 mei 2024 (één jaar na de datum einde
dienstverband) – zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom;
III. [partij B] te veroordelen om aan [partij A] te betalen de contractuele boete van
€ 20.000, te vermeerderen met € 2.000 voor iedere dag dat [partij B] voor QBTEC
en/of Qook! werkzaam is geweest in de periode 1juni 2023 tot en met 31 mei 2024;
IV. [partij B] te veroordelen in proces- en nakosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[partij B] voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure. Subsidiair doet [partij B] een beroep op matiging van de contractuele boete tot nihil.
4.3.
Op de stellingen en verweren van beide partijen wordt hierna nader ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.
in reconventie
4.4.
[partij B] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: het tussen partijen geldende concurrentiebeding met terugwerkende kracht
tot 1 juni 2023 geheel te vernietigen;
II. subsidiair: het tussen partijen geldende concurrentiebeding gedeeltelijk te
vernietigen in die zin dat vanaf 1 juni 2023 een relatiebeding voor de duur van één
jaar resteert;
III. meer subsidiair: [partij A] te veroordelen tot nakoming van de door haar op 24
november 2022 gedane toezegging tot omzetting van het concurrentiebeding naar
een relatiebeding;
IV. uiterst subsidiair: [partij A] te veroordelen tot betaling van een vergoeding aan
voor de resterende duur van het concurrentiebeding ter hoogte van
€ 4.415,- bruto per maand,
V. alles met veroordeling van [partij A] in de proces- en nakosten.
4.5. [partij A] voert gemotiveerd verweer.
4.6.
Op de stellingen en verweren van beide partijen wordt hierna nader ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
5.2.
Onderwerp van geschil is het in artikel 15 van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding, zoals dat hierboven bij 3.2 is weergegeven. Op grond van dat beding is [partij B] gedurende 12 maanden na de beëindiging van het dienstverband bij [partij A] beperkt in zijn mogelijkheden om elders werkzaam te zijn.
5.3.
Op grond van artikel 7:653 lid 1 BW is een beding in een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn slechts geldig indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en het beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Daarvan is hier sprake. Een dergelijk concurrentiebeding is bedoeld ter bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever. Dat wil zeggen ter bescherming van de door inzicht, inspanning en kennis door de werkgever opgebouwde knowhow en haar reputatie of goodwill, tegen de mogelijkheid dat de (gewezen) werknemer werkzaamheden van gelijke aard voor zichzelf of ten behoeve van een andere werkgever gaat verrichten.
5.4.
[partij A] vordert nakoming van het concurrentiebeding en [partij B] te gebieden zijn werkzaamheden voor QBTEC te staken en gestaakt te houden tot aan 31 mei 2024. [partij B] vordert in reconventie (primair) vernietiging van het concurrentiebeding. Volgens [partij B] is zijn nieuwe werkgever QBTEC geen concurrent van [partij A] en heeft [partij A] geen belang bij handhaving van het concurrentiebeding om haar bedrijfsdebiet te beschermen. [partij A] is het daar niet mee eens. Beoordeeld moet worden of, voor zover sprake is van met elkaar concurrerende ondernemingen, het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3, aanhef en onder b, BW geheel of gedeeltelijk vernietigd moet worden op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van [partij A] , [partij B] door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
[partij A] en QBTEC zijn met elkaar concurrerende ondernemingen
5.5.
Partijen hebben uitgebreid stil gestaan bij de verschillen en overeenkomsten in de economische activiteiten van [partij A] en QBTEC. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] voldoende gesteld en onder andere met verwijzing naar de website van QBTEC voldoende onderbouwd dat er een overlap is in het productaanbod van beide ondernemingen en de (potentiële) afnemers daarvan, zodat zij in zoverre als elkaars concurrent kunnen worden beschouwd. Tussen partijen is niet in geschil dat de hoofdactiviteiten van beide ondernemingen bestaan uit het produceren van compleet ingerichte professionele keukens. [partij A] en QBTEC bedienen allebei (op onderdelen) de hogere en luxe horecasegment en begeven zich dus in zoverre in hetzelfde vaarwater. Dat [partij A] zich in tegenstelling tot QBTEC ook richt op klanten uit (onder meer) de zorg- en onderwijssector, maakt het voorgaande niet anders. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de overstap van [partij B] naar QBTEC binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding valt.
