ECLI:NL:RBOVE:2023:3622

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
71/302454-21 (P) LP
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van misbruik van politie-informatie en valsheid in geschrift met betrekking tot coronatestuitslagen

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het misbruik maken van informatie uit politiesystemen en het opmaken en afleveren van valse coronatestuitslagen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het misbruik van politie-informatie, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan heling van deze informatie. De rechtbank oordeelde dat de informatie uit de politiesystemen niet als een 'goed' kon worden aangemerkt, maar als gegevens, waardoor de tenlastelegging niet kon worden bewezen.

Met betrekking tot de valsheid in geschrift, die betrekking had op het afleveren van valse coronatestuitslagen, oordeelde de rechtbank dat er weliswaar aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij het verstrekken van deze uitslagen, maar dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat hij dit feit had gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het afleveren van valse coronatestuitslagen, omdat het bewezen verklaarde feit niet onder een strafbaar feit viel. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte, waaronder Covid-testers en een iPad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 71/302454-21 (P)
Datum vonnis : 8 september 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 augustus 2023 en 8 september 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Voors, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:(
primair) zich van 25 maart 2020 tot en met 31 december 2020 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het helen van informatie afkomstig uit de politiesystemen dan wel (
subsidiair) van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 samen met anderen medeplichtig is geweest aan oplichting door [medeverdachte 1] en/of dit strafbare feit heeft uitgelokt;
feit 2:van 1 januari 2021 tot en met 9 november 2021, althans van 1 mei 2021 tot en met
30 september 2021, samen met anderen coronatestuitslagen valselijk heeft opgemaakt en/of die valse coronatestuitslagen heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
(
primair)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 31 december 2020 te [plaats 1] en/althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) informatie (onder andere persoonsbevragingen, kentekenregistraties en/of BSN-nummers) afkomstig uit de politiesystemen, althans een of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen/informatie wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(
subsidiair)
[medeverdachte 1] op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te [plaats 2] en/of in de gemeente Apeldoorn, en/althans (elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) een medewerker/ster van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de Regiopolitie Oost-Nederland heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- op of omstreeks 7 juni 2020 (politie)informatie omtrent de namen [naam 1] en [naam 2] en/of de keno [KENO 1] en [KENO 2] (subdossier 1-B), en/of
-op of omstreeks 9 juni 2020 (politie)informatie omtrent de BSN nummers [BSN-nummer 1] en/of [BSN-nummer 2] (subdossier 1-C) en/of
-op of omstreeks 10 juni 2020 (politie)informatie omtrent de BSN nummers [BSN-nummer 3] en [BSN-nummer 4] (subdossier 1-D) en/of
- op of omstreeks 24 juli 2020 en/of 27 juli 2020 (politie)informatie omtrent de BSN nummers [BSN-nummer 5] en/of [BSN-nummer 6] en [BSN-nummer 7] en [BSN-nummer 8] (subdossier 1-E) en/of
- op of omstreeks 27 juli 2020 en/of 28 juli 2020 en/of 4 augustus 2020 (politie)informatie omtrent de kentekens [kenteken 1] en/of [kenteken 2] en/of [kenteken 3] (subdossier 1-F) en/of
- op of omstreeks 6 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [KENO 3] (subdossier 1-G) en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie) informatie omtrent een keno [KENO 4]
(subdossier 1-1)
door toen daar (telkens) telefonisch contact op te nemen met een medewerker/ster van dat RTIC en zich daarbij (telkens) voor te doen als de politieambtenaar [naam 3] en/of [naam 4] en/of
(daarbij/vervolgens) het bij die [naam 3] en/of [naam 4] behorende dienstnummer te noemen/vermelden en/althans/in elk geval zich tegenover die medewerker/ster van dat RTIC telkens voor te doen als politieambtenaar in (actieve) dienst van die regiopolitie/politie-eenheid Oost-Nederland,
bij en/of tot het plegen van welk(e) feit(en) verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te [plaats 1] , althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijke behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
en/of
welk(e) feit(en) verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te [plaats 1] , althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen door giften, beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt,
door:
-(telkens) de te bevragen namen en/of keno’s en/of kentekens
en/of BSN nummers te verstrekken/door te geven, en/of (daarbij)
- ( telkens) een geldbedrag/vergoeding in het vooruitzicht te stellen;
feit 2:
hij op een of meer tijdslip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot
en met 9 november 2021, althans in of omstreeks de periode van 1 mei 2021 tot en
met 30 september 2021, in de gemeente(n) [plaats 1] en/of Zwolle en/althans
(elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
(telkens) een of meer coronatest uitslag(en), zijnde (een) geschrifte(n), die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of doen vervalsen,
door (telkens) in strijd met de waarheid op die/dat coronatestuitslag(en) te
vermelden dat de persoon genoemd in/op die coronatestuitslag (negatief) getest
was en/of een coronatest had gedaan,
(telkens) met het oogmerk om die/dat coronatestuitslag(en) als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
(telkens) die valse/vervalste coronatestuitslag(en) heeft/hebben afgeleverd en/of
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist (en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die
coronatestuitslag(en) (telkens) bestemd was/waren voor gebruik als ware zij echt
en onvervalst.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft tijdens de zitting van 14 augustus 2023 als preliminair verweer gevoerd
dat het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde onvoldoende feitelijk is uitgewerkt, zodat het voor de verdediging niet duidelijk is waartegen zij zich moet verweren. Met betrekking tot het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde zou dat moeten leiden tot een nietige dagvaarding. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het preliminaire verweer moet worden verworpen. De raadsman heeft dit verweer, nadat de rechtbank het op de zitting heeft verworpen, tijdens zijn pleidooi herhaald. De rechtbank zal het verweer daarom hier bespreken.
