Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam vennootschap] .V., uit [vestigingsplaats] , eiseres
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Artikel 7, negende lid, van de NOW-1 schrijft dwingend voor dat verweerder bij de in aanmerking te nemen gegevens voor wat betreft de loonsom over maart 2020 uitgaat van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 mei 2020 in de loonaangifte stond en voor wat betreft de loonsom van de maanden april en mei 2020 van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 19 juli 2020 in de loonaangifte stond.
Verweerder heeft in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen uit de NOW-1 bij de vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 geen rekening gehouden met de gecorrigeerde loonopgaves van na de peildata. De NOW-regeling kent ook geen hardheidsclausule op grond waarvan verweerder bevoegd zou zijn om in bijzondere gevallen af te wijken van de tekst van de NOW-regeling.
Er is daarom geen aanleiding om artikel 7, negende lid, in samenhang met artikel 14, vijfde lid, van de NOW-1 in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten.
Toegelicht is dat het belang van eiseres als individu is afgewogen tegen het algemeen belang van de overheid. Verweerder heeft een interne gedragslijn ontwikkeld, waaruit volgt dat in sommige gevallen afgeweken wordt van de NOW-regeling. Daarbij is niet van belang of de werkgever een verwijt kan worden gemaakt of niet. Ook de hoogte van de terugvordering is daarbij niet doorslaggevend; de terugvordering moet in verhouding tot de omvang van het bedrijf worden gezien. Een kleinere terugvordering bij een kleinere werkgever kan immers even ingrijpende gevolgen hebben als een grotere terugvordering bij een grote werkgever. Verweerder heeft ter zitting nogmaals benadrukt er begrip voor te hebben dat een terugvordering als onderhavige impact heeft. Gelet op de ratio en het doel van de regeling, afgezet tegen de terugvordering van eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat zij, alles afwegende, toch geen gebruik heeft hoeven maken van de mogelijkheid om de terugvordering lager vast te stellen.
Daarbij is van belang dat bij het aanvragen van de NOW-subsidie en de verlening van het voorschot noodgedwongen moet worden uitgegaan van een aantal onzekere factoren. Dit betekent dat werkgevers die een aanvraag indienen voor loonkostensubsidie op grond van de NOW-1 zich moeten realiseren dat het definitieve subsidiebedrag lager kan uitvallen indien bijvoorbeeld het daadwerkelijke omzetverlies lager is dan het verwachte omzetverlies of als de loonsom in de maanden maart, april en mei lager is dan driemaal de loonsom in de maand januari 2020. Eiseres is hier bij de voorschotverlening ook op gewezen.
Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor eiseres nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 2 februari 2022 heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen. [8]
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waar in dit geval de onevenredigheid voor haar uit bestaat. De hoogte van de terugvordering daarvoor alleen is onvoldoende. De rechtbank betrekt daarbij dat eiseres met verweerder een betalingsregeling heeft kunnen treffen. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment in de financiële problemen komt als gevolg van de terugvordering.