ECLI:NL:RBOVE:2024:1921

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
08.963500.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in harddrugs

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in harddrugs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 8 maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband dat zich richtte op de internationale handel in cocaïne en synthetische drugs. De verdachte heeft hand- en spandiensten verricht voor de organisatie, waaronder het regelen van locaties en het maken van afspraken met medeverdachten. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op chatberichten en andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele activiteiten aantonen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte in België voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.963500.22 (P)
Datum vonnis: 9 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats],
nu verblijvende in de PI [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 januari 2024, 25 januari 2024, 1 februari 2024 en 26 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook in enkelvoud aangeduid als officier van justitie) en van wat door [verdachte] en zijn raadsvrouw mr. C.B. Stenger, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 16 mei 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] zich (samen met anderen) schuldig gemaakt heeft aan:
feit 1:(medeplichtigheid aan) deelname aan een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetmisdrijven en het voorbereiden en bevorderen van die misdrijven;
feit 2: voorbereidingshandelingen gericht op het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en invoeren van cocaïne;
feit 3: voorbereidingshandelingen gericht op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen, invoeren en uitvoeren van amfetamine, metamfetamine, MDMA en LSD;
feit 4:het aanwezig hebben en verkopen van MDMA tabletten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan [verdachte], dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 09 december 2020, althans de periode van 04 februari 2020 tot en met 09 december 2020, te Geertruidenberg en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Zeewolde en/of Herpt, gemeente Heusden, en/of Hank, gemeente Altena, en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Harderwijk en/of Drimmelen en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet;
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 07 juni 2021 te Geertruidenberg en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Zeewolde en/of Herpt, gemeente Heusden, en/of Hank, gemeente Altena, en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Harderwijk en/of Drimmelen en/of (elders) in Nederland heeft/hebben deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf [verdachte] in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 09 december 2020, althans de periode van 04 februari 2020 tot en met 09 december 2020, te Geertruidenberg en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Zeewolde en/of Herpt, gemeente Heusden, en/of Hank, gemeente Altena, en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of (elders) in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met (een of meer van) voormelde deelnemers aan genoemde organisatie
- middels (een) berichtenplatform(s) en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) te chatten en/of te communiceren en/of contact te hebben en/of te houden en/of te overleggen over trajecten en/of methodes betreffende de in-/uitvoer van cocaïne en/of (een) (ander(e)) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of de (verdere) handel in die cocaïne en/of dat/die (ander(e)) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of - (in dat verband) (een) ontmoeting(en) te hebben en/of (een) afspra(a)k(en) te maken en/of ten behoeve van (een of meer van die deelnemers aan) genoemde organisatie hand-en-spandiensten te verrichten;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot 09 december 2020, althans de periode van 04 februari 2020 tot 09 december 2020, te Geertruidenberg en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Zeewolde en/of Herpt, gemeente Heusden, en/of Hank, gemeente Altena, en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Harderwijk en/of Drimmelen en/of (elders) in Nederland en/of te Hamburg (D) en/of (elders) in Duitsland en/of te Arendonk (B) en/of Heule (B) en/of (elders) in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
- (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan [verdachte] en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),

hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)

- informatie ingewonnen/gedeeld en/of gechat en/of gesprekken/besprekingen gevoerd en/of overlegd over trajecten en/of methodes betreffende de invoer van cocaïne - waaronder de invoer van cocaïne in bananendozen vanuit Ecuador en/of Colombia (via Duitsland) en/of de invoer van cocaïne door middel van petcoke
- en/of het (verdere) vervoer en/of het uithalen en/of het terugwinnen en/of het (af)leveren van die cocaïne en/of de (verdere) handel in die cocaïne en/of
- (een of meer van) voornoemde trajecten en/of methodes (vervolgens) opgestart en/of (deels) gefinancierd en/of laten financieren en/of getest en/of laten testen en/of gecontroleerd en/of laten controleren en/of gecoördineerd en/of laten coördineren en/of
- (hiertoe) (een) ontvanger(s)/uithaler(s) en/of (een) kok(s)/laborant(en) en/of (een) deklading(en) en/of (een) container(s) geregeld en/of laten regelen en/of ter beschikking gehad en/of ingezet en/of in laten zetten en/of
- (hiertoe) (in of omstreeks de periode van 19 februari 2020 tot 15 juli 2020) een (uitwas)locatie - een loods op/aan de [adres 1] (B) - verkend en/of gefotografeerd en/of gefinancierd en/of laten financieren en/of geregeld en/of ter beschikking gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of met de bewoner/eigenaar van die locatie (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of voor deze bewoner/eigenaar een telefoon geregeld en/of laten regelen en/of (een) (andere) (aanvoer-/ontvangst-/uithaal-/uitwas)locatie(s) gezocht en/of laten zoeken en/of geregeld en/of laten regelen en/of
- (in of omstreeks de periode van 16 februari 2020 tot 20 maart 2020) een totale hoeveelheid van 200 kilogram - waarvan een hoeveelheid van 33 kilogram voor [verdachte] en/of [verdachte] mededader(s) -, althans een hoeveelheid, cocaïne in bananendozen per schip vanuit Colombia naar Hamburg (D) laten vervoeren en/of (vervolgens) aldaar uit laten laden en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar (onder meer) middels (een) berichtenplatform(s) en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) gecommuniceerd en/of contact
gehad en/of gehouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of (een) ontmoeting(en)
gehad en/of geld ingelegd en/of geïnvesteerd en/of (een) (aan)betaling(en) verricht en/of zich garant gesteld en/of met (een) leverancier(s) en/of (een) (potentiële) bestellers)/afnemer(s) contact gehad en/of gehouden en/of (een) (winst-/
prijs/betalings)afspra(a)k(en) gemaakt en/of laten maken;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 februari 2020 tot 09 december 2020 te Geertruidenberg en/of Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Zeewolde en/of Herpt, gemeente Heusden, en/of Hank, gemeente Altena, en/of Waalwijk en/of Hilversum en/of Harderwijk en/of Drimmelen en/of (elders) in Nederland en/of te Heule (B) en/of (elders) in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) amfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) metamfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) MDMA en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) LSD, zijnde amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of LSD (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst I, en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) (van (een) materia(a)l(en) bevattende) enig(e) (ander(e)) middel(en) - niet zijnde cocaïne - als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
- (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan [verdachte] en/of [verdachte] mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),

hebbende [verdachte], verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)

- informatie ingewonnen/gedeeld en/of gechat en/of gesprekken/besprekingen gevoerd en/of overlegd over trajecten en/of methodes betreffende de in- en/of uitvoer van (een of meer van) bovengenoemde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst I en/of (de uitvoering van) het productieproces en/of het (verdere) vervoer van (een of meer van) genoemde middelen en/of de (verdere) handel in (een of meer van) die middelen en/of
- (een of meer van) voornoemde trajecten en/of methodes (vervolgens) opgestart en/of (deels) gefinancierd en/of laten financieren en/of getest en/of laten testen en/of gecoördineerd en/of laten coördineren en/of
- (hiertoe) (een) hoeveelhe(i)d(en) hardware en/of (pre-)precursoren en/of chemicaliën/grondstoffen, geschikt/benodigd voor de productie van (een of meer van) voormeld(e) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst I, besteld en/of laten bestellen en/of geregeld en/of laten regelen en/of in voorraad en/of voorhanden en/of ter beschikking gehad en/of ondergebracht en/of laten onderbrengen en/of
- (hiertoe) een of meer (lab-/productie-/opslag)locaties - waaronder een loods op/aan de [adres 2] (B) en/of een loods op/aan de [adres 3], gemeente Geertruidenberg - geregeld en/of gefinancierd en/of laten financieren en/of ter beschikking gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of (een) (andere) (lab-/productie-/opslag)locatie(s) gezocht en/of laten zoeken en/of
- (hiertoe) (een) (koel)container(s) geregeld en/of laten regelen en/of ter beschikking
gehad en/of een lasser en/of (een) draaier(s) gezocht en/of geregeld en/of laten regelen
en/of ter beschikking gehad en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar (onder meer) middels (een) berichtenplatform(s) en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) gecommuniceerd en/of contact gehad en/of gehouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of geld ingelegd en/of geïnvesteerd en/of (een) (aan)betaling(en) verricht en/of zich garant gesteld en/of met (een) leverancier(s) en/of (een) (potentiële) besteller(s)/afnemer(s) contact gehad en/of gehouden en/of (een) (winst-/ prijs-/betalings)afspra(a)k(en) gemaakt en/of laten maken;
4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot 09 december 2020, althans de periode van 05 augustus 2020 tot en met 15 augustus 2020, te Hilversum en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (onder meer) een totale hoeveelheid van 195.000 tabletten, in elk geval een totale hoeveelheid van 50.000 tabletten, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) tabletten, (van een materiaal bevattende) MDMA - zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I -, in elk geval (van een materiaal bevattende) enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Opbouw vonnis
De rechtbank zal het vonnis ten behoeve van de leesbaarheid als volgt indelen. Allereerst zal de rechtbank de aanleiding en het verloop van het onderzoek 26Does uiteenzetten. Daarna zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ten aanzien van de formele verweren worden weergegeven en zal de rechtbank ingaan op de verweren met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van de ANØM-data. Vervolgens zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ten aanzien van de ten laste gelegde feiten worden weergegeven, waarna de rechtbank de identificatie van de in dit onderzoek gedagvaarde verdachten zal bespreken en per feit een oordeel zal geven over de vraag of al dan niet voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat om voor [verdachte] tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal bij de bespreking van de feiten steeds ingaan op de gevoerde verweren.
4.2
Aanleiding en verloop onderzoek 26Does
Op 4 september 2020 heeft de Nederlandse Politie van de Amerikaanse Liaison Officer van het Federal Bureau of Investigation (FBI), informatie ontvangen over een crimineel samenwerkingsverband (CSV) dat van de FBI de naam SOMNUS kreeg en betrokken zou zijn bij grootschalige internationale drugshandel tussen Zuid-Amerika, Europa, de Verenigde Staten en Australië. Deze informatie luidde als volgt:
"
Ter ondersteuning van onderzoek Trojan Shield heeft de FBI in San Diego een bestrijdingsstrategie ontwikkeld om internationaal opererende criminele samenwerkingsverbanden (CSV's) te verstoren en te ontmantelen over de hele wereld. Een van deze CSV's welke bij de FBI in beeld is gekomen wordt geleid door [medeverdachte 1], geboren d.d. [geboortedatum 2] 1970. Dit CSV is betrokken bij grootschalige drugshandel tussen Zuid-Amerika, Europa, De Verenigde Staten en Australië.