[partij A] is niet aangetast in haar bedrijfsdebiet
5.6.
Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is anders dan [partij A] betoogt niet bedoeld om werknemers te binden. Een werkgever die zijn werknemers aan zich wil binden, dient dat te doen door zorg te dragen voor goede, of in elk geval concurrerende arbeidsvoorwaarden, door zijn werknemers de mogelijkheid te bieden zich te ontwikkelen en door hun inspanningen te waarderen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent die (deels) in hetzelfde marktsegment actief is, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast. Dat [partij B] bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij van [partij A] heeft ‘meegenomen’ is inherent aan zijn vertrek. Dat QBTEC profijt heeft van deze kennis en ervaring is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Deze voordelen gelden omgekeerd ook voor [partij A] zelf, indien zij ervaren krachten in dienst neemt. Dit is dan ook onderdeel van het functioneren van een vrije markteconomie. Het beperken van die vrije markt door het maken van concurrentiebeperkende afspraken, behoort niet tot de belangen waarvoor een werkgever bescherming verdient ten koste van het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze (ECLI:NL:PHR:2021:1082 en ECLI:NL:HR:2022:894).
5.7.
Het concurrentiebeding biedt dus geen bescherming tegen het vertrek van [partij B] naar concurrent QBTEC. Enkel biedt het concurrentiebeding bescherming tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet van [partij A] door de overstap van [partij B] . Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer [partij B] door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [partij A] , waarvan QBTEC geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij QBTEC leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. Of bijvoorbeeld doordat [partij B] zo intensief heeft samengewerkt met bepaalde klanten van [partij A] dat deze klanten overstappen naar QBTEC (zie o.a. ECLI:NL:GHARL:2018:6776 en ECLI:NL:GHARL:2019:7739).
5.8.
Gelet op voornoemd kader is het gegeven dat [partij B] met zijn werkervaring en kennis in dienst is getreden bij QBTEC geen reden om aan te nemen dat het bedrijfsdebiet van [partij A] is aangetast. [partij A] heeft in zijn algemeenheid gesteld dat [partij B] op de hoogte is van de omzetcijfers en marges per klant, verkoopstrategieën, de wijze waarop de prijs bij [partij A] tot stand komt, kortingen en marges. [partij B] heeft echter toegelicht dat hij niet volledig naar eigen inzicht de prijs van een keuken mocht bepalen. Volgens [partij B] hebben de diverse keukenonderdelen een standaardprijs die uit een door [partij A] gehanteerd systeem rollen. Op basis daarvan wordt een offerte gemaakt. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [partij A] een gemiddelde marge van 3-5% aan klanten berekent en dat [partij B] bij overschrijding daarvan contact moest opnemen met de (commercieel) directeur. Verder heeft [partij B] gesteld dat hij uit hoofde van zijn functie als keukenontwerper geen kennis heeft (opgedaan) over eventuele bijzondere werkwijzen van [partij A] en verkoopstrategieën, omdat hij slechts keukens ontwierp en uitsluitend vakkennis had.
5.9.
De kantonrechter overweegt dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie ervaring opdoet en kennis verkrijgt over prijzen, marges, kosten en strategieën waar een nieuwe (concurrerende) werkgever profijt van kan hebben, maar dat dit inherent is aan het vertrek van een werknemer en een omstandigheid is die in zijn algemeenheid voor alle werkgevers geldt. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Het had in dit kader op de weg van [partij A] gelegen om duidelijk en concreet te maken om welke specifiek door [partij B] verworven kennis, ervaring en bedrijfsinformatie het gaat waarmee zij het bedrijfsdebiet van [partij A] kan aantasten. Dat heeft zij niet gedaan. Het enkele feit dat [partij B] kennis had over tarieven en marges van klanten, is daarvoor niet genoeg. Mede omdat [partij B] bij de overschrijding van marges contact moest opnemen met de (commercieel) directeur. Het is de kantonrechter bovendien zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onduidelijk hoe [partij B] QBTEC door deze informatie in een voordeligere positie ten opzichte van [partij A] kan brengen. Dat [partij B] de bij [partij A] opgedane vakkennis kan inzetten voor QBTEC kan, zoals hiervoor is overwogen, geen rol spelen bij de vraag of [partij A] wordt geschaad in haar bedrijfsdebiet. De signaalfunctie van het concurrentiebeding waaraan [partij A] ter zitting heeft gerefereerd, kan daarbij evenmin een rol spelen.
