ECLI:NL:RBOVE:2024:1992

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/08/291135 / HA ZA 23-35
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van schenkingen van onroerende zaken aan kinderen op grond van pauliana

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 april 2024 uitspraak gedaan over de vraag of schenkingen van onroerende zaken door gedaagde aan zijn drie kinderen in april 2013 paulianeus zijn en rechtsgeldig buitengerechtelijk vernietigd kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat de schenkingen, hoewel op zichzelf niet ongebruikelijk, onoorbaar en paulianeus zijn in de relevante context van de faillissementen van de vennootschappen Megahome/NPB. De rechtbank vernietigt de rechtshandelingen tot schenkingen van 19 april 2013 en de daaropvolgende leveringen aan de kinderen van gedaagde, onder de voorwaarde dat er een vordering van de faillissementsboedel op gedaagde is die niet wordt voldaan. Gedaagde wordt opgedragen om de schenkingen ongedaan te maken en deze in de registers in te schrijven, op straffe van een dwangsom. De curator wordt gemachtigd om dit zelf te doen indien gedaagde niet meewerkt. De rechtbank oordeelt verder dat de kinderen van gedaagde ook moeten meewerken aan de ongedaanmaking van de schenkingen. Gedaagde en zijn kinderen worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/291135 / HA ZA 23-35
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
MR. JAN VAN DER HEL EN MR. JETSE MICHIEL ERINGA,
in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V.,
NPB Beheer B.V.,
[bedrijf 2] B.V.,
[bedrijf 3] B.V.,
NPB Bouw B.V.,
NPB Bouwbedrijf B.V.,
MEGA bouwbedrijf B.V.,
NPB Onroerend Goed B.V.en
[bedrijf 4] B.V.,
welke vennootschappen gezamenlijk worden aangeduid als Megahome/NPB,
beiden kantoorhoudende te Enschede,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator/de curatoren,
advocaat: mr. M.T. Nooijen te Almelo,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

in persoon alsmede in zijn hoedanigheid van bewindvoerder (zie 3.5.1.),
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
in haar hoedanigheid van plaatsvervangend bewindvoerder (zie 3.5.1.),
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 5] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
dan wel afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] ,
advocaat: mr. C.J. van Dijk te Ede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1-20,
- de conclusie van antwoord met de producties 1-8,
- de brief waarin is medegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de producties 21-33 van de zijde van de curatoren,
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar door de advocaten van partijen het woord is gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Aan de orde is de vraag of de schenkingen van [gedaagde 1] van onroerende zaken aan zijn drie kinderen in april 2013 paulianeus zijn en rechtsgeldig buitengerechtelijk vernietigd zijn, althans vernietigd dienen te worden. De rechtbank is van oordeel dat de op zichzelf wellicht niet ongebruikelijke en niet onoorbare schenkingen, wel onoorbaar en paulianeus zijn als zij in hun relevante context worden bezien. Wat die context is, wordt in het vonnis toegelicht. Onder de voorwaarde dat bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan is vastgesteld dat een of meer faillissementsboedel(s) van Megahome/NPB een vordering heeft/hebben op [gedaagde 1] , welke vordering door [gedaagde 1] niet wordt voldaan, vernietigt de rechtbank de rechtshandelingen tot schenkingen van onroerende zaken van 19 april 2013 en de daarop volgende leveringen aan de kinderen van [gedaagde 1] met de onderbewindstelling van de kinderen met aanstelling van hun ouders tot (plaatsvervangend) bewindvoerder. De eerder door de curator uitgebrachte buitengerechtelijke vernietiging kan geen stand houden, nu het om registergoederen gaat. [gedaagde 1] wordt op straffe van verbeurte van een dwangsom geboden om de schenkingen en leveringen ongedaan te maken en die ongedaanmaking in de registers in te schrijven. De curator wordt gemachtigd om dat aan de hand van dit vonnis zelf te doen als [gedaagde 1] niet meewerkt. Ook wordt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op straffe van verbeurte van een dwangsom geboden om de (plaatsvervangende) onderbewindstelling ongedaan te maken en in te laten schrijven in de daartoe bestemde registers. De kinderen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld de ongedaanmaking van de schenking en de inschrijving daarvan in de registers te gehengen en te gedogen. Nu [gedaagden] c.s. grotendeels in het ongelijk worden gesteld, worden zij hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

3.De feiten

3.1.
Megahome/NPB hield zich bezig met projectontwikkeling. [gedaagde 1] was tot juli 2014 bestuurder en/of (indirect) enig aandeelhouder van Megahome/NPB.
3.2.
Coöperatieve Rabobank Centraal Twente U.A. (hierna: Rabobank) was tot 2013 de belangrijkste financier van Megahome/NPB. Op 24 juli 2007 heeft Rabobank de bestaande financiering uitgebreid tot € 125.000.000. Naar aanleiding van de crisis op de financiële markten van 2008 is op initiatief van Rabobank gesproken over deze financiering.
Op 6 februari 2009 heeft Rabobank in een gesprek met [gedaagde 1] aangekondigd dat zij de financiering niet, althans niet onder de toen geldende voorwaarden, wilde voortzetten.
3.3.
Bij brief van 20 februari 2009 heeft Rabobank de financiering "voor zover nodig" opgezegd. Rabobank en Megahome/NPB hebben vervolgens onderhandeld over een nieuw financieringsarrangement. In maart 2009 heeft Rabobank conservatoir beslag gelegd op de grondvoorraad van Megahome/NPB. Begin april 2010 heeft Rabobank met NPB Beheer, [bedrijf 2] en [bedrijf 3] een nieuwe fïnancieringsovereenkomst gesloten, waarbij ook hun directe en indirecte dochtermaatschappijen als debiteur werden aangemerkt. Rabobank heeft deze financiering op 19 maart 2012 opgezegd.
3.4.
Tussen 2009 en 2016 is de (financiële) structuur binnen Megahome/NPB gewijzigd. In dat kader zijn diverse splitsingen en fusies doorgevoerd, diverse verkopen verricht, ten laste van Megahome/NPB zekerheden gevestigd en (sponsor)verplichtingen aangegaan, met als gevolg dat vermogen is onttrokken aan Megahome/NPB ten gunste van stichtingen en vennootschappen, waarvan [gedaagde 1] de beleidsbepaler is, en ten gunste van [gedaagde 1] in privé. In de periode van 7 juli 2016 tot en met 21 december 2016 is Megahome/NPB in staat van faillissement verklaard. Mr. Van der Hel is toen aangesteld als curator. Mr. J.M. Eringa is op 15 maart 2023 tot tweede curator benoemd. In een poging ten behoeve van de boedels verhaal op het onttrokken vermogen te creëren, heeft de eerste curator diverse rechtszaken aangespannen. Daarbij zijn in eerste aanleg veel van die onverplichte rechtshandelingen als paulianeus en/of onrechtmatig bestempeld, omdat Megahome/NPB wist of had moeten weten dat hun schuldeisers - waarvan Rabobank de grootste is - als gevolg daarvan werden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Een aantal van deze vonnissen is inmiddels in hoger beroep bevestigd [1] . Dit heeft ertoe geleid dat de vennootschappen en stichtingen die hebben geprofiteerd van deze paulianeuze en/of onrechtmatige handelingen door de rechter zijn veroordeeld tot ongedaanmakingen en schadevergoedingen die de boedels van Megahome/NPB ten goede komen.
