ECLI:NL:RBOVE:2024:2225

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
ak_23_1883
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor huisvesting arbeidsmigranten in IJsselmuiden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van omwonenden tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in IJsselmuiden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat in het bestreden besluit onvoldoende is gewaarborgd dat het project niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast. De rechtbank voegt zelf extra voorschriften aan de vergunning toe om dit gebrek te herstellen. De overige beroepsgronden van de omwonenden worden afgewezen, omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat er alternatieven zijn die een gelijkwaardig resultaat met minder bezwaren kunnen opleveren. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Kampen zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er geen onevenredige beperking van de bedrijfsmogelijkheden op het naastgelegen perceel is. De rechtbank vernietigt het besluit van 28 maart 2023 voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning geen voorschriften zijn verbonden ter voorkoming van geluidsoverlast en bepaalt dat het college het griffierecht en proceskosten aan de omwonenden moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1883

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers],
[eisers],
[eisers], allen uit [woonplaats]
(de omwonenden), eisers, (gemachtigde: mr. A.P. Loo),
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen(het college), verweerder
(gemachtigde: W.R. Beukhof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Esprit Real Estate II B.V., uit Holten (Esprit) (gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de omwonenden tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in IJsselmuiden. Het college heeft deze vergunning bij besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) verleend aan Esprit.
1.1.
De omwonenden hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Afdeling heeft het beroep doorgestuurd naar de rechtbank, omdat niet de Afdeling maar de rechtbank bevoegd is om daarvan kennis te nemen.
1.2.
Esprit en het college hebben de rechtbank verzocht om het beroep versneld te behandelen. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Esprit heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] namens de omwonenden, de gemachtigde van de omwonenden, [naam 6] namens het college, de gemachtigde van het college, [naam 7] namens Esprit en de gemachtigde van Esprit. De rechtbank heeft het beroep gevoegd behandeld met de beroepen van Esprit en een aantal [straatnaam] tegen het bestreden besluit. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers ZWO 23/1881 en ZWO 23/1882. Na de zitting heeft de rechtbank de behandeling van de zaken weer gesplitst en zij doet in alle drie de zaken afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt of de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de omwonenden.
3. De rechtbank is van oordeel dat in bestreden besluit onvoldoende is gewaarborgd dat het project niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor de omwonenden. Dit gebrek kan worden hersteld door een aantal extra voorschriften aan de vergunning te verbinden. De rechtbank voegt deze voorschriften zelf aan de vergunning toe. Naar het oordeel van de rechtbank slagen de overige beroepsgronden van de omwonenden niet
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1.
Esprit wil op het perceel aan de [adres 1] (de projectlocatie) een gebouw realiseren voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Daartoe heeft zij een overeenkomst gesloten met de eigenaar van het perceel. De projectlocatie beslaat de oostelijke helft van het perceel. Daar staan nu nog kassen. Op de westelijke helft van het perceel – dat geen deel uitmaakt van de projectlocatie – staat een bedrijfswoning met daarachter ook kassen. De projectlocatie ligt in de Koekoekspolder (de polder). In de polder is een groot (glas)tuinbouwgebied gelegen.
4.2.
In de polder werken honderden arbeidsmigranten. Zij worden op dit moment op verschillende locaties in Kampen en IJsselmuiden gehuisvest. Daarnaast woont een deel van hen buiten de gemeente Kampen, omdat in de gemeente onvoldoende woonlocaties aanwezig zijn. Omdat de arbeidsmigranten veel reguliere woningen bezet houden, zij verspreid wonen over verschillende locaties en de bedrijven uit de polder een aantrekkelijke werkgever voor hen willen blijven, zijn omstreeks 2018 gesprekken op gang gekomen over de realisatie van woonlocaties voor arbeidsmigranten in de polder zelf. Dit heeft ertoe geleid dat de raad van de gemeente Kampen (de raad) op 30 januari 2020 beleid heeft vastgesteld in de vorm van de “Bouwsteen Huisvesting arbeidsmigranten” (de beleidsregel). Daarbij is de keuze gemaakt om te starten met twee pilots voor het grootschalig huisvesten van arbeidsmigranten in de polder (met elk 120 plekken). Dit is ook neergelegd in een convenant dat is afgesloten tussen (onder meer) Esprit en de gemeente.
4.3.
Op 7 december 2021 heeft Esprit een omgevingsvergunning aangevraagd voor het ontwikkelen van een migrantenhuisvesting op de projectlocatie (het project).
4.4.
De raad heeft op 8 december 2022 een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) afgegeven voor het project. De raad heeft aan deze vvgb een aantal voorwaarden verbonden.
4.5.
In het bestreden besluit heeft het college aan Esprit een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten, met kantoorfunctie en logiesruimte voor maximaal 120 personen (in 70 wooneenheden) op de projectlocatie (het complex) voor een periode van 15 jaar. De vergunning ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’, ‘het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk met het oog op brandveiligheid’ en ‘het aanleggen van een uitweg’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en d, en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo. De door de raad aan de vvgb verbonden voorwaarden zijn door het college als voorschriften aan deze vergunning verbonden.
4.6.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014” (het bestemmingsplan) heeft de projectlocatie de bestemming “Agrarisch-Glastuinbouw”. Het project is in strijd met planregels die gelden voor deze bestemming, omdat binnen deze bestemming geen gebouw voor de huisvesting van maximaal 120 personen is toegestaan. Om toch mee te kunnen werken aan het project heeft het college gebruik gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan zoals neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo.
Welk recht is in deze zaak van toepassing?
5. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is op de in het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning. Of dit het geval is, is onder meer van belang voor het moment waarop de gronden van het beroep en een eventueel hoger beroep moeten worden ingediend, of een aanvullend beroepschrift mag worden ingediend en voor de snelheid waarmee het beroep en een eventueel hoger beroep moeten worden behandeld. In het bestreden besluit en de mededeling en bekendmaking daarvan staat niet dat de Chw van toepassing is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de Chw van toepassing is. Uit artikel 1.1, eerste lid, van de Chw, gelezen in samenhang met categorie 3.1 van bijlage I van de Chw, volgt dat de Chw onder meer van toepassing is op omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van elf of meer woningen. In dit geval is sprake van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van de genoemde bepaling van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning maakt de bouw mogelijk van een gebouw voor de huisvesting van maximaal 120 arbeidsmigranten in 70 wooneenheden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze wooneenheden worden aangemerkt als woningen in de zin van categorie 3.1 van bijlage I van de Chw. Daarbij is van belang dat elke wooneenheid zal bestaan uit twee slaapkamers of één woon-/slaapkamer met daarnaast een toilet, een douche en een kookgelegenheid. Hieruit volgt dat de wooneenheden beschikken over eigen (woon)voorzieningen. [1] Dat de vergunning is verleend voor een periode van 15 jaar doet er niet aan af dat sprake zal zijn van de bouw van elf of meer woningen. In (bijlage I bij) de Chw worden geen eisen gesteld aan de duur van de periode waarvoor de woningen worden gebouwd.
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 7 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Uit artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Ow en de memorie van toelichting bij die wet volgt dat ook de Chw op dit beroep van toepassing blijft. [2]
Kan de door de raad verleende vvgb in stand blijven?
7. De omwonenden stellen zich op het standpunt dat de raad ten onrechte een vvgb heeft afgegeven. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Uit artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo en artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht volgt dat de omgevingsvergunning in dat geval alleen kan worden verleend, nadat de raad een vvgb heeft afgegeven. In dit geval heeft de raad dat gedaan op 8 december 2022. De inhoud van de vvgb wordt verwerkt in het besluit over de omgevingsvergunning. De rechtmatigheid van het besluit van de raad over de vvgb wordt getoetst in het kader van het beroep tegen het besluit over de omgevingsvergunning. [3] Daarom zal de rechtbank het standpunt van de omwonenden over de vvgb betrekken in de beoordeling van het bestreden besluit en daar niet afzonderlijk op ingaan.
Had meer onderzoek moeten worden gedaan naar alternatieve locaties?
8. De omwonenden stellen zich op het standpunt dat het perceel geen geschikte locatie is voor de huisvesting van arbeidsmigranten en dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties. Ook vinden zij dat de keuze voor de projectlocatie in strijd is met het beleid dat is neergelegd in de beleidsregel en dat ten onrechte niet is gemotiveerd waarom daarvan is afgeweken. Zij voeren aan dat uit de beleidsregel blijkt dat de gemeente vier locaties in kaart heeft gebracht die geschikt zouden kunnen zijn en dat de projectlocatie niet één daarvan is. Verder blijkt uit de beleidsregel dat een voorkeur bestaat voor locaties aan de rand van de bebouwde kom in verband met de nabijheid van voorzieningen en een kleinere kans op verzet van omwonenden. Volgens de omwonenden voldoet de projectlocatie hier niet aan, aangezien deze in het buitengebied ligt op een behoorlijke afstand van de bebouwde kom. Dit terwijl een locatie in het buitengebied volgens de beleidsregel juist kan leiden tot meer ongewenst gedrag, omdat er minder sociale controle is, de arbeidsmigranten zich minder een onderdeel voelen van de samenleving en zij zich door de afwezigheid van voorzieningen eerder zullen vervelen, wat een bron van ongewenst gedrag vormt. Verder voeren de omwonenden aan dat het college categorisch andere potentieel geschikte locaties afwijst op basis van het principe “wie het eerst komt, wie het eerst maalt”. Ook dit is volgens hen in strijd met de beleidsregel. De omwonenden zijn van mening dat op voorhand duidelijk is dat met de verwezenlijking van (één van) de vier locaties die zijn genoemd in de beleidsregel een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Volgens hen hebben de raad en het college de voor- en nadelen van deze alternatieven ten onrechte niet betrokken in de belangenafweging. Ook is de projectlocatie volgens hen niet geschikt, omdat daar voor het project 6.000 m² aan kassen moet worden afgebroken en deze oppervlakte verloren gaat voor de glastuinbouw. Dit terwijl de polder is aangewezen als (glas)tuinbouwconcentratiegebied, de provincie de uitbreiding van dit gebied heeft beperkt en er geen plannen zijn om de verloren oppervlakte te compenseren. Op de vier alternatieve locaties hoeven geen kassen te worden afgebroken.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college in wat de omwonenden in het kader van deze beroepsgrond hebben aangevoerd geen reden heeft hoeven zien om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het project af te wijzen. Zij zal dit hierna uitleggen.
8.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college moet beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals die is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. De beslissing om deze omgevingsvergunning al dan niet te verlenen behoort tot de bevoegdheid van het college. Het college heeft daarbij beleidsvrijheid en de rechter beoordeelt daarom of het college in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning voor het project te verlenen. Als dit project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het is aan de omwonenden om aannemelijk te maken dat dergelijke alternatieven bestaan. Het college hoeft hier niet uit zichzelf onderzoek naar te doen. [4]
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de omwonenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat er in dit geval dergelijke alternatieven bestaan. Het college heeft deugdelijk uitgelegd waarom met de vier locaties die zijn genoemd in de beleidsregel geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren en de omwonenden hebben geen andere alternatieve locaties aangedragen. Ook heeft het college deugdelijk uitgelegd waarom het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van huisvesting voor arbeidsmigranten op de projectlocatie niet in strijd is met de beleidsregel.
8.3.1.
Het college heeft toegelicht dat in de beleidsregel is gekozen voor het starten van twee pilots die voorzien in het complexgewijs en grootschalig huisvesten van arbeidsmigranten in de polder. Daarbij is gekozen voor het realiseren van één pilot op een onbebouwde locatie (“pilot nieuwbouw”) en één pilot op een reeds bebouwde locatie (“pilot bebouwd terrein”). In de beleidsregel zijn vier potentiële locaties genoemd. Deze locaties zijn genoemd, omdat ze in eigendom zijn van de gemeente en daarom mogelijk geschikt zijn te maken voor huisvesting van arbeidsmigranten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de beleidsregel niet dat de huisvesting moet plaatsvinden op één van deze vier locaties.
