5.1.De rechtbank is van oordeel dat de Chw van toepassing is. Uit artikel 1.1, eerste lid, van de Chw, gelezen in samenhang met categorie 3.1 van bijlage I van de Chw, volgt dat de Chw onder meer van toepassing is op omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van elf of meer woningen. In dit geval is sprake van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van de genoemde bepaling van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning maakt de bouw mogelijk van een gebouw voor de huisvesting van maximaal 120 arbeidsmigranten in 70 wooneenheden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze wooneenheden worden aangemerkt als woningen in de zin van categorie 3.1 van bijlage I van de Chw. Daarbij is van belang dat elke wooneenheid zal bestaan uit twee slaapkamers of één woon-/slaapkamer met daarnaast een toilet, een douche en een kookgelegenheid. Hieruit volgt dat de wooneenheden beschikken over eigen (woon)voorzieningen.Dat de vergunning is verleend voor een periode van 15 jaar doet er niet aan af dat sprake zal zijn van de bouw van elf of meer woningen. In (bijlage I bij) de Chw worden geen eisen gesteld aan de duur van de periode waarvoor de woningen worden gebouwd.
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 7 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Uit artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Ow en de memorie van toelichting bij die wet volgt dat ook de Chw op dit beroep van toepassing blijft.
Kan de door de raad verleende vvgb in stand blijven?
7. De omwonenden stellen zich op het standpunt dat de raad ten onrechte een vvgb heeft afgegeven. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Uit artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo en artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht volgt dat de omgevingsvergunning in dat geval alleen kan worden verleend, nadat de raad een vvgb heeft afgegeven. In dit geval heeft de raad dat gedaan op 8 december 2022. De inhoud van de vvgb wordt verwerkt in het besluit over de omgevingsvergunning. De rechtmatigheid van het besluit van de raad over de vvgb wordt getoetst in het kader van het beroep tegen het besluit over de omgevingsvergunning.Daarom zal de rechtbank het standpunt van de omwonenden over de vvgb betrekken in de beoordeling van het bestreden besluit en daar niet afzonderlijk op ingaan.
Had meer onderzoek moeten worden gedaan naar alternatieve locaties?
8. De omwonenden stellen zich op het standpunt dat het perceel geen geschikte locatie is voor de huisvesting van arbeidsmigranten en dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. Ook vinden zij dat de keuze voor de projectlocatie in strijd is met het beleid dat is neergelegd in de beleidsregel en dat ten onrechte niet is gemotiveerd waarom daarvan is afgeweken. Zij voeren aan dat uit de beleidsregel blijkt dat de gemeente vier locaties in kaart heeft gebracht die geschikt zouden kunnen zijn en dat de projectlocatie niet één daarvan is. Verder blijkt uit de beleidsregel dat een voorkeur bestaat voor locaties aan de rand van de bebouwde kom in verband met de nabijheid van voorzieningen en een kleinere kans op verzet van omwonenden. Volgens de omwonenden voldoet de projectlocatie hier niet aan, aangezien deze in het buitengebied ligt op een behoorlijke afstand van de bebouwde kom. Dit terwijl een locatie in het buitengebied volgens de beleidsregel juist kan leiden tot meer ongewenst gedrag, omdat er minder sociale controle is, de arbeidsmigranten zich minder een onderdeel voelen van de samenleving en zij zich door de afwezigheid van voorzieningen eerder zullen vervelen, wat een bron van ongewenst gedrag vormt. Verder voeren de omwonenden aan dat het college categorisch andere potentieel geschikte locaties afwijst op basis van het principe “wie het eerst komt, wie het eerst maalt”. Ook dit is volgens hen in strijd met de beleidsregel. De omwonenden zijn van mening dat op voorhand duidelijk is dat met de verwezenlijking van (één van) de vier locaties die zijn genoemd in de beleidsregel een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Volgens hen hebben de raad en het college de voor- en nadelen van deze alternatieven ten onrechte niet betrokken in de belangenafweging. Ook is de projectlocatie volgens hen niet geschikt, omdat daar voor het project 6.000 m² aan kassen moet worden afgebroken en deze oppervlakte verloren gaat voor de glastuinbouw. Dit terwijl de polder is aangewezen als (glas)tuinbouwconcentratiegebied, de provincie de uitbreiding van dit gebied heeft beperkt en er geen plannen zijn om de verloren oppervlakte te compenseren. Op de vier alternatieve locaties hoeven geen kassen te worden afgebroken.