3.5.
Bij notariële akte van 19 april 2013 heeft [gedaagde 1] - kort gezegd - de volgende aan hem privé in eigendom toebehorende onroerende zaken geschonken aan zijn op dat moment nog minderjarige drie kinderen:
- aan zijn zoon [gedaagde 5] :
het appartementsrecht, rechtgevend op het uitsluitend gebruik van de maisonnette-woning, met bijbehorende berging en 2 parkeerplaatsen nrs. [nummer 1] en [nummer 2] in de kelder, aan de [adres 1] ,
- aan zijn zoon [gedaagde 4] :
de woning met garage, ondergrond, erf en tuin, plaatselijk bekend [adres 2] , met berging/stalling,
- aan zijn dochter [gedaagde 3] :
het bedrijfspand met onder- en bijgelegen grond aan de [adres 3] .
Daarbij vertegenwoordigd door hun ouders hebben de kinderen de schenking aanvaard.
3.5.1.
De schenkingen zijn gedaan onder het voorbehoud van gelijktijdige vestiging ten behoeve van [gedaagde 1] van het zakelijk recht van vruchtgebruik op de geschonken onroerende zaken en met onderbewindstelling daarvan en alles dat daarvoor in de plaats treedt. [gedaagde 1] is tot bewindvoerder benoemd, met in geval van diens ontstentenis, defungeren of weigering de bewindvoering te aanvaarden als ook bij opvolging benoeming van [gedaagde 2] , de moeder van de kinderen, als (opvolgend) bewindvoerder.
3.5.2.
In de schenkingsakte staat vermeld:
"Herroepbaarheid van de schenking en onherroepeliike volmacht
1. De schenker behoudt zich het recht voor om de schenking bij notariële akte te herroepen. De schenking vindt aldus plaats onder de ontbindende voorwaarde van herroeping.
2. Dit recht eindigt bij overlijden van de schenker en bij faillissement van de schenker danwel indien op de schenker de wettelijke regeling schuldsanering natuurlijke personen van toepassing wordt verklaard. (…)
5. Voor het geval de begiftigdeop
eerste verzoek van de schenker niet meewerkt aan de teruglevering, verleent de begiftigde, voor zoveel nodig, hierbij onherroepelijke volmacht aan de schenker om namens hem mee ter werken aan het verlijden van een akte van levering waarin het registergoed wordt (terug)geleverd."
3.6.
Op 18 juli 2013 zijn diverse andere, aan [gedaagde 1] privé in eigendom toebehorende zaken verkocht en geleverd aan de Stichting [stichting] . Deze stichting heeft als doelstelling "de instandhouding van het familiekapitaal van de familie [gedaagden] ".
3.7.
Bij brief van 30 juni 2021, betekend per deurwaardersexploot, is [gedaagde 1] door de curator aansprakelijk gesteld voor de tekorten in de faillissementen van Megahome/NPB. De curator stelt dat [gedaagde 1] door zijn gedragingen (en nalaten) in zijn hoedanigheid van (middellijk) statutair bestuurder van de gefailleerde vennootschappen in de periode eind 2008 tot en met 30 juli 2014, alsook als feitelijk bestuurder/beleidsbepaler hiervan, in de periode nadien tot aan de respectievelijke data van de (uitspraken van de) faillissementen aansprakelijk is op grond van de artikelen 2:248 jo 2:11, 6:162 en 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.8.
De curator heeft bij brief aan [gedaagde 1] van 2 juli 2021, betekend per exploot, op basis van artikel 3:45 BW de nietigheid ingeroepen van de rechtshandelingen waarmee [gedaagde 1] de onroerende zaken aan zijn kinderen heeft geschonken. De curator heeft hem meegedeeld dat hij de brief dient te beschouwen als een stuiting van de verjaring, in het bijzonder ex artikel 3:317 BW, ter zake van een door de curator tegen hem in te stellen rechtsvordering.
Bij brieven van 24 augustus 2021, betekend per deurwaardersexploot, zijn de drie kinderen van [gedaagde 1] van het inroepen van de nietigheid op de hoogte gesteld, is de nietigheid ook jegens hen ingeroepen en zijn ook zij erop gewezen dat de brief als een stuitingshandeling moet worden aangemerkt.
3.9.
Bij vonnis van 1 maart 2023, hersteld op 12 april 2023 (C/08/243750 / HA ZA 20-67), heeft de rechtbank op vordering van de curator onder meer voor recht verklaard dat de uitbetalingen aan [gedaagde 1] ter hoogte van € 1.080.857,- en de verrekening in rekening-courant ad € 481.354,- onrechtmatig selectieve betalingen zijn en dat [gedaagde 1] van dit onrechtmatig handelen een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Om die reden is [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van € l.527.916,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de curator in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V. In datzelfde vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de curator de verkoop en levering van een perceel recreatiegrond aan de [adres 4] door [gedaagde 1] aan [bedrijf 3] B.V. voor een bedrag ad € 842.500,- rechtsgeldig heeft vernietigd en hem veroordeeld om uit hoofde van onverschuldigde betaling aan de faillissementsboedel van [bedrijf 3] B.V.
€ 842.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten van € 18.708,83, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.9.1.
Samengevat weergegeven is de rechtbank tot voormelde veroordeling gekomen nu [gedaagde 1] , als (feitelijk) bestuurder, moet hebben geweten dat een faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te voorzien waren. Door in die omstandigheden als (feitelijk) bestuurder met voorrang volledige uitbetaling van zijn eigen rekening-courant te bewerkstelligen, terwijl er geen betaal- of verhaalsmogelijkheden waren voor andere schuldeisers, heeft [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld. Dat de onbetaald gelaten vorderingen werden betwist, maakt dat niet anders. De vennootschappen en [gedaagde 1] dienden rekening te houden met de mogelijkheid dat - al dan niet na een oordeel in rechte - de vorderingen van deze schuldeisers betaald zouden moeten worden. [gedaagde 1] treft naar het oordeel van de rechtbank als (feitelijk) bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt ter zake van de betalingen en de verrekening.
3.10.