8.3.2.
Het college heeft verder toegelicht dat de projectlocatie past in het beleid omdat deze locatie bebouwd is en dus in aanmerking komt voor de “pilot bebouwd terrein”. Voor deze pilot kon niet één van de vier in de beleidsregel genoemde locaties worden uitgekozen, omdat deze locaties allemaal onbebouwd zijn. Daarnaast is van belang dat het college heeft aangegeven dat voor één van die locaties al een vergunning is verleend voor de “pilot nieuwbouw”, dat een andere locatie een stuk bos is waarbij natuurwaarden in het gedrang zouden komen en dat weer een andere locatie al is verkocht aan een derde. Ook heeft het college er terecht op gewezen dat uit de beleidsregel kan worden afgeleid dat de hele polder – en dus ook de projectlocatie – in het kader van het beleid wordt aangemerkt als rand van de bebouwde kom. Daarbij is mede van belang dat de projectlocatie op ongeveer 10 minuten fietsen van de dichtstbijzijnde supermarkt ligt.
8.3.3.
Verder is de rechtbank het met het college eens dat de omstandigheid dat voor het project kassen moeten worden afgebroken niet maakt dat de projectlocatie niet geschikt is voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college heeft er terecht op gewezen dat het voor een goede ontwikkeling van het glastuinbouwgebied in de polder van groot belang is dat er goede huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten zijn. Daarom past bij zo’n gebied niet alleen het realiseren van kassen, maar ook het realiseren van huisvesting voor de mensen die in die kassen werken. Daarnaast is van belang dat de eigenaar van het perceel en de kassen aan de [adres 1] heeft aangegeven dat hij de oppervlakte van zijn kassen wil verminderen, omdat de kassen in verval raken en minder rendabel zijn.
8.4.
Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond niet.
Leidt het project tot een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel [adres 2] ?
9.1.
De omwonenden stellen zich op het standpunt dat het college geen omgevingsvergunning had mogen verlenen voor het project, omdat dit tot gevolg heeft dat de maximale planologische mogelijkheden voor het naastgelegen perceel [adres 2] van de heer en mevrouw [naam 4] niet meer gerealiseerd kunnen worden.
9.1.1.
Daartoe voeren zij in de eerste plaats aan dat op het perceel [adres 2] ten gevolge van het project geen champignonkwekerij met mestfermentatie meer kan worden gerealiseerd, omdat niet meer kan worden voldaan aan de richtafstand van 50 meter die daarvoor geldt. De omwonenden zijn het niet met het college eens dat in de huidige situatie ook al niet aan deze richtafstand kan worden voldaan, omdat op grond van het bestemmingsplan op de projectlocatie op 7 meter van de erfgrens een bedrijfswoning kan worden gerealiseerd.
9.1.2.
In de tweede plaats voeren de omwonenden aan dat de gebruiksmogelijkheden van het perceel [adres 2] worden beperkt, omdat het complex is geprojecteerd binnen de spuitzone voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van dat perceel. Zij wijzen erop dat het bestemmingsplan op het perceel agrarisch gebruik en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toestaat. Volgens hen is in dit kader niet van belang of op het perceel een agrarisch bedrijf is gevestigd, omdat moet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en ook moet worden gekeken naar hobbymatig gebruik. Bovendien stellen zij dat momenteel op dit perceel een bedrijf is gevestigd onder de naam [internetsite] , dat op het perceel in de buitenlucht bijna 500 potten staan met verschillende soorten bomen en dat deze bomen worden bespoten. De omwonenden zijn van mening dat de raad en het college niet deugdelijk hebben gemotiveerd waarom in dit geval niet hoeft te worden uitgegaan van een spuitzone van 50 meter die in het algemeen redelijk wordt geacht en dat een afstand van slechts 10 meter tussen het complex en het perceel [adres 2] voldoende is. Volgens hen kan het locatie-specifieke onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, deze afstand niet rechtvaardigen. Dit geldt onder meer omdat daarbij gebruik is gemaakt van het EFSA-model, waarvan de Afdeling in meerdere uitspraken heeft geoordeeld dat het te veel onzekerheden kent. De omwonenden zijn van mening dat zekerheidshalve een grotere afstand dan 10 meter moet worden aangehouden. Verder voeren zij aan dat de afstand van 10 meter niet juridisch is geborgd, omdat het hekwerk waarmee het terrein wordt afgesloten niet is opgenomen in een vergunningvoorschrift, het inpassingsplan of de bij de vergunning gevoegde situatietekening. Ook blijkt nergens uit dat het hekwerk langs de gehele lengte van de spuitzone wordt geplaatst en is de hoogte daarvan onbekend. Volgens de omwonenden biedt de voorziene groenzone geen oplossing, omdat de vergunning geen voorschrift bevat dat ziet op de instandhouding daarvan. Bovendien wordt binnen 10 meter van de perceelgrens een fietsenstalling gerealiseerd. In de vergunning is niet gewaarborgd dat personen die de groenzone onderhouden of zich in fietsenstalling bevinden gevrijwaard blijven van de drift van gewasbeschermingsmiddelen. Volgens de omwonenden doet het niet ter zake dat tussen het hekwerk en de woongebouwen nog een grasstrook van 5 meter breed is voorzien, omdat hierdoor niet wordt voorkomen dat personen op een afstand van minder dan 15 meter van spuitactiviteiten komen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van het complex sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat geen sprake is van een onevenredige beperking van de bedrijfsmogelijkheden op het perceel [adres 2] . De rechtbank zal dit hierna toelichten.
9.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag ziet op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en die activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, alleen worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
9.4.
Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan deze bevoegdheid en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [5]
9.5.
In dit kader moet het college enerzijds beoordelen of voor de bewoners van het complex sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds moet het college voorkomen dat het project leidt tot een onaanvaardbare beperking van de bedrijfsmogelijkheden van de omliggende percelen. Daarbij geldt als hoofdregel dat het college moet uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden die gelden voor zowel de projectlocatie als voor de omliggende percelen. Hierop geldt een uitzondering als een bepaalde invulling zodanig onaannemelijk is dat daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden. [6] In dit kader is in beginsel niet van belang welke activiteiten er momenteel plaatsvinden op de omliggende percelen en ook niet welke plannen er voor die percelen zijn. Dit is alleen anders als blijkt dat sprake is van concrete plannen of ontwikkelingen, waardoor een ander gebruik van de percelen zodanig onaannemelijk is dat daar geen rekening mee hoeft te worden gehouden.