Onderzoek Trojan Shield heeft een enorme hoeveelheid bewijs verzameld met betrekking tot de drugshandelactiviteiten van [medeverdachte 1] . De FBI San Diego heeft ook informatie verzameld ten aanzien van de relatie tussen [medeverdachte 1] , en een hoog geplaatst publiek corrupt contact. Deze informatie impliceert dat [medeverdachte 1] in een langdurige actuele relatie staat tot een individu dat [medeverdachte 1] voorziet van informatie met betrekking tot lopende opsporingsonderzoeken. Dit individu heeft bovendien informatie verstrekt hoe buiten schot te blijven van opsporingsstrategieën van de overheid.
FBI San Diego verwacht aanvullende informatie te verzamelen met betrekking tot de voornoemde onderwerpen die gedeeld kan worden met de Nationale Politie in Nederland om te helpen bij een parallel of lopend onderzoek."
Op 8 september 2020 werd onderzoek 26Does ingesteld tegen een groep van personen, waaronder [medeverdachte 1], die vermoedelijk onderdeel uitmaakten van dit CSV.
Uit de informatie ontstond het vermoeden dat [medeverdachte 1] via crypto-telefoons, die gebruik maakten van het ANØM platform, met een beperkt aantal personen communiceerde over zijn criminele activiteiten. Het vermoeden bestond dat [medeverdachte 1] uitsluitend samenwerkte en beslissingen nam met personen waar hij al jaren mee samenwerkte en die hij volledig vertrouwde, een zogenoemde “inner circle”.
Op 7 juni 2021zijn meerdere verdachten aangehouden, is een aantal panden (woningen en loodsen) doorzocht en is een hoeveelheid goederen in beslag genomen, waaronder contante geldbedragen en wapens.
Het onderzoek heeft geleid tot de verdenking dat [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten, waaronder [verdachte], zich al dan niet in georganiseerd verband hebben bezig gehouden met (de voorbereiding van) internationale drugshandel. Men zou zich met name bezig hebben gehouden met cocaïne, MDMA, (met)amfetamine en ketamine.
4.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijsmateriaal afkomstig uit de ANØM-cryptotelefoons rechtmatig is verkregen en verwerkt en dat geen sprake is
van schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM).
4.4
Het standpunt van de verdediging
De door de raadslieden gevoerde verweren vertonen op diverse punten overlap en gelijkenis. Verschillende raadslieden hebben zich daarnaast uitdrukkelijk bij verweren en verzoeken van onder andere mr. Poppelaars en mr. Berman aangesloten. De rechtbank zal deze verweren daarom gezamenlijk bespreken.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van de operatie in het geheel, de interceptie en de verwerking van de ANØM-data. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdediging vooralsnog geen eerlijk proces heeft gehad in de zin van artikel 6 EVRM, vanwege het gebrek aan een reasoned decision en het gebrek aan een effective remedy.
4.5
De beoordeling van de rechtmatigheidsverweren
-
Feitelijke gang van zaken
Op 8 september 2020 is de officier van justitie van het Landelijk Parket (LP) een onderzoek gestart naar het beramen en/of plegen van (ernstige) (drugs)misdrijven in georganiseerd verband overeenkomstig het bepaalde in Titel V Sv, onder de naam 26DOES. Dit onderzoek werd op 2 juni 2021 een titel IV-onderzoek. Op 26 maart 2021 is het opsporingsonderzoek 26Eagles gestart, naar aanleiding van een proces-verbaal van 23 maart 2021 van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie. De Amerikaanse opsporingsdiensten zouden beschikken over en toegang hebben tot telecommunicatiedata uit een netwerk van crypto-telefoons. Deze crypto-telefoons maakten gebruik van het ANØM-platform. Vanuit de Amerikaanse opsporingsdiensten werd driemaal per week een dataset met volledig ontsleutelde data verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten.
Op 3 juni 2021 is een algemeen rechtshulpverzoek gestuurd naar de Amerikaanse autoriteiten ter formalisering van de (kennelijk) reeds verkregen ANØM-berichten en meta-data. Het rechtshulpverzoek hield tevens in het verzoek om toestemming om deze data te gebruiken als bewijs in Nederlandse opsporingsonderzoeken en daaruit voortvloeiende strafrechtelijke procedures.
In het document “Operation Trojan Shield Technical Details” wordt onder 1.2 gesproken over “het derde land”. Naar aanleiding van de op 9 juni 2022 verstrekte opdracht van de rechtbank aan het Openbaar Ministerie heeft het Openbaar Ministerie bij brief van 20 juni 2022 laten weten dat Nederland niet het genoemde derde land is.
-
Rechtmatigheid van de interceptie/verkrijging van de ANØM-data
Bij de beantwoording van de vraag naar de rechtmatigheid van de interceptie/verkrijging en de verwerking van de ANØM-data is van belang onder wiens verantwoordelijkheid de ANØM-data is verkregen. Dit is immers van belang voor de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de ANØM-operatie heeft plaatsgevonden op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de FBI, zijnde een federale instelling voor wetshandhaving in de Verenigde Staten, en daarmee dus onder verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de data onder verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten is verkregen. Het feit dat een onbekend gebleven derde land kennelijk ook betrokken is geweest bij de ANØM-operatie maakt dit niet anders, te meer niet nu het Openbaar Ministerie heeft toegelicht dat Nederland niet het derde land is. De aanname die de verdediging doet dat het logisch zou zijn dat Nederland een rol heeft gespeeld bij de verkrijging van de data en de verwijzing hierbij naar de berichtgeving van de Europese Commissie waarin wordt gesproken over een “Operational Task Force” waar “law enforcement representatives of the Netherlands” deel van uitmaken, maakt nog steeds niet dat daarmee sprake is van verkrijging van data onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten.
Na de verkrijging van de data onder verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten is de data spontaan, zonder inmenging van de Nederlandse autoriteiten, verstrekt door de Amerikaanse autoriteiten. Het gegeven dat door de Nederlandse autoriteiten zekerheidshalve achteraf, op 3 juni 2021, een algemeen rechtshulpverzoek naar de Amerikaanse autoriteiten is verstuurd, maakt dit niet anders.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 13 juni 2023 [1] een toetsingskader uiteengezet in het geval dat het Openbaar Ministerie in een strafzaak de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek bij de stukken voegt, in het bijzonder met het oog op het gebruik voor het bewijs van die resultaten. Daarnaast is de Hoge Raad, eveneens in relatie tot de resultaten van in buitenland verricht onderzoek, in dat arrest ingegaan op de toepassing van artikel 359a Sv. Deze overwegingen heeft de Hoge Raad herhaald in het arrest van 13 februari 2024 [2] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Hoewel de Verenigde Staten niet zijn toegetreden tot het EVRM ziet de rechtbank redenen het door de Hoge Raad aangereikte toetsingskader toe te passen, immers zijn de Verenigde Staten wel verdragspartij bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). Dat verdrag garandeert op eenzelfde wijze de mensenrechten die hier relevant zijn, in het bijzonder ook het recht op privacy en de toegang tot een onafhankelijke rechter.
Daarnaast zijn er tussen de Verenigde Staten en Nederland diverse verdragen van kracht, waaronder een rechtshulpverdrag. De Verenigde Staten behoren zodoende tot staten in wier rechtssysteem Nederland in algemene zin vertrouwen heeft. De rechtbank hecht eraan meer specifiek te wijzen op het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika. Het sluiten van een uitleveringsverdrag met een bepaalde staat betekent dat Nederland in beginsel bereid is op een opgeëiste persoon ter fine van vervolging of executie uit te leveren. Een dergelijke beginselbereidheid impliceert dat Nederland in beginsel ook voldoende vertrouwen heeft in het rechtsstelsel van die andere staat, in elk geval waar het de berechting in strafzaken betreft.
De verdediging heeft tegen deze algemene uitganspunten ingebracht dat het IVBPR als basis voor vertrouwen een bijzonder zwak fundament vormt. Het IVBPR kent immers misschien wel dezelfde relevante rechten als het EVRM, maar anders dan het EVRM, kent het IVBPR geen controlemechanisme zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). Daarnaast heeft de verdediging op dit punt een proces-verbaal ingebracht waaruit zou blijken dat de Verenigde Staten het recht op privacy anders zou toepassen op Amerikaanse staatsburgers dan op niet-staatsburgers.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd onvoldoende is om vast te stellen dat een betrokken persoon onvoldoende toegang heeft tot de rechter in de Verenigde Staten om te laten toetsen of sprake is geweest van onrechtmatige inperking van zijn recht op privacy. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitgangspunten van de Hoge Raad, zoals verwoord in de hiervoor genoemde arresten, van toepassing zijn.
Ook de omstandigheid dat gegevens van ANØM-toestellen werden verzameld die zich op dat moment buiten het Amerikaanse grondgebied bevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Die omstandigheid doet er immers niet aan af dat de verkrijging van de ANØM-data onder verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten heeft plaatsgevonden. Die omstandigheid brengt ook niet met zich dat de verantwoordelijkheid over gaat, of komt te liggen bij de autoriteiten van het land waar de gebruiker van het toestel zich op dat moment bevond [3] .
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de interceptie van de ANØM-data sprake is van een vorm van klassieke rechtshulp: spontane overdracht van resultaten van een strafvorderlijk onderzoek, in dit geval van de Verenigde Staten.
In het kader van de klassieke rechtshulp mag door Nederland alleen een verzoek worden gedaan aan buitenlandse autoriteiten als is voldaan aan de vereisten die op grond van het Wetboek van Strafvordering gelden voor toepassing van de in het verzoek om rechtshulp gevraagde bevoegdheden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten. Het staat ter beoordeling aan de rechter in de Nederlandse strafzaak, waarin de resultaten van het in het land verrichte onderzoek voor het bewijs worden gebruikt, of aan die voorwaarden is voldaan. Die toets blijft achterwege als sprake is van spontane overdracht van de resultaten van strafvorderlijk onderzoek dat in het andere land is verricht.
Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. In het bijzonder is het niet aan de Nederlandse strafrechter om te toetsen aan artikel 8 EVRM en het daarmee in dit kader gelijk te stellen artikel 17 IVBPR, dat het recht op privacy garandeert. Het uitgangspunt van rechtmatigheid van de verkrijging is uitsluitend anders als in het betreffende land, in dit geval in de Verenigde Staten, onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht.