Bij vonnis van 20 september 2023 (C/08/286834 / HA ZA 22-353, ECLI:NL: RBOVE:2023:3729) heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde 1] (naast [naam] ) hoofdelijk aansprakelijk is op grond van (feitelijke) bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 2:248 BW voor de schulden in de faillissementen van NPB Beheer B.V., NPB Bouw B.V., NPB Bouwbedrijf B.V., NPB Onroerend Goed B.V., [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, en [gedaagde 1] met [naam] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de curatoren van dat tekort, zoals dit zal komen vast te staan na de te houden verificatievergaderingen in de faillissementen, te vermeerderen met de boedelschulden. Ook is [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten van € 3.365,66, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bestuurdersaansprakelijkheid aangenomen wegens de overheveling van vermogen in de periode vanaf 2009 uit het merendeel van de gefailleerde vennootschappen naar aan de bestuurders en de feitelijk leidinggever gelieerde vennootschappen. Deze overheveling heeft plaatsgevonden via meerdere (rechts)handelingen die door de bestuurder en feitelijk leidinggever als “beschermingsconstructie” zijn beschreven en zijn opgezet om, naar eigen zeggen, een betere onderhandelingspositie ten opzichte van de financier (dat is Rabobank) te creëren. De rechtbank heeft de “beschermingsconstructie” echter aangemerkt als onzedelijk en daarmee nietig. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat geen redelijk denkend en handelend bestuurder tot een dergelijke (onzedelijke) constructie zou overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is deze constructie ook een belangrijke oorzaak geweest van het faillissement van (het merendeel van) de gefailleerde vennootschappen.
3.11.
Bij uitspraak van eveneens 20 september 2023 (C/08/285855 / HA ZA 22-327, ECLI:NL:RBOVE:2023:3730) heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld en is [gedaagde 1] veroordeeld om aan de curatoren in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van NPB Beheer B.V. te voldoen de bedragen ad € 18.241.978,- en € 5.189.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, dit in het geval de vordering van NPB Beheer B.V. op NPB Participatie B.V. ad € 18.241.978,- en de vordering van NPB Beheer B.V. op Nebo Vastgoed B.V. ad € 12.587.821,- bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank dan wel arrest wordt/worden vastgesteld en door NPB Participatie B.V. en Nebo Vastgoed B.V. niet wordt/worden voldaan. [gedaagde 1] is veroordeeld in de proceskosten ad € 10.983,35.
3.11.1.
De rechtbank is - samengevat weergegeven - tot deze veroordeling gekomen omdat sprake is van onrechtmatig handelen door de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers van de betrokken Megahome-vennootschap te beperken. [gedaagde 1] had als bestuurder dan wel feitelijk leidinggevende een centrale en beslissende rol bij de opgezette constructie. Zijn handelen is toegerekend aan de betrokken rechtspersonen.
3.12.
Bij een derde op 20 september 2023 gewezen vonnis (C/08/285348 / HA ZA 22-320, ECLI:NL:RBOVE:2023:3727) heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld en mede hoofdelijk aansprakelijk is voor het geval Nebo Vastgoed B.V., New Polder Grond B.V., New Polder lnvestment I, [naam] en/of Schipper niet aan de in dit dictum genoemde, op hen betrekking hebbende veroordelingen voldoen. De rechtbank heeft [gedaagde 1] veroordeeld om aan de curatoren, in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., te betalen bedragen van
€ 152.815,87, € 16.805,27 en € 37.572,00, met dien verstande dat indien één van de overige gedaagden deze bedragen voldoet, [gedaagde 1] van die betaling(en) zal zijn bevrijd. Daarnaast is [gedaagde 1] met zijn medegedaagden veroordeeld in de proceskosten van € 7.711,51.
3.12.1.
De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat de curatoren onbetwist hebben gesteld dat [gedaagde 1] bij alle gedaagde rechtspersonen feitelijk beleidsbepaler was. De rechtbank is van oordeel geweest dat [gedaagde 1] niet alleen persoonlijk betrokken is geweest bij de constructie pachtgelden buiten Megahome/NPB te houden, maar dat dat ook zijn opzet was. Dit heeft [gedaagde 1] in de procedure ook met zoveel woorden toegegeven, zij het dat het hem er vooral om te doen was om het vermogen buiten het bereik van Rabobank te brengen. De curatoren hebben in de dagvaarding onderbouwd gesteld dat [gedaagde 1] op nog veel grotere schaal dan alleen met betrekking tot de pachtgelden bezig was vermogensbestanddelen aan Megahome/NPB te onttrekken; activa en rechten op activa werden zoveel mogelijk overge-heveld naar buiten het Megahome/NPB-concern staande entiteiten, terwijl in veel gevallen schulden en verplichtingen in dat concern bleven. [gedaagde 1] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat hiervan sprake was. De rechtbank is van oordeel dat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft moeten weten dat het ertoe zou (kunnen) leiden dat de schuldeisers van die vennootschappen - waaronder [bedrijf 2] B.V. - geen verhaal zouden vinden voor hun vorderingen. Hem kan daarom een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, aldus de rechtbank.

4.Het geschil

4.1.
De curatoren vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en wat betreft de vorderingen onder I., II., IV. en V. voorwaardelijk, namelijk voor het geval dat in rechte (hetzij door middel van een vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hetzij door middel van een vonnis dan wel een arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan) wordt vastgesteld dat één of meer van de faillissementsboedels een vordering heeft/hebben op [gedaagde 1] welke vordering door [gedaagde 1] niet wordt voldaan:
primair:
I.a.:
voor recht verklaart dat de curator [2] rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans door middel van de dagvaarding heeft vernietigd, althans dat de rechtbank nietig verklaart, althans vernietigt de rechtshandelingen opgenomen in de notariële akte d.d. 19 april 2013, te weten de schenkingen, gevolgd door de leveringen van de desbetreffende onroerende zaken aan [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] , en de onderbewindstelling met aanstelling van [gedaagde 1] tot bewindvoerder en [gedaagde 2] tot plaatsvervangend bewindvoerder;
subsidiair:
I.b.:
voor recht verklaart dat de schenkingen gevolgd door de leveringen alsmede de benoeming tot bewindvoerder en plaatsvervangend bewindvoerder zoals opgenomen in de notariële akte d.d. 19 april 2013, in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde en derhalve nietig;
II.
[gedaagde 1] gebiedt om binnen zeven dagen na dit vonnis de schenkingen alsmede de hieruit voortvloeiende leveringen zoals vermeld in de schenkingsakte d.d. 19 april 2013 ongedaan te maken en die ongedaanmaking in de registers te doen inschrijven, dit op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor elke dag dat [gedaagde 1] , na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft;
III.
de curator machtigt om, bij het uitblijven van ongedaanmaking van voormelde leveringen, de daarvoor vereiste teruglevering en de inschrijving van de teruglevering in de openbare registers zelf te bewerkstelligen met bepaling dat dit vonnis krachtens artikel 3:300, eerste lid BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene(n) die tot de rechtshandeling gehouden is/zijn;
IV.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden om binnen zeven dagen na dit vonnis de onderbewindstelling alsmede de plaatsvervangende onderbewindstelling zoals vermeld in de schenkingsakte d.d. 19 april 2013 door middel van een nader op te maken notariële akte ongedaan te maken en deze ongedaanmaking te doen inschrijven in de daartoe bestemde registers, dit op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor elke dag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijven;
V.
[gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] te veroordelen de ongedaanmaking alsmede de inschrijving ter zake in de registers zoals vermeld in dit petitum sub II. te gehengen en te gedogen, dit op straffe van een dwangsom van € 100.000,- voor elke dag dat desbetreffende gedaagde na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft;
VI.
gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
[gedaagden] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling

buitengerechtelijke vernietiging
5.1.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft de curator de buitengerechtelijke vernietiging van de
schenkingen ingeroepen. Die schenkingen (en daarmee de buitengerechtelijke vernietiging) betreffen rechtshandelingen met betrekking tot registergoederen die tot een inschrijving in de registers hebben geleid. Deze vernietiging sorteert alleen effect als alle partijen daarin berusten (artikel 3:50, tweede lid van het BW). Omdat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en hun kinderen niet in de buitengerechtelijke vernietiging hebben berust, kan de buitengerechtelijke vernietiging geen stand houden en komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de bij dagvaarding ingestelde vordering om de rechtshandelingen leidende tot de schenkingen te vernietigen dan wel nietig te verklaren.
verjaring
5.2.
[gedaagde 1] stelt dat de vorderingen van de curatoren ex artikel 3:52, eerste lid sub c BW zijn verjaard, nu zij niet binnen drie jaren nadat de benadeling is ontdekt zijn ingesteld. Volgens [gedaagde 1] is de bevoegdheid om vernietiging van de schenking te vorderen op zijn laatst aan de curator opgekomen op het moment van zijn (meest recente) benoeming op 21 december 2016, althans op 30 oktober 2017, op welke datum de curator beschikte over een stuk waaruit van de schenkingen bleek. De vordering is niet tijdig conform artikel 3:317, tweede lid BW vóór 21 december 2019, respectievelijk 30 oktober 2020 gestuit. [gedaagde 1] is immers pas bij brief van 21 juli 2021 door de curator aangeschreven over de vermeende paulianeuze schenkingen, waarbij ook stuiting van de verjaring is aangezegd.
5.3.
De curatoren stellen dat de schenking pas is ontdekt toen op 15 september 2020 de schenkingsakte van het kadaster werd ontvangen en verwijzen daartoe naar de e-mail van het klantcontactcentrum van het kadaster van die datum. In reactie daarop heeft [gedaagde 1] gesteld dat het feitelijke ontdekkingsmoment eerder was gelegen en dat de curator niet uitlegt waarom hij pas ruim vier jaar na zijn benoeming kadastraal onderzoek heeft verricht. [gedaagde 1] heeft aangeboden te bewijzen dat de curator al vóór 30 oktober 2017 wist dat de schenkingen hadden plaatsgevonden. Het bestaan van deze schenkingen blijkt volgens hem uit de bij het "Verslag voorlopige bevindingen van curator Megahome tot 30 oktober 2017" gevoegde bijlage III, waarin - zo is tussen partijen niet in geschil - een "Netwerktekening" als bedoeld in de Wet Controle Rechtspersonen is vervat van relaties van [gedaagde 1] . De netwerktekening ziet er als volgt uit:
[afbeelding]
Voor een ervaren curator als mr. Van der Hel was volgens [gedaagde 1] uit de netwerktekening zonder meer duidelijk dat de registergoederen genoemd in het schema aan zijn kinderen waren geschonken. Van minderjarige kinderen kon immers niet worden verwacht dat zij uit hun eigen verdiensten of spaargeld voor deze eigendomsverkrijging hadden betaald.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:52, eerste lid sub c BW verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling bij benadeling drie jaren nadat de benadeling is ontdekt. Het gaat daarbij om de daadwerkelijke ontdekking van de benadeling. In het licht van de onweersproken stelling van de curator dat sprake is van een complexe zaak met meerdere faillissementen en een omvangrijk dossier, heeft [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk onderbouwd dat de curator de benadeling al vóór de ontvangst van de schenkingsakte in september 2020 heeft ontdekt. De omstandigheid dat de netwerktekening is opgenomen in een verslag voorlopige bevindingen van de curator Megahome tot 30 oktober 2017 betekent niet dat de curator op dat moment ook al in volle omvang de betekenis van die tekening op het netvlies heeft gehad. De curator stelt dat de schenkingen pas zijn ontdekt toen er een vordering op [gedaagde 1] privé ontstond en de curator in beeld is gaan brengen wat [gedaagde 1] privé aan eigendom bezit. De rechtbank leidt hieruit af dat de focus in de afhandeling van de faillissementen eerst op de gang van zaken binnen de diverse vennootschappen heeft gelegen en dat die pas later op [gedaagde 1] in privé is komen te liggen in verband met eventuele bestuurdersaansprakelijkheid. Pas op dat moment bleek dat [gedaagde 1] geen eigen vermogen had en zijn de schenkingen in beeld gekomen, een eerste en noodzakelijke stap om tot de conclusie te kunnen komen dat faillissementsboedels door die schenkingen zijn benadeeld.
5.5.
De enkele omstandigheid dat informatie in een zeer omvangrijk dossier aanwezig is (met meerdere vennootschappen, complexe concernrelaties en veel grondposities), betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat ook alle daaruit te trekken conclusies ten aanzien van [gedaagde 1] privé en daarop te baseren standpunten al op dat moment bij de curator bekend waren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, zoals [gedaagde 1] verzoekt, de curator op grond van artikel 22 Rv te gelasten alle zich in zijn dossier bevindende bescheiden met betrekking tot kadastrale recherche naar eigendom van registergoederen op zijn naam in het geding te brengen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de curator eerder dan in september 2020 beschikte over stukken met betrekking tot de registergoederen van [gedaagde 1] , anders dan voornoemde netwerktekening.
5.6.
De rechtbank passeert het aanbod van [gedaagde 1] om door het horen van getuigen te bewijzen dat de curator de schenkingen eerder heeft ontdekt dan hij stelt.
[gedaagde 1] heeft, anders dan voormelde netwerktekening, geen feiten en/of omstandigheden genoemd die relevant zijn voor het moment van het ontdekken van de benadeling.
5.7.
De verjaringstermijn is dus pas gaan lopen op een moment dat is gelegen op of ná 15 september 2020, zodat ten tijde van het indienen van de vordering tot vernietiging van de rechtshandelingen tot schenking bij dagvaarding van 16 januari 2023 van verjaring nog geen sprake was.
5.8.