9.6.
Het perceel [adres 2] ligt direct ten oosten van de projectlocatie en heeft een oppervlakte van ongeveer 3.880 m². Dit perceel heeft op grond van het bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch – Glastuinbouw” en is – voor zover in deze zaak van belang – bestemd voor het uitoefenen van een glastuinbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf.
9.6.1.
De bewoners van het perceel [adres 2] hebben op de zitting meegedeeld dat zij plannen hebben voor het ontwikkelen van een boomkwekerij op dat perceel en dat zij zullen kijken naar alternatieven als zij daarvoor geen toestemming krijgen. Hieruit volgt dat geen sprake is van concrete plannen of ontwikkelingen, waardoor een ander gebruik van het perceel dan het huidige gebruik en/of het gebruik van het perceel als boomkwekerij zodanig onaannemelijk is daar geen rekening mee hoeft te worden gehouden. Daarom gaat de rechtbank niet in op de vraag of momenteel op het perceel een boomkwekerij is gevestigd, noch op het door de bewoners van het perceel ingediende principeverzoek voor het realiseren van een boomkwekerij op dat perceel.
9.7.
Het project is voorzien op het oostelijke deel van het perceel [adres 1] . De oostzijde van dit perceel grenst aan het perceel [adres 2] . Het op de projectlocatie voorziene complex voor de huisvesting van arbeidsmigranten is een gevoelige functie in de zin van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (de VNG-brochure). Deze gevoelige functie is voorzien op een afstand van ongeveer 16 meter van de perceelgrens.
9.7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college bij het vaststellen van de maximale planologische mogelijkheden van het perceel [adres 1] geen rekening mocht houden met de door het bestemmingsplan geboden mogelijkheid om op de projectlocatie op 7 meter van de perceelsgrens een bedrijfswoning te bouwen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op grond van de planregels op dit perceel niet meer dan één bedrijfswoning mag worden gerealiseerd. Momenteel staat op het westelijke deel van het perceel, dat geen deel uitmaakt van de projectlocatie, een bedrijfswoning. Op de zitting is gebleken dat Esprit (nog) geen eigenaar is van de projectlocatie, maar dat zij wel een overeenkomst heeft gesloten met de eigenaar van het perceel met het oog op het realiseren van het project. Gelet op deze omstandigheden en op de verleende omgevingsvergunning, is het naar het oordeel van de rechtbank zodanig onaannemelijk dat de bedrijfswoning zal worden verplaatst naar de projectlocatie dat het college daar geen rekening mee mocht houden.
9.8.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat beide percelen liggen in een gemengd gebied. De omwonenden hebben dit ook niet bestreden.
Champignonkwekerij met mestfermentatie
9.9.
Een champignonkwekerij met mestfermentatie is het type bedrijf dat op grond van het bestemmingsplan op het perceel [adres 2] mag worden gerealiseerd, waarvoor op grond van de VNG-brochure de grootste richtafstand geldt ten opzichte van een gevoelige functie. Dit type bedrijf valt onder milieucategorie 3.2 en daarvoor geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 50 meter voor het aspect geur. Het complex is voorzien op minder dan 50 meter van de perceelgrens met het perceel [adres 2] .
9.9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college er bij het vaststellen van de maximale planologische mogelijkheden van het perceel [adres 2] geen rekening mee hoefde te houden dat daar een champignonkwekerij met mestfermentatie zou worden gerealiseerd. In het door Esprit ingediende rapport van Steenbakkers Agro Expertise (het Steenbakkers-rapport) [7] is geconcludeerd dat dit perceel te klein is om daar op rendabele wijze een champignonkwekerij met mestfermentatie te exploiteren. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en de omwonenden hebben dit ook niet bestreden. Daarom is het zodanig onaannemelijk dat op dit perceel een champignonkwekerij met mestfermentatie wordt gerealiseerd dat daarmee geen rekening hoefde te worden gehouden.
9.9.2.
Voor andere typen bedrijven die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan op het perceel [adres 2] , gelden op grond van de VNG-brochure in een gemengd gebied richtafstanden van maximaal 15 meter voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het complex is voorzien op meer dan 15 meter van de perceelgrens. Daarom levert het project voor deze andere typen bedrijven geen beperkingen op.
Spuitzone voor gewasbeschermingsmiddelen
9.10.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling wordt een planologische keuze die ziet op een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit neemt niet weg dat het college een kortere afstand in een bepaalde situatie toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. [8] Aan een kortere afstand moet een deugdelijke motivering ten grondslag worden gelegd. Deze motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek. [9]
9.10.1.
Ongeacht of momenteel op het perceel [adres 2] agrarische bedrijvigheid plaatsvindt waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, geldt dat het in ieder geval planologisch mogelijk is dat het huidige gebruik van dit perceel wordt gewijzigd in het telen van gewassen waarbij zulke middelen worden gebruikt. Hierdoor zou daar sprake zijn van een spuitzone. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke verandering van het bestaande gebruik van het perceel niet zodanig onwaarschijnlijk is dat het college daar geen rekening mee hoefde te houden.
9.10.2.
SPA WNP Ingenieurs (SPA WNP) heeft in opdracht van Esprit een locatiespecifiek onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de vereiste spuitzone. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 juni 2022. [10] In dit rapport is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de omliggende percelen en is gebruik gemaakt van het EFSA-model. SPA WNP heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat met een spuitzone van minimaal 10 meter risico's voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift, kunnen worden voorkomen.
9.10.3.
In de door de omwonenden bedoelde uitspraken [11] heeft de Afdeling geoordeeld dat het EFSA-model niet aangemerkt kan worden als een algemeen aanvaard model, omdat er een aantal onzekerheden is. Zo is er geen wetenschappelijke informatie beschikbaar waarmee mogelijke risico’s voor kinderen onder 1 jaar en zwangeren in beeld kunnen worden gebracht. Dit geldt ook voor het gelijktijdig gebruik van middelen (cumulatie). Deze rechtspraak heeft tot gevolg dat de specifieke situatie beter moet worden onderzocht omdat niet op voorhand vaststaat dat de uitkomsten van de algemene onderzoeksmethode voldoende inzicht geven. Naar aanleiding daarvan heeft SPA WNP op verzoek van Esprit aanvullend onderzoek gedaan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een memo van 22 november 2023 [12] . SPA WNP concludeert dat met een spuitzone van 10 meter een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