De verdediging heeft verschillende stukken ingebracht, onder andere stukken uit procedures in Duitsland, Finland, Italië en de Verenigde Staten waaruit blijkt dat er verschillende vragen leven over de wijze van verkrijging van de ANØM-data. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment (nog) niet onherroepelijk vast is komen te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Het enkele feit dat er (in andere landen) vragen worden gesteld over de verkrijging van de data is onvoldoende om de uitgangspunten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omver te werpen.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel een internationaal beginsel is dat in verschillende landen op dezelfde wijze behoort te worden toegepast. In andere landen wordt, aldus de verdediging blijkens door haar aangehaalde beslissingen van rechters uit die landen, een stringentere toets aangelegd bij bewijsmateriaal afkomstig uit het buitenland. Om die reden zou ook in Nederland bewijsmateriaal afkomstig uit het buitenland stringenter moeten worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel een internationaal beginsel is dat in verschillende landen op dezelfde wijze behoort te worden toegepast, geen grondslag vindt in het geldend recht. Er is daarom geen reden om een beweerdelijk stringentere toets door rechters in het buitenland over te nemen, zoals bepleit. De waarborgen die het EVRM en de rechtspraak van het EHRM en andere internationale mensenrechtenverdragen en instrumenten in dit opzicht bieden, vormen hierbij een ondergrens. Het staat verdragspartijen bij deze verdragen en instrumenten vrij een hoger beschermingsniveau te bieden, maar dat brengt niet met zich dat een dergelijk hoger beschermingsniveau internationaal tot norm wordt verheven.
De rechtbank verwerpt de verweren voor zover zij zien op de (on)rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen. Nu de rechtbank van oordeel is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, behoeven de verweren die zien op een volle toets door de Nederlandse rechter geen bespreking.
-
Rechtmatigheid van de verwerking van de ANØM-data
Voor de verwerking van bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen is geen machtiging van de rechter-commissaris gevorderd. De rechtbank is in het licht van de arresten van de Hoge Raad van oordeel dat daartoe ook in het geval van ANØM-gegevens geen noodzaak bestond. Het Openbaar Ministerie heeft zelf wel kaders gesteld voor en voorwaarden verbonden aan de (verdere) verwerking van dit bewijsmateriaal. De rechtbank is niet gebleken dat in strijd met de door het Openbaar Ministerie gestelde voorwaarden is gehandeld.
De Hoge Raad heeft in voornoemde arresten geoordeeld dat de Richtlijn 2002/58/EG en Richtlijn (EU) 2016/680 noch de rechtspraak van het EHRM die ziet op bulkinterceptie van data en mogelijke strijd daarvan met artikel 8 EVRM op de verwerking van het onderhavige bewijsmateriaal van toepassing zijn. Evenmin is het kader dat voortvloeit uit het Prokuratuur-arrest van toepassing, nu ook dat arrest immers niet ziet op de interceptie van gegevens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de aanbieders van diensten waarmee berichten versleuteld kunnen worden verzonden, en naar de gebruikers van die diensten, in verband met de in relatie tot het aanbieden en het gebruik gerezen verdenkingen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen rechtmatig is verwerkt. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer voor zover dat ziet op de (on)rechtmatigheid van de verwerking van bewijsmateriaal afkomstig van ANØM-toestellen.
-
De betrouwbaarheid van de ANØM-data
Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat het EVRM op zichzelf er niet aan in de weg staat dat in een strafzaak gebruik wordt gemaakt van de resultaten van in het buitenland verricht onderzoek, maar dat het gebruik van dergelijke resultaten voor het bewijs niet in strijd mag komen met het recht op een eerlijk proces dat door artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Ook als van de resultaten van het onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoek in de strafzaak tegen [verdachte] gebruik wordt gemaakt voor het bewijs, moet de rechter de ‘overall fairness’ van die strafzaak waarborgen. Dat betekent dat de rechter alleen aandacht besteedt aan de wijze waarop die resultaten zijn verkregen, als die wijze van verkrijging van belang is voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van de resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces.
Waar het gaat om de betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten die voor het bewijs worden gebruikt, geldt dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar acht. Er kan een grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van de onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of die onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet er echter niet aan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekken verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. Daartoe kan hij bijvoorbeeld – met tussenkomst van het Openbaar Ministerie – nadere informatie inwinnen over de wijze waarop het onderzoek onder de verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is verlopen en de (procedurele) waarborgen die daarbij in acht zijn genomen; één en ander voor zover dat voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door die autoriteiten verkregen resultaten van belang is. Deze nadere informatie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de waarborgen die bij de verkrijging van gegevens in acht zijn genomen in relatie tot de betrouwbaarheid, integriteit en/of herleidbaarheid van die gegevens. Deze plicht tot onderzoek van de betrouwbaarheid van de resultaten hangt samen met het op grond van artikel 6 EVRM aan [verdachte] toekomende recht om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten.
In de onderhavige zaak heeft de verdediging in november 2022 toegang gekregen tot de dataset die door de politie werd gebruikt. Deze dataset is op een USB-stick aan de verdediging verstrekt. De verdediging is vervolgens ook in staat gesteld om via Hansken de dataset te doorzoeken. Naar aanleiding daarvan heeft een enkeling verzocht stukken te voegen en is er op verzoek van de verdediging een herstel proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de behandeling ter zitting is er door de verdediging op gewezen dat er een bericht met een “smiley” ontbrak. Ook dit bericht is door het Openbaar Ministerie toegevoegd aan het dossier. Voor het overige is niet gebleken waarom de wijze van verkrijging van het materiaal van belang zou zijn voor de beoordeling of het gebruik voor het bewijs van de resultaten in overeenstemming is met het recht op een eerlijk proces, en het dus (toch) noodzakelijk is om daar nader onderzoek naar te verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die zich in het dossier bevinden. De enkele omstandigheid, zoals door enkele verdachten is aangevoerd, dat van sommige gesprekken enkel de berichten van één van beide gesprekspartners zich in het dossier bevindt maakt niet dat aan de weergave getwijfeld moet worden. De verdediging is ruimschoots in de gelegenheid gesteld de gehele dataset te bekijken en daaruit berichten aan het dossier toe te voegen.
-
Het gebruik van de ANØM-data in overeenstemming met het recht op een eerlijk proces
Daar waar het niet de taak is van de Nederlandse strafrechter om gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel de rechtmatigheid van de verkrijging van de data te toetsen, heeft zij wel de taak om te waarborgen dat het gebruik van uit het buitenland afkomstig bewijsmateriaal in een Nederlandse strafzaak niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zoals gegarandeerd in artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM nu zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld de opsporing in het buitenland te controleren. Zij stelt zich op het standpunt dat waar het de ‘fairness of the proceedings as a whole’ betreft geldt dat het EHRM geen kaders schetst voor de vraag of het bewijs in strijd met nationaal recht vergaard toelaatbaar is. In de visie van de verdediging dient te worden onderzocht wat de aard van de gestelde onrechtmatigheid is en dient de verdediging een mogelijkheid te worden geboden de authenticiteit van het bewijs te betwisten en zich te verweren tegen het gebruik van het bewijs, de kwaliteit van het bewijs, de omstandigheden waaronder het is vergaard en of die omstandigheden twijfel veroorzaken over de betrouwbaarheid of nauwkeurigheid en of het bewijs al dan niet beslissend is voor de uitkomst van de strafzaak. Uit de verschillende uitspraken van het EHRM vloeit voort, aldus de verdediging, dat van rechters onderbouwde beslissingen mogen worden verwacht.
De rechtbank verwijst ook op dit punt naar het door de Hoge Raad geboden kader bij het beoordelen van verzoeken tot het voegen van stukken en het verkrijgen van inzage in stukken. De rechter kan acht slaan op de beoordelingsruimte die de Nederlandse strafrechter heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de opsporing in het buitenland. Nu het niet de taak is van de Nederlandse strafrechter om die rechtmatigheid te toetsen, is de verdediging ook niet in haar belang geschaad wanneer zij minder inzicht heeft gekregen in het verloop van het opsporingstraject in het buitenland dan zij wenste.
De rechtbank verwerpt de verweren voor zover daarmee is aangevoerd dat het gebruik van het ANØM-bewijsmateriaal in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
De rechtbank is van oordeel dat het beginsel van ‘equality of arms’ en de daaruit voortvloeiende aanspraak van de verdediging op ‘acces of evidence en disclosure of evidence’ niet absoluut zijn. De aanspraak op ‘disclosure of evidence’ dient ook niet verward te worden met een recht op toegang tot al het materiaal waarover het Openbaar Ministerie beschikt. Op het Openbaar Ministerie rust de plicht om al het bewijsmateriaal – zowel belastend als ontlastend van aard – aan het dossier toe te voegen, voor zover dat materiaal mogelijkerwijs relevant is in het licht van de beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv. Mede gelet op die plicht mag van de verdediging worden verlangd dat verzoeken tot inzage in, of voeging van nadere stukken met redenen zijn omkleed. De onderbouwing van dergelijke verzoeken moet voorts zien op het belang van inzage of voeging in het licht van de beslissingen die in de strafzaak voorliggen.
Wanneer een verzoek wordt gedaan met het oog op de onderbouwing van een verweer dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek en strekt tot toepassing van artikel 359a Sv, mag tevens van de verdediging worden verlangd dat zij gemotiveerd uiteenzet op welk vormverzuim zij het oog heeft en tot welk rechtsgevolg dit moet leiden, en waarom de verzochte onderzoekshandeling in dat kader van belang is. Aan een dergelijk verzoek moeten aldus feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd waaruit een ‘begin van aannemelijkheid’ naar voren komt dat zich in het opsporingsonderzoek een onregelmatigheid heeft voorgedaan die de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek raakt. Een verzoek kan worden afgewezen in het geval de door de verdediging gestelde onrechtmatigheden op geen enkele wijze blijken uit het dossier en er slechts sprake lijkt te zijn van een ‘fishing expedition’.
Als een verzoek verband houdt met (de onderbouwing van) een verweer op een punt waarover de Nederlandse strafrechter – gelet op het interstatelijke vertrouwensbeginsel – geen oordeel toekomt, is er geen grond tot toewijzing. Het is immers niet de taak van de Nederlandse strafrechter om die rechtmatigheid te toetsen.