De rechtbank komt toe aan de vraag of de schenkingen aan de kinderen paulianeus zijn.
de actio Pauliana ex artikel 3:45 BW
5.9.
De curatoren leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de schenkingen en daarop volgende leveringen rechtsgeldig op basis van artikel 3:45 BW zijn vernietigd door de (sub 3.8. aangehaalde) brieven van 2 juli 2021 aan [gedaagde 1] en 24 augustus 2021 aan zijn kinderen, althans als nietig dienen te worden bestempeld. De curatoren zijn van mening dat [gedaagde 1] heeft geprobeerd door de schenkingen, de leveringen en de onderbewindstelling, gevolgd door de bepaling dat [gedaagde 1] de schenkingen altijd kan herroepen (tenzij sprake is van een faillissement dan wel op [gedaagde 1] de wettelijke regeling schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard), zijn eigen vermogen veilig te stellen, zodat er bij eventuele persoonlijke aansprakelijkheid of eigen faillissement geen verhaalsmogelijkheid voor crediteuren meer zou zijn.
5.10.
Uit artikel 3:45 BW volgt dat als een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, de rechtshandeling vernietigbaar is en de vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan. Een rechtshandeling anders dan om niet kan wegens benadeling slechts worden vernietigd indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers daarvan het gevolg zou zijn.
5.11.
De stelplicht en - bij voldoende gemotiveerde betwisting - de bewijslast rusten op de schuldeiser die de pauliana inroept, in dit geval dus op de curatoren. De rechtbank zal hierna beoordelen of aan deze stelplicht is voldaan.
onverplichte rechtshandeling
5.12.
[gedaagde 1] stelt dat de schenkingen geen onverplichte rechtshandelingen zijn. Een rechtshandeling is volgens hem onverplicht als daartoe een op de wet of overeenkomst gebaseerde verplichting ontbreekt. Een verplichting uit een verdrag die zich niet alleen tot de verdragsstaten richt maar rechtstreeks tot hun onderdanen, geldt in dit kader als een verplichting "uit de wet".
5.13.
[gedaagde 1] wijst erop dat de wet ouders in 1:82 BW verplicht hun minderjarige kinderen op te voeden en te verzorgen en dat artikel 27, tweede lid van het VN-Kinderrechtenverdrag bepaalt:
‘De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind’.
5.14.
Omdat [gedaagde 1] in 2013 vermogend was, sloten de schenkingen volgens hem aan bij zijn financiële mogelijkheden en de levensomstandigheden nodig voor de kinderen na een eventuele scheiding van hun ouders. In dat kader waren de schenkingen aan de kinderen in de visie van [gedaagde 1] niet onverplicht. [gedaagde 1] had de geschonken registergoederen ruim vóór 2013 met hard werken verworven en beide ouders achtten het in het belang van de kinderen dat zij te zijner tijd eigen vermogen zouden hebben als zij het ouderlijk huis wilden verlaten.
5.15.
De curatoren stellen dat de schenkingen onverplichte rechtshandelingen zijn, omdat zij zijn verricht zonder dat daartoe een rechtsplicht bestond.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de wettelijke plicht van ouders om hun kinderen te verzorgen niet zo ver dat deze in geval van vermogende ouders een rechtsplicht schept tot het schenken van tot hun vermogen behorende registergoederen. Dit geldt temeer als de kinderen minderjarig zijn en de schenkingen ertoe leiden dat de ouders in feite weinig tot geen vermogen overhouden, met behulp waarvan des nodig in het levensonderhoud van de kinderen kan worden voorzien. De schenkingen van de registergoederen aan de kinderen zijn door [gedaagde 1] dan ook onverplicht verricht.
benadeling van schuldeisers
5.17.
[gedaagde 1] betwist dat op dit moment al sprake is van benadeling van schuldeisers door de schenkingen. Of sprake is van benadeling moet volgens hem worden beoordeeld op het moment van de uitoefening van verhaalsmogelijkheden. Dat moment is er (nog) niet. Het "nemen van verhaal" in een situatie als deze (verhaal voor (vermeende) benadeling van de boedel en haar crediteuren) is in de visie van [gedaagde 1] gelet op de opbrengstverwachting van de resterende portefeuille van Megahome/NPB pas aan de orde op het moment waarop alle boedelactiva door de curatoren te gelde zijn gemaakt, de vorderingen in de faillissementen zijn geverifieerd en na betaling aan crediteuren met inachtneming van hun rang blijkt van een tekort. Dat moment is nog niet aangebroken. Er resteerde eind 2022 nog 216 hectare grondbezit dat door de curatoren verantwoord te gelde moe(s)t worden gemaakt. Het staat nog geenszins vast dat in de faillissementen van Megahome/NPB een tekort zal resteren. Er is nog geen eindoordeel gewezen in de diverse zaken waarin is bepaald dat [gedaagde 1] privé aansprakelijk is en evenmin staat de omvang van de aansprakelijkheid al vast. [gedaagde 1] stelt voorts dat de hypothetische vermogensvergelijking mank gaat. Evenzeer hypothetisch gerechtvaardigd is volgens hem de aanname dat hij, als er niet geschonken zou zijn, de registergoederen in de ruim negen jaar na 2013 te gelde zou hebben gemaakt, onder meer ter dekking van de aanzienlijke kosten van rechtsbijstand die de vele door de curator gestarte procedures ook voor hem privé met zich hebben gebracht.
5.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Als, zoals hier, aan de orde is of de curatoren terecht een beroep doen op artikel 3:45 BW, is het met betrekking tot de benadeling van de schuldeisers als bedoeld in dat artikel nodig, maar ook voldoende dat daarvan sprake is op het moment dat de rechter op de vordering op grond van die bepaling beslist.
De vraag of op dat moment benadeling aanwezig is moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft.
5.19.
Omdat de curatoren de pauliana-vordering in deze procedure ter beoordeling aan de rechter hebben voorgelegd, zal beoordeeld moeten worden of op dit moment sprake is van benadeling van schuldeisers. De rechtbank onderschrijft de stelling van de curatoren dat zonder de schenkingen de waarde van de geschonken onroerende zaken aan de schuldeisers van [gedaagde 1] ter beschikking zou staan en dat dit als gevolg van de schenkingen niet (langer) het geval is. Daarmee passeert de rechtbank de stelling van [gedaagde 1] dat het ook heel goed mogelijk zou zijn geweest dat de onroerende zaken waren verkocht om zijn advocaatkosten te kunnen betalen. Daarbij geldt dat de ervaring inmiddels heeft geleerd dat daartoe tot op heden geen noodzaak heeft bestaan.
5.20.
De curatoren hebben becijferd dat ten tijde van het indienen van de dagvaarding de bij hen door schuldeisers ingediende vorderingen ruim € 270 miljoen vertegenwoordigden, kleine vorderingen buiten beschouwing latend. Het saldo op de faillissementsrekeningen bedroeg per 5 december 2022 afgerond bijna € 86 miljoen. Ook nu nog vinden ten aanzien van de activa van Megahome/NPB nog verkopen plaats, hoewel volgens de curatoren nog slechts de meest lastige percelen verkocht moeten worden.