9.10.4.
De rechtbank constateert dat SPA WNP in haar onderzoek is uitgegaan van het machinaal bespuiten met gewasbeschermingsmiddelen. De rechtbank is het met het college eens dat het zodanig onaannemelijk is dat op het perceel [adres 2] gebruik zal worden gemaakt van deze vorm van bespuiten dat daar bij het bepalen van de spuitzone geen rekening mee hoefde te worden gehouden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om een relatief klein perceel. Bovendien kan niet het hele perceel worden gebruikt voor het telen van gewassen, omdat op hetzelfde perceel ook een woning met bijbehorende tuin staat en aan de oostzijde van het perceel een watervoerende sloot ligt waarlangs een teeltvrije zone in acht moet worden genomen. Op grond van deze omstandigheden wordt in het Steenbakkers-rapport geconcludeerd dat het perceel niet geschikt is voor het uitvoeren van bespuiting met gewassenbeschermingsmiddelen door een getrokken- of zelfrijdende spuitmachine en dat het toepassen van dergelijke middelen dus alleen handmatig kan worden uitgevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en de omwonenden hebben dit ook niet bestreden. Daarom mocht het college ervan uitgaan dat op het perceel enkel handmatig zal worden gespoten. De rechtbank vindt de stelling van het college dat de drift bij handmatig spuiten kleiner is dan bij machinaal spuiten en dat daarom kan worden volstaan met een kleinere spuitzone aannemelijk. Ook dit is door de omwonenden niet bestreden.
9.10.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom een spuitzone van 10 meter in dit geval voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen ter plaatse van het complex. In de memo heeft SPA WNP opgemerkt dat in het oorspronkelijke onderzoek uit voorzorg rekening is gehouden met langdurige blootstelling van kinderen van 1 tot 3 jaar, omdat zij in het algemeen kwetsbaarder zijn voor verontreinigende stoffen dan volwassenen. SPA WNP wijst er terecht op dat in het complex geen kinderen gehuisvest zullen worden, aangezien de doelgroep van het project bestaat uit volwassen arbeidsmigranten. Verder is van belang dat het college zijn standpunt niet alleen heeft gebaseerd op het rapport en de memo van SPA WNP. Het college heeft terecht ook rekening gehouden met de omstandigheden dat op het perceel alleen handmatig zal worden gespoten en dat de heer en mevrouw [naam 4] zelf op het perceel wonen, waardoor (ook) in het belang van hun gezondheid zoveel mogelijk driftreducerende maatregelen genomen zullen moeten worden. Daarnaast heeft het college er terecht rekening mee gehouden dat is voorzien in een driftreducerende maatregel in de vorm van een op de perceelgrens te plaatsen erfscheiding bestaande uit een scherm van kokosmatten. [13] Dit scherm is juridisch verankerd in de omgevingsvergunning, nu het is opgenomen in het inpassingsplan dat deel uitmaakt van die vergunning. Uit de memo van SPA WNP en het Steenbakkers-rapport volgt dat dit scherm eventuele driftverspreiding naar de projectlocatie reduceert. Verder is van belang dat een groenstrook en een fietsenstalling geen gevoelige functies zijn en dat deze daarom binnen de spuitzone mogen liggen. [14]
9.11.
Gelet op het voorgaande slaagt deze beroepsgrond niet.
Leidt de overlast van het project tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering van de omwonenden?
10.1.
De omwonenden stellen zich op het standpunt dat onvoldoende is gewaarborgd dat hun woon- en leefklimaat en bedrijfsvoering niet onevenredig worden aangetast door het project en dat de raad en het college onvoldoende rekening hebben gehouden met hun belangen. Zij voeren aan dat geen onderzoek is gedaan naar de geluidshinder die wordt veroorzaakt door het stemgeluid van 120 arbeidsmigranten. Zij zijn van mening dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied leidt tot meer ongewenst gedrag, zoals is erkend in de beleidsregel. Verder voeren zij aan dat onvoldoende is ingegaan op hun bedenkingen tegen de inrichting van het buitenterrein, dat niet is gewaarborgd dat geen gebruik zal worden gemaakt van het terrein aan de straatzijde van het complex en dat onvoldoende rekening is gehouden met de overlast die zal ontstaan door de periodieke leegstand van het complex. De omwonenden zijn van mening dat het voorkomen van overlast niet kan worden gewaarborgd door middel van het convenant. Zij stellen dat de voorschriften door het gebruik van deze hybride constructie niet eenduidig zijn en onvoldoende rechtszekerheid bieden. Dat de naleving van dit convenant is vastgelegd in een vergunningsvoorschrift doet hier volgens hen niet aan af, aangezien het convenant kan worden gewijzigd door de partijen die dit hebben afgesloten. Doordat zij zelf niet één van die partijen zijn, kunnen zij niet voorkomen dat de waarborgen voor hun belangen uit het convenant worden geschrapt. Ook voeren zij aan dat het convenant in strijd met artikel 3:11 van de Awb niet samen met het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Zij stellen dat zij hierdoor de inhoud van het convenant ook niet kennen. Verder zijn de omwonenden van mening dat ook de voorschriften 1 tot en met 7 die zijn opgenomen in de bijlage bij de omgevingsvergunning onder het kopje “naleving convenant”, hen onvoldoende beschermen.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende is gewaarborgd dat het project niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor de omwonenden. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
10.2.1.
Ten aanzien van de door de omwonenden gestelde overlast door stemgeluid stelt het college zich primair op het standpunt dat kan worden uitgegaan van de richtafstanden uit de VNG-brochure en dat daaraan wordt voldaan. Volgens het college kan het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten worden getypeerd als een inrichting van categorie 2, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter geldt. Nu de woning aan de [adres 2] zich op ongeveer 30 meter afstand van de dichtstbijzijnde gevel van de woongebouwen bevindt, wordt aan die afstand voldaan en is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Esprit heeft naar aanleiding van het beroep van de omwonenden alsnog onderzoek laten doen naar mogelijke geluidshinder door stemgeluid. Uit dit onderzoek blijkt volgens het college dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aan de [adres 2] . Daarbij is wel voorgesteld om te bewerkstelligen dat de voorzijde van het complex niet toegankelijk is voor recreatief verblijf van de bewoners en dat men na 22:00 uur niet buiten verblijft. Tot slot fungeert het scherm van kokosmatten als geluidsscherm. Het college verwijst in dit kader naar het akoestisch onderzoek van [bedrijf] [15] ([naam 8]). Om dit beter te borgen dan nu het geval is, verzoekt het college de rechtbank subsidiair om de volgende voorschriften, waar Esprit mee instemt, aan de vergunning te verbinden:
“De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat voordat het complex in gebruik wordt genomen:
a. het landschappelijk inrichtingsplan zoals dat in bijlage 23 bij de omgevingsvergunning is opgenomen, is uitgevoerd. Deze uitvoering betreft ook het geluidsscherm van kokosmatten. Deze inrichting dient in stand te blijven voor de periode dat de omgevingsvergunning is verleend. In het geval een extra parkeerplaats benodigd is, kan het landschappelijk inrichtingsplan op dat punt anders uitgevoerd worden;
b. door middel van een aanduiding ervoor wordt gezorgd dat de boomgaard niet toegankelijk is voor de arbeidsmigranten, met dien verstande dat wel regulier onderhoud kan plaatsvinden;
c. in de huisregels is opgenomen dat de arbeidsmigranten na 22.00 uur niet buiten op het terrein mogen verblijven.
De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat arbeidsmigranten en/of derden niet voor het complex aan de straatzijde van de [straatnaam] verblijven.”
10.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college met het oog op het voorkomen van overlast door het project kon aansluiten bij de richtafstanden uit de VNG-brochure. Deze brochure kent geen richtafstanden voor een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college heeft er daarom voor gekozen om uit te gaan van een inrichting van categorie 2. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen die het complex voor de omgeving veroorzaakt op het gebied van geluid uitstijgen boven die van een inrichting van categorie 2. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het complex veel personen wonen in een relatief kleine ruimte. Daarom valt te verwachten dat deze personen zich in hun vrije tijd (en dus ook, zo niet vooral, ‘s avonds, ‘s nachts en in het weekend) regelmatig op het terrein rondom het complex zullen bevinden. Daarom kon het college niet in redelijkheid uitgaan van de voor die categorie geldende richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid in gemengd gebied. Naar het oordeel van de rechtbank had het college moeten uitgaan van een inrichting van categorie 3. In deze categorie vallen bijvoorbeeld een kampeerterrein en een vakantiecentrum en daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid in gemengd gebied. De afstand tussen de woning op het perceel [adres 2] en (de perceelgrens van) de projectlocatie is minder dan 10 meter. De omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften sluiten niet uit dat de arbeidsmigranten kunnen verblijven op het terrein van het complex en dat zij zich daarbij kunnen bevinden in de directe nabijheid van de erfgrens van het perceel [adres 2] . Dit is ruimschoots binnen de richtafstand van 30 meter.
10.2.3.
In het akoestisch onderzoek heeft [naam 8] geconcludeerd dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de regels voor geluidhinder zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij de woningen rond de projectlocatie. De berekende geluidbelasting als gevolg van het project voldoet volgens [naam 8] aan de richtwaarde van 50 dB(A) zoals deze wordt genoemd in de VNG-brochure voor gemengd gebied. Verder merkt [naam 8] op dat er huisregels van kracht zijn en dat wordt voorgesteld om de boomgaard niet toegankelijk te maken voor recreatief verblijf van de bewoners. [naam 8] concludeert dat de geluidsbelasting circa 10 dB (factor 10) lager is dan de richtwaarde, dat het komen en gaan van verkeer buiten de inrichting voldoet aan de grenswaarde genoemd in de circulaire hinder en dat ook met ruimere aannames aan de richtwaarden kan worden voldaan. [naam 8] is bij zijn berekeningen en conclusies uitgegaan van de aannames dat de bewoners van het complex na 22:00 uur niet buiten verblijven, dat zij zich niet ophouden in de boomgaard aan de voorzijde van het complex en dat een geluidscherm wordt geplaatst tussen de projectlocatie en het perceel [adres 2] .
10.2.4.
De rechtbank constateert dat in de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften niet is gewaarborgd dat wordt voldaan aan de aannames waarvan [naam 8] in het akoestisch onderzoek is uitgegaan. De rechtbank gaat ervan uit dat als niet wordt voldaan aan deze aannames, niet kan worden gegarandeerd dat ter plaatse van de woning op het perceel [adres 2] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.
10.2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan alsnog worden gewaarborgd dat het project niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor de omwonenden door de in 10.2.1. genoemde voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de omstandigheid dat het college met het oog op het voorkomen van overlast in de voorschriften heeft verwezen naar het convenant geen aanleiding voor het oordeel dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd. Het convenant hoefde niet ter inzage te worden gelegd samen met het ontwerp van het bestreden besluit, omdat dit geen stuk is dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van dat ontwerp. Het is juist dat de omwonenden geen partij zijn bij het convenant en dat dit convenant kan worden gewijzigd zonder dat zij daar invloed op kunnen uitoefenen. In de voorschriften wordt weliswaar gerefereerd aan het convenant, maar dat betekent niet dat de omwonenden daarvan afhankelijk zijn in het kader van het voorkomen van overlast. In de omgevingsvergunning zijn onder het kopje “naleving convenant” voorschriften opgenomen die zijn gericht op het voorkomen van overlast. Het gaat daarbij om (een deel van) de door omwonenden genoemde voorschriften 1 tot en met 7. Deze voorschriften houden onder meer in dat er 24 uur per dag een contactpersoon bereikbaar is voor het dagelijks beheer en het voorkomen van overlast en dat de huisvesters zorgdragen voor een goede communicatie met omwonenden en voor de instelling van een begeleidingsgroep waarin omwonenden zitting hebben. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze voorschriften voldoende om overlast te voorkomen en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. Deze voorschriften wijzigen niet als het convenant wordt gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet nodig om in aanvulling daarop aan de vergunning de voorschriften te verbinden dat de exploitant voldoende maatregelen moet nemen ter voorkoming van overlast en dat bewoners die voortdurend overlast veroorzaken de toegang tot de huisvesting wordt ontzegd, zoals de omwonenden hebben voorgesteld. Als de omwonenden overlast ondervinden van het gebruik van het complex kunnen zij het college verzoeken om daartegen handhavend op te treden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het autogebruik door de arbeidsmigranten die worden gehuisvest in het complex zal leiden tot onaanvaardbare overlast voor de omwonenden. Daarom bestond er voor het college geen aanleiding om daarover een voorschrift op te nemen in de vergunning.