Als al sprake zou zijn van de door de verdediging gestelde vormverzuimen, kan dit hooguit tot de enkele constatering ervan leiden omdat uit het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat [verdachte] door die verzuimen in enig rechtens te beschermen (legaal) belang is geschaad. Immers, wat door de verdediging over de aard en gevolgen van de verzuimen is aangevoerd, is in de kern niet meer dan de enkele stelling dat [verdachte] in zijn recht op privacy en gegevensbescherming is geschaad. Die stelling kan echter door het ontbreken van enige concretisering van het door [verdachte] als gevolg van die schendingen daadwerkelijk geleden nadeel, niet leiden tot de gevolgtrekking dat sprake is van zodanig ernstige verzuimen dat concrete belangen van [verdachte] in deze strafzaak zijn aangetast of dat anderszins sprake is van vormverzuimen die hebben geleid tot een zodanige ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, dat die verzuimen kunnen leiden tot een van de door de verdediging bepleite gevolgen (bewijsuitsluiting of strafvermindering). De arresten van de Hoge Raad nopen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
-
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de ANØM data rechtmatig is verkregen en verwerkt en bruikbaar is voor het bewijs. Daarnaast is geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces.
-
De door de verdediging gedane verzoeken.
Voorafgaand en tijdens de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak heeft de verdediging de rechtbank verzocht diverse onderzoekswensen uit te voeren. De rechtbank heeft de beslissing op die verzoeken aangehouden tot bij (tussen)vonnis.
De verdediging heeft verzocht om volledig te worden geïnformeerd over de wijze waarop ANØM is ontwikkeld, hoe de toestellen zijn verspreid, hoe werd gecontroleerd aan wie een toestel werd verstrekt, welke data vervolgens is onderschept, op welke wijze die data bewaard is gebleven en is onderzocht, welke waarborgen daarvoor op welk moment in acht zijn genomen en op welke wijze er tussen verschillende landen is samengewerkt, waarbij ook de stukken die daaraan ten grondslag liggen worden gevoegd aan het dossier. De verdediging wenst:
- onderzoek te doen naar de vraag of interceptie van ANØM-data van gebruikers in de Verenigde Staten niet is gebeurd, omdat dit in strijd is met het vierde amendement van de Amerikaanse constitutie;
- onderzoek te doen naar de vraag welk land het onbekende derde EU-land betreft dat de interceptie van de ANØM-data van gebruikers in Nederland heeft verricht;
- verstrekking van rechterlijke machtigingen, alsmede de vorderingen en stukken ter onderbouwing daarvan, hetgeen ten grondslag ligt aan de interceptie van de ANØM-data van gebruikers in Nederland;
- informatie over deelname OTF in verband met operation Greenlight dan wel Trojan Shield.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging geen gemotiveerde, geconcretiseerde feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit een ‘begin van aannemelijkheid’ kan worden afgeleid dat zich in het opsporingsonderzoek een onregelmatigheid heeft voorgedaan die de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek raakt. De verdediging heeft op geen enkele wijze onrechtmatigheden in het onderhavige onderzoek dan wel in de brononderzoeken aannemelijk gemaakt, zodat haar onderzoekswensen feitelijk een ‘fishing expedition’ behelzen. Ook heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom de door haar gevraagde onderzoekswensen relevant zijn voor de beoordeling van de vragen van artikel 348 en 350 Sv in onderhavige strafzaak. De verdediging heeft slechts in algemene zin haar onderzoekswensen geformuleerd en de relevantie van de verzoeken is onvoldoende gebleken.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de rechtbank zich voldoende voorgelicht en in staat acht om een oordeel te vormen over de gevoerde verweren in dit verband. Zij acht hetgeen is verzocht daarom niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 Sv en wijst deze verzoeken van de verdediging af.
4.6
Het bewijs
4.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om [verdachte] vrij te spreken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.6.3
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten en omstandigheden vast, waarbij in de voetnoten zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. [4]
4.6.4
Identificatie van de ANØM-accounts en bijnamen
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen berichten.
De vraag die, al dan niet in reactie op een verweer, allereest moet worden beantwoord, is of de verdachten te identificeren zijn als de gebruikers van bepaalde cryptoaccounts. Voor de beoordeling van de aan de verdachten ten laste gelegde feiten is (enkel) de identificatie van de gebruikers van de hieronder genoemde accounts van belang. Daarnaast zal worden stilgestaan bij de identificatie van de in het dossier gebruikte bijnamen.
-
[medeverdachte 1]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen identificatie accounts [5] , in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen stemherkenning [medeverdachte 1] [6] , de ciot-bevraging [7] , het proces-verbaal van observeren 11 januari 2021 [8] en het proces-verbaal van observeren 15 januari 2021 [9] , vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker is geweest van de ANØM-accounts ‘[accountnaam 1]’, ‘[accountnaam 2], ‘[accountnaam 3]’ en ‘[accountnaam 4]’ en dat alle berichten van deze accounts aan hem zijn toe te schrijven. Voor het account ‘[accountnaam 1]’ geldt dat tot 3 februari 2020.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in de hiervoor met betrekking tot [medeverdachte 1] aangehaalde processen-verbaal zijn opgenomen daarnaast ook vast dat ten aanzien van [medeverdachte 1] onder andere gebruik werd gemaakt van de bijnamen ‘[alias 1]’, ‘[alias 2]’ en ‘[alias 3]’.
-
[medeverdachte 2]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen identificatie account [10] , in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van observeren 29 september 2020 [11] , het proces-verbaal van observeren 8 oktober 2020 [12] , het proces-verbaal van observeren 6 november 2020 [13] , het proces-verbaal IMSI-nummer vergaren [14] vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van de ANØM-account ‘[accountnaam 5]’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het aanvullend proces-verbaal identificatie bijnaam [alias 4] [15] daarnaast ook vast dat ten aanzien van [medeverdachte 2] onder andere gebruik gemaakt werd van de bijnaam ‘[alias 4]’.
-
[medeverdachte 3]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen identificatie accounts [16] , in onderling verband en samenhang bezien met het uittreksel KVK [bedrijf 1] [17] , het uittreksel KVK [bedrijf 2]/[bedrijf 3] [18] , het proces-verbaal van observeren 29 oktober 2020 [19] en het proces-verbaal van observeren 4 november 2020 [20] , in combinatie met de bekennende verklaring van [medeverdachte 3] ter zitting, vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het ANØM-account ‘[accountnaam 6]’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in de hiervoor met betrekking tot [medeverdachte 3] aangehaalde processen-verbaal zijn opgenomen, anders dan door de verdediging is bepleit, ook bewezen dat [medeverdachte 3] kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het account ‘[accountnaam 7]’ en dat alle berichten van dit account aan hem zijn toe te schrijven. De rechtbank acht in dit verband met name van belang dat op 9 januari 2020 een gesprek plaatsvindt tussen een ANØM-account van [medeverdachte 1] en het account ‘[accountnaam 7]’. Account ‘[accountnaam 7]’ schrijft “
Jongen van me” en deelt vervolgens een factuur van [bedrijf 1]. Uit onderzoek van de politie blijkt dat [medeverdachte 3] een zoon heeft, genaamd [betrokkene 1], die eigenaar is van de eenmanszaak [bedrijf 1]. Deze eenmanszaak staat net als [medeverdachte 3] ingeschreven op het adres [vestigingsplaats]. [21] Op 26 januari 2020 vindt opnieuw een gesprek plaats tussen een account van [medeverdachte 1] en account ‘[accountnaam 7]’. Account ‘[accountnaam 7]’ schrijft “
Moest zoon vroeg helpen” en stuurt vervolgens foto’s van de reparatie van een dak door. Daarna schrijft ‘[accountnaam 7]’ “
ben die airco bij aan op zetten” en “
heb heel groot netwerk met verkopen van airco”, waarna ‘[accountnaam 7]’ een link deelt van de website “
[website 1]”. Uit onderzoek van de politie komt naar voren dat het internetadres [website 1] is gekoppeld aan een eenmanszaak met handelsnaam [bedrijf 2]/[bedrijf 3], waarvan [medeverdachte 3] eigenaar is. Ook deze eenmanszaak staat ingeschreven op het adres [vestigingsplaats]. [22] Verder blijkt uit onderzoek van de politie naar de spraakberichten die op het account ‘[accountnaam 7]’ zijn verstuurd dat de gebruiker steeds dezelfde persoon is.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat “[alias 5]” de gebruiker is geweest van het account ‘[accountnaam 7]’ en sommige berichten heeft geschreven, volgt de rechtbank de verdediging daarin niet. Hiervoor is geen aanwijzing te vinden in het door de verdediging aangehaalde gesprek van 5 februari 2020 en 7 februari 2020 tussen de accounts ‘[accountnaam 6]’ en ‘[accountnaam 7]’. Immers, in de berichten wordt enkel over “[alias 5]” gesproken. Daarnaast sluit het feit dat het gesprek wordt gevoerd tussen twee ANØM-accounts die aan [medeverdachte 3] worden toegeschreven, anders dan de verdediging bepleit, niet uit dat [medeverdachte 3] de gebruiker is geweest van het account ‘[accountnaam 7]’. De rechtbank stelt vast dat het account ‘[accountnaam 6]’ eerst op 5 februari 2020 door [medeverdachte 3] in gebruik is genomen. Het is daarom goed denkbaar dat een andere persoon dan [medeverdachte 3] diezelfde dag nog gebruik heeft gemaakt van het account ‘[accountnaam 6]’ en een gesprek is aangegaan met [medeverdachte 3] op het account ‘[accountnaam 7]’. In het dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank ook verder geen aanknopingspunten te vinden voor een mogelijke andere gebruiker dan [medeverdachte 3] van het account ‘[accountnaam 7]’.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in de hiervoor met betrekking tot [medeverdachte 3] aangehaalde processen-verbaal zijn opgenomen tot slot vast dat ten aanzien van [medeverdachte 3] onder andere gebruik werd gemaakt van de bijnaam ‘[alias 6]’.