5.21.
[gedaagde 1] stelt dat met een verantwoord verkoop- en kostenbeleid een positief saldo in de boedels zeker niet kan worden uitgesloten en zelfs kan worden verwacht. Hij wijst erop dat met de verkoop van gronden tot nu toe een opbrengst van ongeveer € 165 miljoen is gerealiseerd en dat verkoop van de resterende gronden in de huidige markt nog zeker een zelfde bedrag kan opleveren. De rechtbank is echter bij vonnis van 23 maart 2022 [3] al tot het oordeel gekomen dat het (verwachte) passief het (verwachte) actief ver zal overstijgen, waarmee van een tekort in het faillissement en daarmee benadeling van schuldeisers sprake zal zijn. Zij overwoog toen in rechtsoverweging 5.32:
‘De rechtbank passeert deze stellingen van [gedaagde 1] . Hoewel de uitdelingslijst nog moet worden opgemaakt, heeft de curator onderbouwd gesteld dat er een dusdanig tekort zal zijn dat niet alle schuldeisers in het faillissement kunnen worden voldaan. De curator heeft daartoe ter zitting gewezen op de voorlopig erkende vordering van de Rabobank van € 205 miljoen na aftrek van de pre-faillissement opbrengst uit veilingen, op diverse vorderingen van verschillende gemeenten en andere schuldeisers, waaronder Vesteda. De concurrente crediteuren bedragen daarmee zo'n € 224 miljoen, aldus de curator. Daarnaast wees de curator op (preferente) vorderingen van de Belastingdienst van naar verwachting in totaal
€ 37,3 miljoen. De waarde van de nog onverkochte gronden schat de curator op zo'n € 12 miljoen. Hieruit volgt dat de (verwachte) passief het (verwachte) actief ver zal overstijgen, waarmee van een tekort in het faillissement en daarmee benadeling van schuldeisers sprake is. [gedaagde 1] heeft deze stellingen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarbij is van belang dat [gedaagde 1] met andere bedragen rekent, omdat hij een groot deel van de door de curator voorlopig erkende vorderingen niet accepteert, waaronder de rentecomponent van de vordering van de Rabobank uit de financieringsovereenkomst en de vordering van Vesteda. Dat deze vorderingen zonder grond zijn, heeft [gedaagde 1] evenwel onvoldoende onderbouwd, gelet op de omstandigheid dat hij wel erkent dat met de Rabobank een contract is ondertekend waarin het bedoelde rentepercentage staat vermeld, en gelet op de gerechtelijke uitspraken waarin Megahome tot betaling jegens Vesteda is veroordeeld’.
5.22.
De rechtbank ziet in de stellingen van partijen geen reden nu anders te oordelen, te meer daar de curatoren hun stelling dat sprake zal zijn van een tekort hebben onderbouwd met een rapport van grondwaardedeskundige P. Wassenaar van 7 februari 2023. Daarin stelt de deskundige de waarde van de zich per 1 februari 2023 in de boedel bevindende gronden vast op € 16,4 miljoen, slechts een fractie van de waarde die de gronden volgens [gedaagde 1] zouden moeten opleveren.
5.23.
Bij een tekort in de faillissementsboedels wordt van belang dat er inmiddels drie vonnissen zijn gewezen waarin is geoordeeld dat enkele boedels ook vorderingen op [gedaagde 1] privé hebben (zie 3.9. - 3.12.1.). Dat geen van de vonnissen, of ze nu betrekking hebben op de vennootschappen of op [gedaagde 1] privé, onherroepelijk zijn geworden en dat [gedaagde 1] te kennen heeft gegeven in diverse zaken hoger beroep en/of cassatie te hebben aangetekend of dat nog te gaan doen, betekent niet dat de rechtbank in dit vonnis nog niet kan beoordelen of sprake is van benadeling door [gedaagde 1] van zijn schuldeisers. Dat zou zich niet verhouden met het sub 5.18. en 5.19. beschreven peilmoment. Als de vorderingen van de curatoren zullen worden toegewezen, kan door [gedaagde 1] ingesteld hoger beroep of cassatie wel consequenties hebben voor het moment waarop dit vonnis ten uitvoer kan worden gelegd. De rechtbank komt hier later nog op terug.
5.24.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel [gedaagde 1] met de schenkingen van de onroerende zaken aan zijn kinderen, zijn schuldeisers heeft benadeeld.
wetenschap van benadeling
5.25.
De curator stelt dat aan het wetenschapscriterium is voldaan. [gedaagde 1] wist dan wel behoorde te weten dat (de schuldeisers van) Megahome/NPB als benadeelden een vordering op hem hadden en dat, zodra de toegepaste onttrekkingsconstructie aan het licht zou komen (in dit geval door de faillissementen), de benadeelden zich op zijn privévermogen zouden proberen te verhalen via de curatoren.
5.26.
[gedaagde 1] stelt dat niet voldoende is de wetenschap dat de rechtshandeling de kans op benadeling van een of meer schuldeisers schept. Het is niet onoorbaar een rechtshandeling te verrichten in de wetenschap dat, áls de schuldeisers tot verhaalsuitoefening overgaan, deze minder zullen ontvangen. Het is volgens [gedaagde 1] pas onoorbaar als partijen weten of behoren te weten dát verhaalsuitoefening met het beschreven gevolg zal gaan plaatsvinden. Onder "beschreven gevolg" moet ook worden begrepen "een redelijkerwijs in het faillissement te verwachten tekort", eerst in het faillissement van de vennootschappen en vervolgens in een eventueel faillissement van [gedaagde 1] . Beide zijn in de visie van [gedaagde 1] niet waarschijnlijk.
5.26.1.
[gedaagde 1] stelt dat de curator de wetenschap van benadeling bij [gedaagde 1] ontleent aan de inhoud van de akte van schenking en wel aan het feit dat de schenking herroepbaar is en dat de herroepingsbevoegdheid vervalt bij faillissement of WSNP van [gedaagde 1] .
Iedere schenking leidt volgens [gedaagde 1] echter naar haar aard tot vermindering van het verhaalbaar vermogen bij de schenker, zodat zonder nadere toelichting (die ontbreekt) uit de inhoud van de akte de wetenschap van benadeling niet valt af te leiden. De voorwaarden die in de akte zijn opgenomen zijn volgens [gedaagde 1] niet ongebruikelijk, zodat de curator hieraan niet de wetenschap van benadeling bij [gedaagde 1] kan ontlenen. De intentie die de curator [gedaagde 1] toedicht, namelijk dat [gedaagde 1] door de schenkingen zijn vermogen slechts tijdelijk bij zijn kinderen zou willen "stallen" om vervolgens (letterlijk) "indien de bui is overgewaaid" de schenkingen te herroepen, blijkt daar niet uit.