10.4.
De rechtbank volgt de omwonenden niet in hun standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de overlast die zal ontstaan door de periodieke leegstand van het complex. Het college heeft er terecht op gewezen dat te verwachten valt dat de ruimtelijke uitstraling van het complex juist minder zal zijn als dit (gedeeltelijk) leeg staat. Verder is van belang dat het college heeft toegelicht dat er altijd toezicht is door de beheerder; ook als er minder of geen arbeidsmigranten in het complex wonen.
Mocht het college aan de vergunning een termijn van vijftien jaar verbinden?
11. De omwonenden stellen zich op het standpunt dat de duur van de periode waarvoor de omgevingsvergunning is verleend onvoldoende is onderbouwd met ruimtelijke argumenten, dat hun belangen bij de keuze voor die periode onvoldoende zijn meegewogen en dat de periode moet worden beperkt tot één jaar. Volgens hen is de termijn van 15 jaar gebaseerd op de exploitatiekosten van de initiatiefnemer. Zij zijn van mening dat dit financiële belang niet noopt tot vergunningverlening voor 15 jaar, omdat investeringen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen. Bovendien is volgens de omwonenden niet inzichtelijk gemaakt dat een termijn van 15 jaar nodig is om het project rendabel te maken. Volgens hen verhoudt de termijn van 15 jaar zich ook niet met de uit de beleidsregel voorvloeiende verplichting om het project na één jaar en daarna elke twee jaar te evalueren, nu uit de evaluatie kan volgen dat de huisvesting eerder moet worden stopgezet.
11.1.
De rechtbank ziet in wat de omwonenden hebben aangevoerd geen reden om te oordelen dat het college de vergunning niet voor een periode van 15 jaar had mogen verlenen. Het college is op grond van artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo bevoegd om in een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit een termijn op te nemen. Het college heeft daarbij beleidsruimte. Het college heeft toegelicht dat een tijdelijke vergunning is verleend voor de duur van 15 jaar, omdat het geen vergunning voor onbepaalde tijd wilde afgeven. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college bij het bepalen van de termijn rekening houden met de exploitatiekosten van het project. De rechtbank is het met het college eens dat uit de verplichting om de pilot regelmatig te evalueren niet volgt dat de vergunning moet worden ingetrokken als bij die evaluatie wordt geconstateerd dat het project niet goed werkt. De rechtbank leidt uit de beleidsregel af dat de evaluaties niet zozeer zijn bedoeld om de pilotprojecten bij te sturen, maar om te beoordelen of andere arbeidsmigranten op een zelfde wijze kunnen worden gehuisvest of dat beter voor een andere vorm van huisvesting kan worden gekozen. Daarom geeft dit geen aanleiding voor het beperken van de duur van de omgevingsvergunning. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Geven de overige beroepsgronden aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit?
12. De rechtbank volgt de omwonenden niet in hun betoog dat het college bij de vergunningverlening onvoldoende heeft stilgestaan bij de brandveiligheid. Uit het bij de vergunning gevoegde brandveiligheidsplan blijkt dat in overleg met de brandweer is gekeken naar de brandveiligheid van het complex. De omwonenden hebben niet gemotiveerd waarom de brandveiligheid desondanks onvoldoende is onderzocht of in het geding is. Ook het betoog van de omwonenden over het mogelijke gebruik van staalslakken kan niet slagen. Esprit heeft aangegeven dat bij het aanleggen van de verharding van de uitweg geen staalslakken zullen worden gebruikt en er bestaat geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Reeds daarom bestond er geen aanleiding om het gebruiken van staalslakken in de vergunning te verbieden. Daarom slagen deze beroepsgronden niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat in bestreden besluit onvoldoende is gewaarborgd dat het project niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast voor de omwonenden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij aan de vergunning geen voorschriften zijn verbonden ter voorkoming van geluidsoverlast.
14. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit gebrek in het bestreden besluit worden hersteld en kan worden gewaarborgd dat ter plaatse van de woning aan de [adres 2] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat door de door het college voorgestelde voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door de volgende voorschriften aan de vergunning te verbinden:
1. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat voordat het complex in gebruik wordt genomen:
a. het landschappelijk inrichtingsplan zoals dat in bijlage 23 bij de omgevingsvergunning is opgenomen, is uitgevoerd. Deze uitvoering betreft ook het geluidsscherm van kokosmatten. Deze inrichting dient in stand te blijven voor de periode dat de omgevingsvergunning is verleend. In het geval een extra parkeerplaats benodigd is, kan het landschappelijk inrichtingsplan op dat punt anders uitgevoerd worden;
b. door middel van een aanduiding ervoor wordt gezorgd dat de boomgaard niet toegankelijk is voor de arbeidsmigranten, met dien verstande dat wel regulier onderhoud kan plaatsvinden;
c. in de huisregels is opgenomen dat de arbeidsmigranten na 22.00 uur niet buiten op het terrein mogen verblijven.
2. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat arbeidsmigranten en/of derden niet voor het complex aan de straatzijde van de [straatnaam] verblijven.
15. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan de omwonenden vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De rechtbank berekent deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen de omwonenden een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Daarom stelt de rechtbank de vergoeding vast op € 1.750,-.
16. Ter voorlichting van partijen deelt de rechtbank mee dat zij het beroep van de [straatnaam] met zaaknummer ZWO 23/1882 en van Esprit met zaaknummer 23/1881 vandaag ongegrond heeft verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 maart 2023 voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning geen voorschriften zijn verbonden ter voorkoming van geluidsoverlast;
- bepaalt dat aan de omgevingsvergunning de hiervoor onder 14 genoemde voorschriften worden verbonden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 28 maart 2023;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan de omwonenden moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de omwonenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk, […]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]; […].