-
[medeverdachte 4]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen identificatie accounts [23] , in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van observeren van 29 september 2020 [24] , het proces-verbaal van observeren van 26 oktober 2020 [25] , het proces-verbaal observeren van 25 november 2020 [26] en het aanvullend proces-verbaal identificatie [27] vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker is geweest van de ANØM-accounts ‘[accountnaam 8]’ en ‘[accountnaam 9]’.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in de hiervoor met betrekking tot [medeverdachte 4] aangehaalde processen-verbaal zijn opgenomen daarnaast ook vast dat ten aanzien van [medeverdachte 4] onder andere gebruik gemaakt werd van de bijnamen ‘[alias 7]’ en ‘[alias 8]’.
-
[medeverdachte 5]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen identificatie [28] vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker is geweest van de ANØM-accounts ‘[accountnaam 10]’, ‘[accountnaam 11]’ en ‘[accountnaam 12]’.
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie in de hiervoor met betrekking tot [medeverdachte 5] aangehaalde processen-verbaal zijn opgenomen daarnaast ook vast dat ten aanzien van [medeverdachte 5] onder andere gebruik werd gemaakt van de bijnaam ‘[alias 9]’.
-
[verdachte]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal identificatie account [accountnaam 1] [29] , in onderling verband en samenhang bezien met het proces-verbaal van observeren van 8 oktober 2020 [30] , het proces-verbaal van observeren van 26 oktober 2020 [31] en het proces-verbaal IMSl-nummer vergaren [32] vast dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het ANØM-account ‘[accountnaam 1]’.
-
[medeverdachte 6]
De rechtbank stelt op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal identificatie [33] vast dat ten aanzien van [medeverdachte 6] gebruik gemaakt werd van de bijnaam ‘[alias 10]’.
Bij de bespreking van het verdere bewijs gaat de rechtbank steeds uit van voornoemde identificaties en bijnamen. Voor de leesbaarheid van dit vonnis wordt hierna als het over berichten gaat die zijn gestuurd door of aan de hierboven genoemde gebruikers van de verschillende ANØM-accounts en bijnamen, gesproken over berichten van of aan respectievelijk [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 6].
4.6.5
Ten aanzien van feit 2 - Voorbereidingshandelingen betreffende de handel in cocaïne
Smokkel van cocaïne door middel van petcoke
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 2 november 2019 vindt op het ANØM-platform een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], waarin [medeverdachte 3] een afbeelding naar [medeverdachte 1] stuurt van een door hem na instructies van [medeverdachte 1] achter een schilderij gevonden lijst met chemicaliën. [34] Een materiedeskundige van de politie stelt vast dat de samenhang van de genoemde chemicaliën en goederen passen bij het bewerken van cocaïne en dan met name het terugwinnen van cocaïne uit een zogenaamd dragermateriaal en de verdere bewerking van de cocaïne. [35]
Op 4 februari 2020 stuurt [medeverdachte 1] een Engelstalig bericht door aan [medeverdachte 3] over het gebruik van petcoke. [medeverdachte 1] zegt daarna dat ze een bedrijf nodig hebben dat hierin handelt zodat een sample daarnaar toe kan worden gestuurd en verder dat [alias 11] een Canadees-Peruaanse “
kok” heeft. Daarna schrijft [medeverdachte 1] “
dat wij enkel de base eruit hoeven en zelf laatste stukje doen” en dat ze een testje willen sturen met 10 stuks en de jongen van [alias 11] dan overkomt. [36] De politie is ambtshalve bekend dat in het criminele circuit base de benaming is van een product waarbij de cocaïne is opgelost in een ander product.
Op 29 januari 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] contact met elkaar. [medeverdachte 3] stuurt meerdere foto’s waaronder een afbeelding van een wit brok. [medeverdachte 3] spreekt vervolgens met [medeverdachte 1] over hoeveel gedestilleerd water nodig is voor 3 kilo. Op 30 januari 2020 vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] hoe het gaat en vervolgen zij het gesprek over oplossen in water. [37]
Op 18 februari 2020 hebben [medeverdachte 2] en [alias 11] contact met elkaar. Zij spreken onder andere over een monster van petcoke dat ze via de lucht willen sturen naar Polen. [medeverdachte 2] vraagt vervolgens welke chemicaliën ze nodig hebben, waarop [alias 11] een lijstje stuurt met chemicaliën die nodig zijn voor 10 units. [alias 11] zegt dat de kok een veilige plek nodig heeft om te werken, waarop [medeverdachte 2] aangeeft dat hij een locatie heeft. [alias 11] vraagt om een foto van de locatie. Verder stuurt [alias 11] twee foto’s van enkele vaten en een witte substantie, die door [alias 11] “
extracted base” wordt genoemd. [38]
Op 19 februari 2020 hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] contact met elkaar. [medeverdachte 2] stuurt voornoemde foto’s en chatberichten van [alias 11] door en schrijft dat zij foto’s nodig hebben van de plek. [verdachte] antwoordt dat hij foto’s zal maken van binnen en buiten. Verder vraagt [verdachte] wat hij tegen de boer moet zeggen, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat ze binnen 2 à 3 weken bij de boer komen om te werken. [verdachte] vraagt vervolgens wat de boer krijgt, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat hij morgen nog met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gaat zitten en even later dat het een vast bedrag moet zijn per keer. [verdachte] schrijft dat hij alles op de locatie zal regelen met de boer en de man van [alias 11] en dat hij op de locatie is als er gewerkt wordt. [medeverdachte 2] schrijft dat ze alleen de “
base” maken en dat het dan naar [medeverdachte 3] gaat en er 200 gr bij komt, waarop [verdachte] zegt dat hij zal zorgen dat als ze gaan werken het van de boer naar de locatie van [medeverdachte 3] komt. [39]
Op 21 februari 2020 hebben [medeverdachte 2] en [alias 11] contact met elkaar. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij onderweg is naar het Poolse bedrijf van de petcoke en vraagt of [alias 11] online is voor eventuele vragen. [alias 11] schrijft dat het eerste monster 50 kg petcoke is met 10 base erin. [medeverdachte 2] geeft aan dat ze alles op orde hebben voordat de kok komt. Vervolgens zegt [alias 11] dat ze beter 20 kunnen doen in verband met de kosten en dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] er 5 doen, zijn bemanning 5 en het zuiden 10. Ook wordt er over de prijs gesproken en de kosten van de Polen, het laboratorium en de kok. [40]
Op 24 februari 2020 stuurt [verdachte] foto’s van een pand naar [medeverdachte 2]. [41] De politie stelt vast dat het pand gelegen is aan de [adres 1] in België. [42]
Op 24 februari 2020 hebben [medeverdachte 2] en [alias 11] weer contact met elkaar. [medeverdachte 2] stuurt een foto van een briefje waarop staat “
[bedrijf 4]” en schrijft dat de mail vanaf dit adres zal worden gestuurd. [alias 11] stuurt vervolgens het emailadres waarnaar de mail kan worden verzonden. [43] De politie heeft op de in beslag genomen tablet van [medeverdachte 2] documenten aangetroffen van een bedrijf genaamd “
[bedrijf 4] o.o.” met een internetpagina vermelding [website 2]. [44]
Op 27 februari 2020 schrijft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] dat “
[bedrijf 5] is klaar om te bestellen” en “
Moeten die grondstoffen hebben”. [medeverdachte 3] zegt dat hij die al heeft in Nederland. [medeverdachte 2] zegt verder dat ze ook glas en emmers moeten hebben. [medeverdachte 3] zegt dat hij het aan “
[alias 5]” zal vragen en anders bestellen. [45]
Op 27 februari 2020 hebben [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] contact met elkaar. [medeverdachte 2] stuurt een foto van een lijstje en vraagt of [betrokkene 2] het lijstje kan vertalen. [betrokkene 2] antwoordt bevestigend en stuurt vervolgens twee foto’s. [46] De politie stelt vast dat de chemische stoffen vermeld op het lijstje overeenkomen met stoffen van eerder verstuurde lijstjes en dat deze stoffen kunnen worden gebruikt bij het uitwassen van cocaïne die in petroleum coke of houtskool zit. [47]
Op 27 februari 2020 heeft [medeverdachte 2] ook contact met [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] schrijft “
Heb bedrijf voor [bedrijf 5] met [alias 11] ook klaar hebben plek en Mx regelt grondstof op lijstje”. Vervolgens zegt [medeverdachte 2] “
Gaan volgende week eerste mail sturen” en “
Dan gaat Parijs sturen lucht vracht”. [48]
Op 29 februari 2020 schrijft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] dat hij al een lijst heeft gehad van [alias 11] met grondstoffen en dat hij gaat kijken hoe en wat. [49]
Op 4 maart 2020 bericht [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] “
Mail naar [bedrijf 5] [alias 11] gisteren ook verstuurd wachten op reply [alias 11] mensen [50] . Diezelfde dag schrijft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] “
Maat mail naar [bedrijf 5] is ook gestuurd gisteren”. [51]
Op 6 maart 2020 hebben [medeverdachte 2] en [alias 11] contact met elkaar. [alias 11] bevestigt dat het zuiden de mail uit Polen heeft ontvangen en zegt dat zij binnenkort zullen antwoorden. [medeverdachte 2] schrijft dat ze 3 x 30 liter glas in de boerderij hebben en vraagt of ze nog meer nodig hebben voor [bedrijf 5]. [alias 11] geeft door dat alles wat de kok nodig heeft gemakkelijk is te vinden en dat hij het bij voorkeur zelf wil organiseren als hij daar is. [52]
Op 21 maart 2020 hebben [medeverdachte 1] en [alias 11] contact met elkaar. [alias 11] schrijft dat alles dicht is en dat het zuiden het monster 2 weken heeft uitgesteld. [53]
Op 28 maart 2020 spreken [betrokkene 2] en [medeverdachte 2] elkaar over de lockdown in verband met de corona uitbraak en informeert [betrokkene 2] naar de “
[bedrijf 5]”. [medeverdachte 2] zegt “
Dood ook” en “
Kok zit in Peru vast”. [54]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op verschillende plaatsen binnen en buiten Nederland voorbereidings- en bevorderingshandelingen hebben verricht voor de internationale handel in cocaïne. De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich in de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking met deze handelingen hebben bezig gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat de gesprekken, zoals hierboven weergegeven, voldoende concreet, gedetailleerd en duidelijk zijn om te kunnen spreken van daadwerkelijke, concrete voorbereidingshandelingen. Uit het berichtenverkeer komt naar voren dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] gesprekken voeren over het smokkelen van cocaïne in petroleum coke vanuit Zuid-Amerika naar Europa, waarbij gesproken wordt met en gebruik gemaakt wordt van criminele contacten in België en Zuid-Amerika. Ten behoeve van deze smokkel is een locatie geregeld in België. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat geen sprake is van voorbereidingshandelingen.