5.10.
Ten slotte heeft [partij A] gesteld dat [partij B] zodanige klantenbinding had dat klanten [partij B] zullen volgen en ook zullen overstappen naar QBTEC. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij A] haar stelling onvoldoende onderbouwd. Dat [partij B] altijd de contactpersoon is geweest voor zijn klanten bij [partij A] is daartoe ontoereikend. Volgens [partij B] was het klantcontact niet van zodanige aard of omvang dat klanten – door zijn overstap naar QBTEC – ook zullen overstappen. [partij B] heeft de stelling van [partij A] dat hij via zijn eigen netwerk 50% van de klanten binnenhaalde gemotiveerd betwist. Daarnaast heeft [partij B] onweersproken toegelicht dat hij bij [partij A] geen acquirerende rol had en dat hij nooit koude acquisitie heeft moeten plegen. Dat [partij B] weet waar klanten niet tevreden over zijn en hij die informatie kan misbruiken bij QBTEC, aldus [partij A] , is, zoals hiervoor overwogen, inherent aan zijn opgedane kennis en ervaring bij [partij A] . Wat overblijft is de vrees van [partij A] dat haar klanten [partij B] zullen volgen en ook zullen overstappen naar QBTEC, maar concrete aanknopingspunten hiervoor heeft [partij A] niet gegeven. De kantonrechter zal daarom hieraan voorbijgaan.
5.11.
Gelet op al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [partij A] onvoldoende heeft onderbouwd dat [partij B] over zodanige kennis en ervaring beschikt dat QBTEC daarmee een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen heeft.
[partij B] heeft een zwaarwegend belang bij vernietiging van het concurrentiebeding5.12. Voor zover [partij A] al een belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding is dit belang niet, of hooguit zeer marginaal, een belang dat door het beding wordt beschermd. Hiertegenover staat het belang van [partij B] om onbelemmerd gebruik te kunnen maken van zijn recht op vrijheid van arbeidskeuze; in dit geval het belang om in dienst te kunnen blijven bij QBTEC. Bovendien heeft [partij B] onderbouwd gesteld dat hij bij QBTEC een positieverbetering heeft gerealiseerd, in die zin dat hij meer salaris verdient en ook meer cursussen kan volgen, ook voor zijn persoonlijke ontwikkeling. Het te beschermen belang van [partij A] weegt dan ook niet op tegen het belang van [partij B] waardoor naar het oordeel van de kantonrechter handhaving van het concurrentiebeding onbillijke benadeling oplevert van [partij B] . Het belang van [partij B] om van de werking van het concurrentiebeding ontheven te worden is groter dan het belang van [partij A] bij handhaving daarvan. Dit betekent dat de kantonrechter het concurrentiebeding zal vernietigen.
5.13.
De conclusie is dat de vorderingen van [partij A] in conventie zullen worden afgewezen en de primaire vordering van [partij B] in reconventie tot vernietiging van het overeengekomen concurrentiebeding zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.14.
[partij A] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij B] worden in conventie vastgesteld op € 812,00 (2 punten × € 406,00) aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten (plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing). Gelet op de nauwe samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie worden de proceskosten in reconventie vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
vernietigt het tussen partijen geldende concurrentiebeding met terugwerkende kracht tot 1 juni 2023,
6.5.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten, aan de zijde van [partij B] tot heden begroot op nihil,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op
23 april 2024. (DG)