artikel 2.12

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; […].

artikel 2.22

[…]
2 Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. […].
Crisis- en herstelwet (Chw)

artikel 1.1

1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten; […].

artikel 1.6 Chw

[…]
2 In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet. […].
Bijlage I. Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid
Categorie 3.1.
ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Besluit uitvoering Chw

artikel 11

1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
2 Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.
Bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014” (het bestemmingsplan)

artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw

3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor '
Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van de volgende agrarische bedrijven:
glastuinbouwbedrijven;
vollegronds tuinbouwbedrijven;
intensieve kwekerijbedrijven;
een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
b. agrarische loonwerkbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
c. bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in bijlage
1 Aanvullende bedrijfsactiviteitenter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit';
d. aardwarmte-energiebedrijven voor de levering van energie aan glastuinbouwbedrijven uit aardwarmte;
e. waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
f. bedrijfswoningen;
g. een voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige bedrijfswoning';
h. bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt; […].
3.2
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd […].
3.2.4
Bedrijfswoningen
3.2.4
Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden hiernaast de volgende regels:
a. per bedrijf mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een extra bedrijfswoning is toegestaan;
2. voor bepaling van het aantal aanwezige bedrijfswoningen, voormalige agrarische bedrijfswoningen meegerekend worden;
b. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel één of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarische bedrijf worden of zijn gebouwd; […].

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2376, rechtsoverweging (r.o.) 8.1., 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2566, r.o. 3, en 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3092, r.o. 2.2.
2.Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34 986, nr. 3, p. 450 en p. 497.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1414, r.o. 3.2.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:915, r.o. 8.1., 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:375
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:851, r.o. 9.1.
6.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2579, r.o. 4.3., en 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:960, r.o. 7.2.
7.Expertiserapport [straatnaam] IJsselmuiden van Steenbakkers Agro Expertise van 31 januari 2024.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1692, r.o. 3.1.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:245
10.Het rapport 22100555.r01b “Huisvesting [adres 1] in IJsselmuiden
11.De uitspraken van de Afdeling van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3023, r.o. 21. en volgende, en 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3387, r.o. 8 en volgende.
12.De memo 2300515.m01 “Spuitzone [straatnaam] IJsselmuiden – onderbouwing goed woon- en leefklimaat” van SPA WNP Ingenieurs van 22 november 2023.
13.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:851, r.o. 18.2.
14.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:851, r.o. 57.
15.Het akoestisch onderzoek “Huisvesting Arbeidsmigranten [adres 1] IJsselmuiden, 23.175.01 versie 01, van [bedrijf] van 14 december 2023.