5.26.2.
[gedaagde 1] ontkent en betwist dat op 19 april 2013 bij hem wetenschap van benadeling (als bedoeld in 3:45 BW) aanwezig was of behoorde te zijn. De curator verwijst naar eerdere vonnissen, waarin "talloze rechtshandelingen paulianeus zijn verklaard" en voorts "diverse vennootschappen zijn veroordeeld tot betaling aan de boedel van zeer hoge bedragen". Die vonnissen betroffen echter rechtshandelingen van en met failliete vennootschappen, veelal gebaseerd op 42 Faillissementswet (Fw). De wetenschap van benadeling richt zich in die situatie op de vraag of het faillissement van de desbetreffende gefailleerde vennootschappen - en een tekort daarin - op het moment van de gewraakte rechtshandeling met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien. In het kader van de schenkingen is echter niet 42 Fw, maar 3:45 BW het toetsingskader, zodat de aangehaalde vonnissen in de visie van [gedaagde 1] geen rechtstreekse betekenis hebben.
5.26.3.
[gedaagde 1] wijst erop dat het gaat om de vraag of bij hem tijdens het verrichten van de schenkingen de wetenschap bestond of behoorde te bestaan dat hij daarmee zijn (eigen) schuldeisers (en niet die van de vennootschappen) benadeelde. Die wetenschap was er niet omdat hij op het moment van de schenkingen in april 2013 privé geen schuldeisers had. Wetenschap van benadeling van schuldeisers die niet bestaan is volgens [gedaagde 1] juridisch gelijk te stellen met het ontbreken van wetenschap van benadeling. Wetenschap van benadeling van toekomstige schuldeisers is een eis die de wet niet stelt en is in strijd met het "peilmoment" voor wetenschap van benadeling, te weten het moment waarop de gewraakte handeling plaatsvindt. [gedaagde 1] bepleit dat bij 3:45 BW dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als bij de uitkeringstoets ex artikel 2:216 BW, waarbij de uitkerende (hier: schenkende) persoon aansprakelijk is voor terugbetaling van de uitkering/schenking indien de partij die de uitkering doet daarbij redelijkerwijs kan voorzien dat hij/zij in de periode van één á anderhalf jaar volgend op de uitkering niet aan haar opeisbare verplichtingen jegens haar crediteuren zal kunnen voldoen.
5.26.4.
[gedaagde 1] hoefde naar zijn zeggen in april 2013 nog geen rekening te houden met toekomstige bestuurdersaansprakelijkheidsclaims. Op dat moment was er immers nog geen negatief vonnis tegen één der vennootschappen gewezen (het eerste dateert van september 2013 en hield geen veroordeling van [gedaagde 1] privé in) en geen van zijn vennootschappen was op dat moment failliet (de eerste failleerde op 7 juli 2016, drie jaar en drie maanden later). [gedaagde 1] stelt geen aanwijzingen te hebben gehad dat hem claims op grond van bestuurders-aansprakelijkheid boven het hoofd hingen. De door hem per 2009 opgezette herstructurering die achteraf paulianeus geoordeeld werd, was hem in 2009 door zijn advocaten geadviseerd en [gedaagde 1] had geen reden aan te nemen dat deze herstructurering het risico met zich bracht op bestuurdersaansprakelijkheid. De geschillen die in 2013 aanhangig waren, waren puur zakelijke geschillen met Rabobank, waarin geen privé­aansprakelijkheid werd gevorderd noch bepleit.
5.27.
Naar het oordeel van de rechtbank diende [gedaagde 1] er ten tijde van de schenkingen in april 2013 wel degelijk rekening mee te houden dat hij op een later moment uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen zou worden aangesproken en dat schuldeisers van Megahome/NPB zich bij onvoldoende verhaal op die vennootschappen zouden proberen te verhalen op het privévermogen van [gedaagde 1] via de curatoren.
5.28.
De rechtbank onderschrijft het op 19 december 2023 uitgesproken oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van het hof Arnhem-Leeuwarden dat op het moment dat de herstructurering van Megahome/NPB werd opgetuigd en de uitvoering ervan in gang werd gezet, onmiskenbaar was dat Megahome/NPB insolvent waren en failliet zouden gaan en dat met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien dat in een dergelijk faillissement een tekort zou resteren, kort gezegd omdat:
  • het samenstel van de bouwclaimovereenkomst met de daaraan verwante rechtshandelingen ertoe leidde dat het actief van Megahome/NPB afnam, terwijl de schulden van Megahome/NPB door de aanvaarding van aansprakelijkheden wegens wanprestatie en de terugkoopovereenkomsten significant toenamen;
  • als de volle omvang van de gevolgen van het samenstel van transacties inclusief de zekerheden bij Rabobank bekend zou zijn geweest, Rabobank de financiering niet zou hebben voortgezet en Megahome/NPB een acuut liquiditeitsprobleem zou hebben gehad, zoals zich ook na de opzegging door Rabobank van de financiering heeft voorgedaan;
  • de activa die in Megahome/NPB zijn achtergelaten en waar Rabobank zekerheden op had gevestigd niet voldoende waren om de crediteuren van Megahome/NPB, waaronder Rabobank, te voldoen.
  • de berekeningen van [gedaagde 1] die tot een andere conclusie leiden op verkeerde uitgangspunten zijn gebaseerd.
5.29.
[gedaagde 1] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij in de betrokken vennootschappen als (indirect) bestuurder, aandeelhouder en/of feitelijke beleidsbepaler de drijvende kracht was en op de hoogte was van de tussen 2009 en 2016 gevoerde strategie om de creditbase van Megahome/NPB te versmallen om zo de verhaalsmogelijkheden van Rabobank te verkleinen. Omdat in juni 2009, ten tijde van het optuigen en in gang zetten van de herstructurering, al onmiskenbaar was dat Megahome/NPB insolvent waren en failliet zou gaan, was [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank er van op de hoogte dat met het samenstel van de bouwclaimovereenkomst en de daaraan verwante rechtshandelingen en de verstrekte zekerheden de schuldeisers van Megahome/NPB zouden worden benadeeld. In de jaren daarna heeft [gedaagde 1] deze strategie voortgezet en is er ook geld uit Megahome/NPB gesluisd naar diverse stichtingen en [gedaagde 1] privé. De in 3.9. tot en met 3.12.1. genoemde vonnissen, waarin [gedaagde 1] in privé is veroordeeld tot betalingen aan de faillissementsboedel, bevatten daarover een rechterlijk oordeel.