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat geen sprake is van medeplegen van [verdachte], maar hooguit van medeplichtigheid. Uit de gesprekken komt naar voren dat [verdachte] niet alleen de spil is tussen zijn medeverdachten en de contactpersoon van de locatie in Arendonk (België), maar ook dat hij degene is in wiens aanwezigheid de cocaïne zou worden uitgewassen. De handelingen die [verdachte] heeft verricht, zijn naar het oordeel van de rechtbank essentieel en onmisbaar voor het laten slagen van de door de medeverdachten en [verdachte] bedachte smokkelmethode. [verdachte] heeft met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] nauw en bewust samengewerkt ten aanzien van voorbereidings- en bevorderingshandelingen voor de internationale handel in cocaïne. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de bijdrage van [verdachte] aan de voorbereidingshandelingen van zodanig gewicht dat hij kan worden aangemerkt als medepleger.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen die zien op de smokkel van cocaïne in bananendozen vanuit Colombia en Ecuador noch bij de invoer van 200 kilogram cocaïne. Ook kan de betrokkenheid van [verdachte] bij voorbereidingshandelingen die zien op de smokkel van cocaïne via [betrokkene 3] in zeecontainers met deklading niet worden bewezen. De rechtbank zal [verdachte] van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank sluit voor de pleegperiode aan bij de periode dat [verdachte] gebruiker is geweest van het ANØM-account ‘[accountnaam 1]’, namelijk de periode van 4 februari 2020 tot en met 26 november 2020. [verdachte] zal van het meer ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.6.7
Ten aanzien van feit 4 – het treffen van voorbereidingshandelingen betreffende de handel in synthetische drugs
Redengevende feiten en omstandigheden
Uit het ANØM berichtenverkeer tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [verdachte] en andere ANØM-gebruikers komt het volgende naar voren.
1.
Trajecten met MDMA
-
Laswerk aan container
Op 27 maart 2020 vraagt [medeverdachte 2] aan de onbekend gebleven gebruiker van het ANØM-account ‘[accountnaam 13]’ met gebruikersnaam “[alias 12]” of hij een lasser heeft. [medeverdachte 2] zegt dat hij binnenkort een nodig heeft. Op 31 maart 2020 vraagt [medeverdachte 2]
[verdachte] aan [betrokkene 3] of hij een lasser heeft om een koelcontainer open te maken, te vullen en dicht te doen. [55] schrijft “
Onze taak is loods lasser”. [56] Op 5 april 2020 vindt vervolgens een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 2] zegt “
Laat me aub weten lasser”, waarop [medeverdachte 1] zegt “
Lasser vraag eerst [alias 7] die man is zowiezo beste maat” en “
Anders vraag ik iemand”. [57] Op 6 april 2020 en 7 april 2020 spreken [medeverdachte 2] en [verdachte] met elkaar over de zoektocht naar een lasser. [58] Op 7 april 2020 heeft [medeverdachte 2] vervolgens een gesprek met [betrokkene 3], waarin hij zegt dat hij een lasser aan het regelen is. [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] overleggen daarnaast over de mogelijkheden dat de lasser beschikking heeft over stroom om te werken. Zij spreken af om een generator te huren, zodat zij niemand anders iets hoeven te vragen en ook niet het risico lopen dat er iemand komt kijken. [59] Diezelfde dag schrijft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] “
Maat hebben lasser nodig voor hier om oude koelcontainer open te maken vullen en dicht te doen begreep van [alias 1] dat jij iemand weet?” [medeverdachte 4] vraagt om een foto van de binnenkant en [medeverdachte 2] zegt dat hij een foto gaat regelen en verder “
Moeten rondjes in”. Ook legt [medeverdachte 2] uit hoe de winst verdeeld is. [60] Op 7 april 2020 schrijft [medeverdachte 2] aan [verdachte] “
moet foto binnenkant container hebben”. [verdachte] Hakander zegt dat zij die foto morgen wel hebben. [61] Op 15 april 2020 stuurt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] een foto van de binnenzijde van een container en vraagt aan [medeverdachte 4] of de lasser daaraan kan werken. [62] In de periode van 13 mei 2020 tot en met 16 mei 2020 vindt vervolgens een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4], waarin wordt gesproken over de demontage van de vloer van een container. [63] De politie verwoordt in het proces-verbaal dat de term rondjes in het criminele circuit een benaming is voor xtc-tabletten (MDMA).
2.
Trajecten met metamfetamine
-
Locatie om Apaan naar glas te draaien
Op 8 september 2020 vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [verdachte], waarin [medeverdachte 2] zegt dat hij “
efi” heeft afgegeven, waarna hij schrijft “
Willen loods hebben om te draaien” en vervolgens “
Apaan naar glas”. [medeverdachte 2] stelt voor om het bij “
Remo” te doen, waarop [verdachte] schrijft dat hij denkt dat het bij “
Remo” niet te doen is. [verdachte] vraagt verder hoeveel ruimte nodig is en [verdachte] en [medeverdachte 2] spreken met elkaar over de kosten. [verdachte] zegt vervolgens dat hij ermee aan de slag gaat. [64]
De politie verwoordt in het proces-verbaal dat de term efi in het criminele circuit een benaming is voor Efedrine, een grondstof is voor de productie van metamfetamine. De term apaan wordt in de criminele drugswereld gebruik voor Alpha phenylacetoacetonitrile, dat een precursor is voor BMK. BMK is de precursor (grondstof) voor onder andere metamfetamine. De term glas wordt in de criminele drugswereld gebruikt om metamfetamine aan te duiden. [65]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] op verschillende plaatsen binnen en buiten Nederland voorbereidings- en bevorderingshandelingen hebben verricht voor de internationale handel in MDMA en metamfetamine. De rechtbank stelt vast dat [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zich in de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking met deze handelingen hebben bezig gehouden.
Hieronder zal de rechtbank de verweren bespreken die de verdediging heeft gevoerd ten aanzien van de verschillende trajecten.
-
amfetamine
De rechtbank stelt allereerst vast dat zich in het dossier gesprekken bevinden, waarin [verdachte], zijn medeverdachten en onbekend gebleven ANØM-gebruikers slechts vragen stellen aan elkaar. Het gaat in geval van [verdachte] om de gesprekken met betrekking tot “
Locatie om B te draaien naar A olie” onder traject amfetamine. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat deze gesprekken onvoldoende concreet zijn om te kunnen spreken van daadwerkelijke, concrete voorbereidingshandelingen. [66] De rechtbank acht, evenals de verdediging, het ten laste gelegde ten aanzien van amfetamine niet bewezen.
[verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
-
MDMA
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat ten aanzien van de gesprekken onder “
Laswerk aan container” geen sprake is van medeplegen van [verdachte], maar hooguit van medeplichtigheid. De rechtbank stelt vast dat in de berichten wordt gesproken over het openmaken, vullen en dichtmaken van de vloer van een koelcontainer ten behoeve van de smokkel van xtc-pillen, waarvoor een lasser nodig is. [medeverdachte 2] spreekt hierover met [verdachte] en vraagt [verdachte] om een foto van de binnenkant van een container, waarop [verdachte] zegt dat hij de foto zal regelen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gesprekken dat sprake was van een tevoren gemaakt gezamenlijk plan. Daarbij was de onderlinge afstemming tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] over de koelcontainer, cruciaal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] daarmee een essentiële rol vervuld bij de voorbereidingshandelingen, zodat zijn rol als die van medepleger kan worden gekwalificeerd.
-
metamfetamine
De rechtbank verwerpt het verweer dat de gesprekken, zoals weergegeven onder “
Locatie om Apaan naar glas te draaien” onvoldoende concreet zijn om te kunnen spreken van daadwerkelijke, concrete voorbereidingshandelingen. De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van de chatberichten naar voren komt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] met elkaar spreken over een ruimte om apaan naar metamfetamine te draaien en dat [verdachte] aangeeft hiermee aan de slag te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gesprek voldoende concreet, gedetailleerd en duidelijk om te kunnen spreken van daadwerkelijke, concrete voorbereidingshandelingen. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de bijdrage van [verdachte] aan deze voorbereidingshandelingen van zodanig gewicht is dat hij kan worden aangemerkt als medepleger.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat [verdachte] van de onderdelen amfetamine en LSD zal worden vrijgesproken. De rechtbank sluit voor de pleegperiode aan bij de periode dat [verdachte] gebruiker is geweest van het ANØM-account ‘[accountnaam 1]’ bij deze trajecten, namelijk de periode van 6 april 2020 tot en met 26 november 2020. [verdachte] zal van het meer ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.6.8
Ten aanzien van feit 1 - deelname aan een criminele drugsorganisatie
Beoordelingskader
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b Ow, een organisatie die zich specifiek bezig houdt met verdovende middelen. Dit betreft een lex specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b Ow is in essentie dezelfde toets noodzakelijk aan de (juridische) kaders die gelden bij artikel 140 Sr.
Voor een veroordeling voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven en dat de verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat iemand, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met althans bekend moet zijn geweest met alle anderen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
Voor deelneming aan de organisatie is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (voorwaardelijk opzet is dus niet voldoende), dat de organisatie het plegen van misdrijven (in dit geval drugs gerelateerde misdrijven) tot oogmerk heeft.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten. Indien daarentegen uit de bewijsvoering slechts volgt dat de verdachte voor deelnemers van een criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van, in dit geval drugs gerelateerde, misdrijven tot oogmerk had, dan staat daarmee niet vast dat de verdachte in zijn algemeenheid wist dat die organisatie bedoeld oogmerk had en levert het handelen van de verdachte geen deelneming aan die criminele organisatie op.
Overwegingen
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, bestaande uit verschillende personen, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven in het kader van de internationale handel in cocaïne en synthetische drugs. [verdachte] kan worden gekwalificeerd als een deelnemer van deze organisatie.
Uit het berichtenverkeer komt naar voren dat [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gedurende langere tijd gebruik maken van PGP-telefoons, waarmee zij via het beveiligde ANØM-platform veelvuldig versleutelde berichten en spraakberichten met stemvervorming naar elkaar sturen. Verdachten wisselen hierbij regelmatig van ANØM-accounts en gebruiken in de onderlinge communicatie gebruikersnamen en bijnamen die niet direct naar henzelf zijn te herleiden.