5.30.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de op zich niet onoorbare schenkingen van de registergoederen aan de kinderen van [gedaagde 1] niet los worden gezien van de context waarin zij hebben plaatsgevonden. Al vanaf juni 2009, dus vier jaar voordat de schenkingen plaatsvonden, wist [gedaagde 1] , althans behoorde hij te weten dat uitvoering van de opgezette constructie zou leiden tot het faillissement van Megahome/NPB en dat een tekort daarin was te verwachten. [gedaagde 1] heeft vanaf 2009 geprobeerd zakelijk vermogen te verschuiven om dat buiten het bereik van de schuldeisers (met name Rabobank) te houden.
Hij had kunnen en moeten verwachten dat bij een (voorzienbaar) tekort in de faillissementen van Megahome/NPB schuldeisers zich zouden proberen te verhalen op zijn privévermogen, wat alleen mogelijk zou zijn als [gedaagde 1] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid privé aansprakelijk zou zijn voor (een deel van) dat tekort. In dat licht bezien moest [gedaagde 1] al in 2009 rekening houden met aansprakelijkstelling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en met verhaal op zijn privévermogen. Het verschuiven van privévermogen naar derden (kinderen, de Stichting [stichting] ) past in voormeld beeld. Ook al zou het oogmerk van de schenkingen zijn geweest de door [gedaagde 1] gestelde estateplanning en niet het belemmeren van verhaal van schuldeisers op zijn privévermogen, dan nog had [gedaagde 1] zich moeten realiseren dat dat wel het gevolg van de schenkingen is. Daarmee moet naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de schenkingen worden aangenomen dat [gedaagde 1] wetenschap van benadeling had.
Of die wetenschap bij de kinderen van [gedaagde 1] als de ontvangers van de schenkingen bestond is niet relevant, omdat de schenkingen rechtshandelingen om niet zijn en dan enkel van belang is of ten tijde van die rechtshandelingen wetenschap van benadeling bij in dit geval [gedaagde 1] als schenker bestond.
5.31.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] nog betoogd dat de advocaat-generaal (AG) de Hoge Raad in zijn conclusie in de cassatie in de zaak van Rabobank tegen Vesteda in overweging heeft gegeven de cassatieklacht tegen de door Rabobank aan Megahome/NPB berekende hoge rente gegrond te achten. Als de Hoge Raad de AG volgt, zal de zaak terugverwezen worden naar een hof en is de kans volgens [gedaagde 1] groot dat de vordering van Rabobank voor zover die betrekking heeft op € 97 miljoen aan geaccumuleerde rente niet zal worden toegewezen. Wat dat precies gaat betekenen weet [gedaagde 1] niet, maar hij sluit niet uit dat hij achteraf toch gelijk krijgt en dat er geen sprake zal zijn van een tekort in het faillissement van Megahome/ NPB.
5.32.
Volgens de curatoren is het tekort in het faillissement naar verwachting zo groot dat ook als de cassatieklacht wordt toegewezen er een tekort in het faillissement blijft bestaan.
5.33.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de stelling van de curatoren genoeg steun in het dossier, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat sprake is van een tekort in het faillissement van Megahome/NPB. De rentevordering van Rabobank weggedacht, resteert immers nog steeds een tekort in de faillissementen.
Conclusie
5.34.
Dit alles betekent dat de schenkingen als paulianeuze rechtshandelingen ex artikel 3:45 BW moeten worden aangemerkt. Om die reden zullen, alles onder de voorwaarde dat bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan is vastgesteld dat een of meer van de faillissementsboedels een vordering heeft/hebben op [gedaagde 1] , welke vordering door [gedaagde 1] niet wordt voldaan, alle vorderingen worden toegewezen, met uitzondering van het subsidiair onder I.b gevorderde. De onder II. IV. en V. gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd. Voor zover sub I.a gevorderd is voor recht te verklaren om de onderbewindstelling van de begiftigden te vernietigen, zal de rechtbank deze vordering toewijzen in overeenstemming met het bepaalde in de schenkingsakte, waarin is bepaald dat de onderbewindstelling de geschonken registergoederen betreft.
5.35.
[gedaagden] c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
105,31
- griffierecht
314,-
- salaris advocaat
1.228,-
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,-
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
1.825,31
5.36.
De kostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5.37.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
zulks onder de voorwaarde dat bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan is vastgesteld dat een of meer van de faillissementsboedels van Megahome/NPB een vordering heeft/hebben op [gedaagde 1] , welke vordering door [gedaagde 1] niet wordt voldaan:
verklaart voor recht dat de rechtshandelingen zoals opgenomen in de notariële akte van 19 april 2013, te weten de schenkingen, gevolgd door de leveringen van de in de akte genoemde onroerende zaken aan [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] en de onderbewindstelling van de aan hen geschonken registergoederen met aanstelling van [gedaagde 1] tot bewindvoerder en [gedaagde 2] tot plaatsvervangend bewindvoerder, worden vernietigd,
gebiedt [gedaagde 1] om binnen zeven dagen nadat aan de hiervoor vermelde voorwaarde is voldaan en aanschrijving per exploot door de curatoren heeft plaatsgevonden de schenkingen en de hieruit voortvloeiende leveringen zoals vermeld in de akte van 19 april 2013 ongedaan te maken en die ongedaanmaking in de registers te laten inschrijven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor elke dag dat [gedaagde 1] , na het verstrijken van zeven dagen na betekening van het exploot daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 500.000,-,
machtigt de curator om, bij het uitblijven van ongedaanmaking van de leveringen, de daarvoor vereiste teruglevering en inschrijving daarvan in de openbare registers zelf te bewerkstelligen met bepaling dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene(n) die tot de rechtshandeling gehouden is/zijn,
gebiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen zeven dagen nadat aan de hiervoor vermelde voorwaarde is voldaan en aanschrijving door de curatoren per exploot heeft plaats-gevonden de onderbewindstelling en de plaatsvervangende onderbewindstelling zoals vermeld in de akte van 19 april 2013, door een nader op te maken notariële akte ongedaan te maken en deze ongedaanmaking te doen inschrijven in de daartoe bestemde registers, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor elke dag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedaagden na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 500.000,-,
veroordeelt [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] de ongedaanmaking en de inschrijving ter zake in de registers zoals vermeld onder 6.1 onder b. te gehengen en te gedogen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat één van hen na betekening van dit vonnis daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,- per persoon;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.825,31, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de onderdelen 6.1, aanhef en onder b., c., d., e. en 6.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.

Voetnoten

1.- Rechtbank Overijssel 4 september 2013, C/08/124401 HA ZA 11-692, ECLI:NL:RBOVE:2013:2306
2.¹ Opmerking rechtbank: bij het uitbrengen van de dagvaarding was nog sprake van één curator. in de persoon van mr. Van der Hel. Hier is inmiddels mr. Eringa bijgekomen. Waar, derhalve, in het
3.Rechtbank Overijssel 23 maart 2022, C/08/243750 / HA ZA 20-67, ECLI:NL:RBOVE:2022:775