De vele berichten hebben vrijwel uitsluitend betrekking op de voorbereiding en bevordering van trajecten die zien op de inkoop, smokkel en ook de bewerking van cocaïne en de productie en handel in synthetische drugs. [verdachte] en zijn medeverdachten houden elkaar op het ANØM-platform intensief op de hoogte van de ontwikkelingen en hebben onderlinge afstemming over de activiteiten, waarbij zij steeds het bereiken van het gemeenschappelijke doel voor ogen hebben, namelijk de voorbereiding van de handel in cocaïne en synthetische drugs. In de vele gesprekken wordt gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik en gefingeerde namen. Ook worden via het ANØM-platform afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten voor nader overleg, waarbij cryptische omschrijvingen worden gebruikt voor een ontmoetingsplaats. De politie ziet tijdens verschillende observaties dat er ontmoetingen plaatsvinden in de woning van [medeverdachte 3], maar ook op openbare plekken, zoals parkeerplaatsen. Zo vindt op 29 september 2020 een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en op 26 oktober 2020 tussen [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 4]. [67]
Uit de aard van de onderlinge communicatie en berichtgeving blijkt dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere rolverdeling en vorm van hiërarchie. Uit de berichtgeving volgt dat [medeverdachte 1] een leidinggevende rol had, waarbij hij anderen aanstuurde en ook initiatief nam. [medeverdachte 1] onderhoudt het contact met drugscriminelen in Zuid-Amerika, waar hij zelf ook geruime tijd verblijft en verschillende smokkellijnen onderzoekt en probeert op te zetten. [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben binnen de groep een min of meer gelijkwaardige positie, maar handelen ieder vanuit een eigen rol. [medeverdachte 2] houdt zich met name bezig met de logistieke zaken rondom de voorbereiding en bevordering van de productie van en handel in cocaïne en synthetische drugs. Zo bezoekt [medeverdachte 2] locaties in Duitsland en België en regelt hij betalingen aan criminele contactpersonen. Daarnaast houdt [medeverdachte 2] zich ook bezig met de uithaal van 10 kilogram cocaïne in Duitsland en de invoer daarvan in Nederland. Ook [medeverdachte 3] houdt zich naast de invoer van de cocaïne bezig met de logistieke kant van de voorbereiding en bevordering van de handel in verdovende middelen, waarbij voor hem ook een rol is weggelegd wat betreft het bewerken van cocaïne. [medeverdachte 4] is steeds onderdeel van het overleg over de verschillende voorbereidingshandelingen en de invoer van cocaïne, waarbij hij zich met name bezighoudt met het regelen van de financiële zaken en ook een coördinerende rol op zich neemt. Uit het berichtenverkeer komt daarnaast naar voren dat ook [verdachte] een bijdrage levert aan het samenwerkingsverband, zij het vanuit een meer faciliterende rol. Zo voert [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 2] klussen uit voor het samenwerkingsverband, zoals het maken van foto’s van de locatie in Arendonk ten behoeve van het opzetten van een cocaïne wasserij en de binnenzijde van een container voor de smokkel van MDMA. Tot slot levert ook [medeverdachte 5] een actieve bijdrage aan het samenwerkingsverband. [medeverdachte 5] heeft veelvuldig contact met [medeverdachte 1] over mogelijke smokkeltrajecten voor cocaïne en hij voert met [medeverdachte 1] en ook zijn medeverdachten gesprekken die zien op voorbereidingshandelingen van de smokkel van synthetische drugs.
Dat sprake is van een duurzaam samenwerkingsverband wordt ook bevestigd door het feit dat [medeverdachte 1] in de gesprekken uitspraken doet, zoals “
in eigen circel houden” en “
need to stay in our trust circle”. [68] [medeverdachte 2] doet vergelijkbare uitspraken. Zo zegt hij “
Hebben toch mooi clubje” en spreekt hij over “
onze club”. [69]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Gelet op het voorgaande en de inhoud van de overige bewijsmiddelen zal de rechtbank in de bewezenverklaring de pleegperiode voor wat betreft de deelneming van [verdachte] aan de criminele organisatie vaststellen op de periode van 4 februari 2020 tot en met 26 november 2020.
4.6.9
Ten aanzien van feit 4 – het aanwezig hebben en verkopen van MDMA
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 augustus 2020 heeft [verdachte] contact met [medeverdachte 2]. [verdachte] schrijft dat hij voornemens is om “
15k tabletten” op te halen bij “
Pinda”. Vervolgens zegt [verdachte] “
Hij zegt is 35c per stuk kost prijs Is 5250€” en even later dat hij erheen gaat. Enkele uren later schrijft [verdachte] dat hij bij hem is geweest en dat zij “
die 15k
tabletten” hebben meegenomen. [70]
Op 10 augustus 2020 bericht [verdachte] aan [medeverdachte 2] “
kan zo en zo nog 35k tabletten van hem pakken” en “
Als we die verkopen Hebben we 50k x 0,27c”. Op 11 augustus 2020 vervolgt [verdachte] het gesprek met [medeverdachte 2]. [verdachte] schrijft “
Ik ga morgen ochtend die dingen ophalen”, waarop [medeverdachte 2] zegt “
Ok mooi”. [verdachte] zegt vervolgens “
Zijn druk bezig met een klant. Misschien morgen ochtend die 50k weg Wachten op bevestiging”, waarop [medeverdachte 2] zegt “
Pff zou lekker zijn”. [71]
Op 11 augustus 2020 hebben [verdachte] en [betrokkene 3] contact met elkaar. [verdachte] vraagt aan [betrokkene 3] of hij klanten heeft voor tabletten. [verdachte] schrijft dat hij 50K tabletten heeft liggen. [betrokkene 3] vraagt vervolgens naar de prijs, het merk en de hoeveelheid in milligram, waarop [verdachte] antwoordt “
230mg Kenzo” en schrijft “
Als je me er 13,000€ voor kan geven in totaal vind ik het goed”. [betrokkene 3] vraagt vervolgens om hoeveel stuks het gaat, waarop [verdachte] zegt dat het “
50 duizend tabletten” zijn en dat hij daar graag van af wil. [72]
Op 14 augustus 2020 vraagt [verdachte] in het Engels aan de onbekend gebleven gebruiker van het ANOM-account “[accountnaam 14]” of deze persoon iemand heeft voor 50.000 tabletten “
230mg kenzo stemp”. [73]
Op 15 augustus 2020 hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] weer contact met elkaar. [verdachte] schrijft “
Kk zooi verkocht” en “
Heb 4k voor je”. [medeverdachte 2] vraagt voor hoeveel, waarop [verdachte] een foto stuurt met daarop een pak briefgeld en daarna schrijft “
20c”. [medeverdachte 2] vraagt vervolgens “
Hoeveel heb jij dan”, waarop [verdachte] zegt “
3700” en “
Hebben nog 2500 stuks over”. [74]
Een materiedeskundige van de politie op het gebied van (synthetische) drugs concludeert dat de gesprekken als geheel beschouwende zeer waarschijnlijk betrekking hebben op de (groot)handel in MDMA-tabletten. Daarbij neemt de materiedeskundige onder andere in aanmerking dat in de gesprekken wordt gesproken over prijzen van 20 - 35 cent per stuk, wat prijzen zijn die passen bij de stuksprijzen voor MDMA-tabletten in de groothandel. Daarnaast schrijft de materiedeskundige dat de hoeveelheid van 230 mg past binnen de range zoals de materiedeskundige deze kent en zoals hierover wordt gesproken onder drugscriminelen. Verder neemt de materiedeskundige in aanmerking dat de gebruikte term ‘Kenzo’ een van de vele vormen betreft, waarin MDMA-tabletten geslagen worden. De materiedeskundige concludeert dat in de aangeleverde chatgesprekken geen concrete aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat er mogelijk (tevens) sprake zou kunnen zijn van andersoortige druggerelateerde processen. [75]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 50.000 MDMA-tabletten, waarvan hij in elk geval een hoeveelheid van 38.500 tabletten heeft verkocht.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij in de periode van 4 februari 2020 tot en met 26 november 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) hem, [verdachte], en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid Opiumwet;
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2020 tot en met 26 november 2020 in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- ( een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan [verdachte] en/of [verdachte] mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),
hebbende hij, [verdachte], en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
- informatie ingewonnen/gedeeld en/of gechat en/of gesprekken/besprekingen gevoerd en/of overlegd over trajecten en/of methodes betreffende de invoer van cocaïne door middel van petcoke
- en/of het (verdere) vervoer en/of het uithalen en/of het terugwinnen en/of het (af)leveren van die cocaïne en/of de (verdere) handel in die cocaïne en/of
- (een of meer van) voornoemde trajecten en/of methodes (vervolgens) opgestart en/of (deels) gefinancierd en/of laten financieren en/of getest en/of laten testen en/of gecontroleerd en/of laten controleren en/of gecoördineerd en/of laten coördineren en/of
- (hiertoe) (een) ontvanger(s (een) kok(s)/laborant(en) geregeld en/of laten regelen en/of ter beschikking gehad en/of ingezet en/of in laten zetten en/of
- (hiertoe) (in of omstreeks de periode van 19 februari 2020 tot 15 juli 2020) een (uitwas)locatie - een loods op/aan de [adres 1] (B) - verkend en/of gefotografeerd en/of gefinancierd en/of laten financieren en/of geregeld en/of ter beschikking gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of met de bewoner/eigenaar van die locatie (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar (onder meer) middels (een)
berichtenplatform(s) en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) gecommuniceerd en/of contact gehad en/of gehouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of geld ingelegd en/of geïnvesteerd en/of (een) (aan)betaling(en) verricht en/of zich garant gesteld en/of met (een) leverancier(s) en/of (een) (potentiële) bestellers)/afnemer(s) contact gehad en/of gehouden en/of (een) (winst-/prijs-/betalings)afspra(a)k(en) gemaakt en/of laten maken;
3
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 26 november 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) metamfetamine en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) MDMA, zijnde metamfetamine en/of MDMA (elk) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst I, en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) (van (een) materia(a)l(en) bevattende) enig(e) (ander(e)) middel(en) - niet zijnde cocaïne - als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- ( een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan [verdachte] en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),
hebbende hij, [verdachte], en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)
- informatie ingewonnen/gedeeld en/of gechat en/of gesprekken/besprekingen gevoerd en/of overlegd over trajecten en/of methodes betreffende de in- en/of uitvoer van (een of meer van) bovengenoemde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst I en/of (de uitvoering van) het productieproces en/of het (verdere) vervoer van (een of meer van) genoemde middelen en/of de (verdere) handel in (een of meer van) die middelen en/of
- (een of meer van) voornoemde trajecten en/of methodes (vervolgens) opgestart en/of (deels) gefinancierd en/of laten financieren en/of getest en/of laten testen en/of gecoördineerd en/of laten coördineren en/of
- (hiertoe) (een) hoeveelhe(i)d(en) hardware en/of (pre-)precursoren en/of chemicaliën/grondstoffen, geschikt/benodigd voor de productie van (een of meer van) voormeld(e) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst I, besteld en/of laten bestellen en/of geregeld en/of laten regelen en/of in voorraad en/of voorhanden en/of ter beschikking gehad en/of ondergebracht en/of laten onderbrengen en/of
- (hiertoe) een of meer (lab-/productie-/opslag)locaties geregeld en/of gefinancierd en/of laten financieren en/of ter beschikking gehad en/of gebruikt en/of laten gebruiken en/of (een) (andere) (lab-/productie-/opslag)locatie(s) gezocht en/of laten zoeken en/of
- (hiertoe) (een) (koel)container(s) geregeld en/of laten regelen en/of ter beschikking
gehad en/of een lasser en/of (een) draaier(s) gezocht en/of geregeld en/of laten regelen en/of ter beschikking gehad en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar (onder meer) middels (een) berichtenplatform(s) en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) gecommuniceerd en/of contact gehad en/of gehouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of geld ingelegd en/of geïnvesteerd en/of (een) (aan)betaling(en) verricht en/of zich garant gesteld en/of met (een) leverancier(s) en/of (een) (potentiële) besteller(s)/afnemer(s) contact gehad en/of gehouden en/of (een) (winst-/ prijs-/betalings)afspra(a)k(en) gemaakt en/of laten maken;
4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 augustus 2020 tot en met 15 augustus 2020, in Nederland tezamen en in vereniging anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, in elk geval een totale hoeveelheid van 50.000 tabletten, (van een materiaal bevattende) MDMA - zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in:
- het artikel 47 Sr,
- de artikelen 2, 10, 10a en 11b Ow.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
feiten 2 en 3
telkens het misdrijf:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, en
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
en
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en een geldboete van € 20.000,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de aan [verdachte] in België opgelegde gevangenisstraf van zeven jaar en de tenuitvoerlegging daarvan in Nederland. Daarnaast moet worden gelet op de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken over voorbereidingshandelingen die zien op de handel in cocaïne en synthetische drugs.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van [verdachte], zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
[verdachte] heeft samen met anderen deel uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband dat zich langere tijd heeft beziggehouden met het treffen van voorbereidingen voor de productie van en handel in cocaïne en synthetische drugs. Het betreft een zeer professionele organisatie waarbinnen verschillende deelnemers vanuit diverse uitvoerende rollen een bijdrage leveren aan het samenwerkingsverband. [verdachte] hield zich bezig met het uitvoeren van klussen voor het samenwerkingsverband. Er was sprake van meerdere smokkellijnen en de organisatie was voortdurend bezig om de lijnen te optimaliseren en nieuwe smokkelmethodes te ontwikkelen met het oog op de internationale handel in drugs. [verdachte] heeft daarnaast ook samen met anderen MDMA-tabletten voorhanden gehad en verkocht.
Het motief voor de strafbaarstelling van de handel in verdovende middelen is onder meer gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid en tot ernstige verslavingsproblematiek kan leiden met alle gevolgen van dien. De drugshandel en het gebruik van drugs gaat bovendien veelal gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. [verdachte] heeft hier geen oog voor gehad en is kennelijk puur gericht geweest op financieel voordeel voor zichzelf. De rechtbank rekent dit [verdachte] zeer aan.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van [verdachte] van 17 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2021, waarin [verdachte] onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor een Opiumwetfeit en het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft ook gelet op de recente veroordeling van [verdachte] in België tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar voor de productie en verkoop van MDMA en ketamine in dezelfde periode als de in deze zaak aan de orde zijnde feiten, waarbij ook de loods in Arendonk (België) een rol heeft gespeeld. Deze straf wordt in Nederland ten uitvoer gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de rechter vrijstaat om, ondanks dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op buitenlandse veroordelingen, een eerdere, in een andere lidstaat van de Europese Unie uitgesproken veroordeling, bij de straftoemeting in aanmerking te nemen. [76] De rechtbank zal daarom bij haar strafoplegging rekening houden met deze veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank ziet aanleiding de straf te matigen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Iedere verdachte heeft het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Dit is vastgelegd in artikel 6 EVRM. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van een overschrijding van deze termijn. De redelijke termijn begint op het moment dat een verdachte de verwachting kan hebben dat hij wordt vervolgd vanwege een bepaald strafbaar feit. De datum van de inverzekeringstelling op 19 januari 2022 neemt de rechtbank als uitgangspunt voor het moment dat [verdachte] in redelijkheid deze verwachting kon hebben. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de strafzaak binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is begonnen afgerond moet zijn met een eindvonnis, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake. Nu op 9 april 2024 vonnis wordt gewezen, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn met bijna drie maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van drie jaar en acht maanden passend en geboden, met aftrek van de duur van het voorarrest. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking genomen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
7.4
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen aanleiding om met ingang van heden de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen, zoals door de verdediging is verzocht.
7.5
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de Apple Iphone mag worden teruggegeven aan [verdachte].
De rechtbank zal de teruggave aan [verdachte] gelasten van de op de beslaglijst vermelde Apple Iphone (nummer 1).

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
feiten 2 en 3
telkens het misdrijf:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, en
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
en
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
-
gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde Apple Iphone onder nummer 1.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

Voetnoten

3.Vgl. HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192, r.o. 5.2.2
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nummer 26DOES/LENCA20017. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
5.Persoonsdossier [medeverdachte 1], bijlage 2, pagina’s 14-32
6.Persoonsdossier [medeverdachte 1], bijlage 2, pagina’s 33-35
7.Persoonsdossier [medeverdachte 1], bijlage 2, pagina 49
8.Persoonsdossier [medeverdachte 1], bijlage 2, pagina’s 36-42
9.Persoonsdossier [medeverdachte 1], bijlage 2, pagina’s 43-48
10.Persoonsdossier [medeverdachte 2], bijlage 3, pagina’s 17-24
11.Persoonsdossier [medeverdachte 2], bijlage 3, pagina’s 26-30
12.Persoonsdossier [medeverdachte 2], bijlage 3, pagina’s 32-38
13.Persoonsdossier [medeverdachte 2], bijlage 3, pagina’s 40-46
14.Persoonsdossier [medeverdachte 2], bijlage 3, pagina’s 48-50
15.Persoonsdossier [medeverdachte 2], bijlage 3, pagina’s 50/1-50/5
16.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina’s 27-38
17.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina 39
18.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina 40
19.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina’s 41-45
20.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina’s 46-51
21.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina’s 28-30
22.Persoonsdossier [medeverdachte 3], bijlage 3, pagina’s 30-33
23.Persoonsdossier [medeverdachte 4], bijlage 3, pagina’s 17-25
24.Persoonsdossier [medeverdachte 4], bijlage 3, pagina’s 37-44
25.Persoonsdossier [medeverdachte 4], bijlage 3, pagina’s 26-34
26.Persoonsdossier [medeverdachte 4], bijlage 3, pagina’s 46-53
27.Persoonsdossier [medeverdachte 4], bijlage 10, pagina’s 85-92
28.Persoonsdossier [medeverdachte 5], bijlage 3, pagina’s 18-29
29.Persoonsdossier [verdachte], bijlage 3, pagina’s 13-17
30.Persoonsdossier [verdachte], bijlage 3, pagina’s 29-35
31.Persoonsdossier [verdachte], bijlage 3, pagina’s 19-27
32.Persoonsdossier [verdachte], bijlage 3, pagina’s 37-39
33.Persoonsdossier [medeverdachte 6], bijlage 3, pagina’s 117-126
34.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 2, pagina’s 103-104
35.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 24, Proces-verbaal van bevindingen interpretatie documenten 26Does, pagina’s 847-849
36.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 2, pagina’s 139-141
37.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 2, pagina’s 132-133
38.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 8, pagina’s 461-463
39.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 10, pagina’s 567-569
40.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 8, pagina’s 469-470
41.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 10, pagina’s 569-570
42.Zaaksdossier cocaïne, pagina 49
43.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 8, pagina’s 472-473
44.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 21, Proces-verbaal van bevindingen Digitaal/tactische onderzoek, pagina 801
45.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 7, pagina’s 368-369
46.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 9, pagina’s 528-529
47.Zaaksdossier cocaïne, pagina 50
48.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 6, pagina’s 323-324
49.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 2, pagina 176
50.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 6, pagina 328
51.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 1, pagina 61
52.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 8, pagina’s 485-486
53.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 4, pagina 303
54.Zaaksdossier cocaïne, bijlage 9, pagina 548
55.[betrokkene 3] maakt op het ANØM platform gebruik van de gebruikersnaam ‘[alias 13]’ met het account [accountnaam 2].
56.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 30
57.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 33
58.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina’s 35-36
59.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 37
60.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 37-38
61.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 36
62.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 40
63.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 2, pagina 41
64.Zaaksdossier synthetische drugs, bijlage 4, pagina 57
65.Zaaksdossier synthetische drugs, pagina 9
66.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6555
67.Persoonsdossier [medeverdachte 4], bijlage 3, pagina’s 17-20
68.Zaaksdossier criminele organisatie, bijlage 3, pagina 14 en pagina 33
69.Zaaksdossier criminele organisatie, bijlage 3, pagina 34 en pagina 37
70.Zaaksdossier [verdachte], bijlage 2, pagina 89
71.Zaaksdossier [verdachte], bijlage 2, pagina’s 91-92
72.Zaaksdossier [verdachte], bijlage 2, pagina 95
73.Zaaksdossier [verdachte], bijlage 2, pagina 95
74.Zaaksdossier [verdachte], bijlage 2, pagina’s 93-94
75.Zaaksdossier [verdachte], bijlage 3, Proces-verbaal van bevindingen Interpretatie ANØM Chatgesprekken onderzoek ‘26Does’, pagina’s 97-98
76.Vgl. Hoge Raad, 6 maart, ECLI:NL:PHR:2018:306