Bij de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding gaat het om de vraag of het gemaakte verwijt voor de verdachte begrijpelijk is. Wat betreft het onder feit 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het omvangrijke dossier weliswaar een ‘zoekplaatje’ is, maar dat het gemaakte verwijt op basis van de daarin opgenomen stukken, in het bijzonder de subdossiers, in combinatie met het onder feit 1 subsidiair ten last gelegde wel te begrijpen is. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het onder feit 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft zich tegen beide feiten ook kunnen verdedigen, zo blijkt uit de verweren die namens hem zijn gevoerd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoet. De dagvaarding is daarom geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank heeft vastgesteld dat officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 22 maart 2021 is een strafrechtelijk onderzoek, genaamd “Daun”, gestart. In dit onderzoek is [verdachte] aangemerkt als verdachte van onder andere heling van informatie afkomstig uit de politiesystemen. Deze verdenking is mede gebaseerd op informatie uit verschillende andere onderzoeken, waaronder een onderzoek genaamd “Laval”.
Uit dit onderzoek zou blijken dat verdachte politie-informatie kreeg van [medeverdachte 2] , die deze op zijn beurt kreeg van ex-politieambtenaar [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 2] respectievelijk [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 1] zou aan deze informatie zijn gekomen door in te bellen bij het Real Time Intelligence Center (hierna: RTIC) van de politie-eenheid Oost-Nederland en gebruik te maken van namen en dienstnummers van oud-collega’s. Hij sprak daarbij in politiejargon. De gevraagde informatie, zoals kentekens, BSN-nummers en postcodes, werd vervolgens door het RTIC verstrekt aan [medeverdachte 1] . Feit 1 heeft betrekking op deze handel in politie-informatie.
Onderzoek Daun leidde tot aanwijzingen van valsheid in geschrift, namelijk het vals opmaken of vervalsen van coronatestuitslagen. Hierop ziet feit 2.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. In dit verband heeft hij opgemerkt dat de informatie uit de politiesystemen naar zijn mening kan worden aangemerkt als een goed, wat is vereist voor een bewezenverklaring van heling. Mocht de rechtbank hierover anders oordelen dan kan het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde in elk geval bewezen worden, aldus de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan ook het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
De officier van justitie heeft ter zake van feit 1 en 2 geëist dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Hij heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de nicknames ‘ [alias 1] ’ (Threema) en ‘ [alias 2] ’ (Encrochat) heeft gebruikt. Aangezien het bewijs tegen verdachte voornamelijk bestaat uit communicatie via Threema en Encrochat moet dit leiden tot een vrijspraak van het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder feit 1 primair ten laste gelegde in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de informatie uit de politiesystemen niet kan worden aangemerkt als een goed en van heling dus geen sprake kan zijn. Mocht de rechtbank daarover anders oordelen dan heeft hij vervolgens gesteld dat uit de subdossiers 1-B en 1-C niet volgt hoe de informatie bij ‘ [alias 2] ’ is terechtgekomen en van wie en wanneer ‘ [alias 2] ’ deze informatie heeft ontvangen. Hierdoor is er geen bewijs voor het opzettelijk uitlokken of het opzettelijk medeplichtig zijn aan de verkrijging van die politie-informatie middels oplichting. In de subdossiers 1-D tot en met 1-G en 1-I hebben ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 1] ’ slechts verzoeken tot informatie ontvangen. Niet blijkt dat deze informatie uiteindelijk bij hen is terechtgekomen. Er is dus evenmin bewijs voor het ten laste gelegde verwerven, voorhanden hebben of overdragen.
Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich voorts op het standpunt gesteld dat van medeplichtigheid aan oplichting geen sprake kan zijn, omdat het doorsturen van verzoeken om informatie het strafbare feit oplichting niet heeft bevorderd.
Volgens de raadsman kan evenmin bewezen worden dat verdachte de oplichting heeft uitgelokt. In dit verband heeft hij ten eerste opgemerkt dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte [medeverdachte 1] een vergoeding in het vooruitzicht heeft gesteld, als gevolg waarvan [medeverdachte 1] de verzochte informatie heeft opgevraagd. Ten tweede heeft de raadsman opgemerkt dat [medeverdachte 1] al langere tijd, dus ook al voordat verdachte in beeld kwam, informatie opvroeg en dat het in het vooruitzicht stellen van een vergoeding voor het plegen van het delict niet (meer) relevant is geweest.
Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor valsheid in geschrift, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. Hij heeft er in dit verband onder andere op gewezen dat zich in het dossier geen schriftelijke testbewijzen bevinden, zodat het onmogelijk is om vast te stellen dat deze vals zijn.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
(primair)
Aangezien de delictsomschrijving van het aan verdachte ten laste gelegde artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de term ‘goed’ bevat, dient de rechtbank te beoordelen of informatie uit politiesystemen kan worden aangemerkt als een goed als bedoeld in dit artikel.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met het opnemen van de term ‘goed’ in artikel 416 Sr aansluiting is gezocht bij de terminologie in het kader van andere vermogensdelicten, waaronder diefstal. Uit de jurisprudentie [2] volgt dat ook niet-stoffelijke objecten kunnen worden aangemerkt als goed, mits het gaat om een object dat naar zijn aard geschikt is om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken. Het moet gaan om een object dat naar zijn aard geschikt is om
weg te nemenen zich
toe te eigenen. De feitelijke heerschappij moet kunnen worden verplaatst. De enkele omstandigheid dat een object op geld waardeerbaar is en een bepaalde waarde vertegenwoordigt is niet toereikend voor het oordeel dat het gaat om een ‘goed’. [3]
Gegevens worden in de wet en in de jurisprudentie niet gelijkgesteld aan een ‘goed’. [4] Doorslaggevend argument is dat een goed individualiseerbaar is en dat degene die de feitelijke macht daarover heeft deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht erover verschaft. Gegevens kunnen echter worden overgenomen zonder dat de rechthebbende de beschikkingsmacht hierover verliest. In het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zijn daarom specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot gegevens. Zo is het ‘helen’ van niet-openbare gegevens strafbaar gesteld in artikel 139g Sr.
De rechtbank is van oordeel dat informatie uit politiesystemen niet kan worden aangemerkt als een ‘goed’ in de hierboven bedoelde zin, maar dat het gaat om gegevens. Het RTIC is met het mondeling doorgeven van de betreffende informatie aan [medeverdachte 1] namelijk niet de beschikkingsmacht over die informatie verloren, maar slechts de exclusieve bekendheid daarmee.
Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte
een goedheeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 1 primair ten laste gelegde heling.
(subsidiair)
[medeverdachte 1] is bij vonnis van 8 september 2023 [5] schuldig bevonden aan oplichting. Hij heeft, zo is geconcludeerd in het betreffende vonnis, in de ten laste gelegde periode meermalen gebeld met het RTIC en zich in die gesprekken voorgedaan als politieambtenaar met de naam [naam 3] of [naam 4] en het bij die namen behorende dienstnummer genoemd. De medewerk(st)ers van het RTIC meenden hierdoor dat zij met een politieambtenaar in actieve dienst spraken. Zij verstrekten dan ook de gegevens waarnaar werd gevraagd.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte medeplichtig is geweest aan oplichting door [medeverdachte 1] dan wel dat hij dit strafbare feit heeft uitgelokt, zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid en uitlokking is dubbel opzet vereist. Dat wil zeggen dat het opzet van de medeplichtige of de uitlokker gericht moet zijn geweest op zowel de ondersteuning van een delict respectievelijk het aanzetten van een ander om een delict te begaan als op de bestanddelen van dat delict. Hierbij volstaat voorwaardelijk opzet. Bovendien hoeft het opzet van de medeplichtige of uitlokker niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen
stellen dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict, in dit geval oplichting, omdat niet is gebleken dat hij wist van het voornemen van [medeverdachte 1] om te bellen met het RTIC, zich daarbij voor te doen als een van zijn ex-collega’s onder vermelding van hun dienstnummer, om op die wijze politie-informatie te verkrijgen. Evenmin is vast te komen staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit specifieke delict door [medeverdachte 1] zou worden gepleegd. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit het dossier niet is op te maken dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar kenden, dat zij rechtstreeks contact met elkaar hadden en dat verdachte ermee bekend was dat [medeverdachte 1] niet meer als politieambtenaar werkte en daarom door middel van het delict oplichting aan de politie-informatie kwam.
Het voorgaande brengt met zich dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat de feitelijke gedragingen van de verdachte met betrekking tot de vermoedelijk via [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verkregen politie-informatie mogelijk vallen onder de strafbepaling van artikel 139g Sr. Dit artikel is evenwel niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank zich daarover geen definitief oordeel heeft kunnen vormen.
Feit 2
Zoals hierboven, onder “inleiding”, vermeld waren er tijdens onderzoek Daun aanwijzingen van valsheid in geschrift. Eén van die aanwijzingen was een MMA-melding van 10 juli 2021. Deze melding hield kort samengevat in dat verdachte tegen betaling valse coronatestresultaten verstrekte. De contacten werden gelegd via zijn telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ).
Welk telefoonnummer gebruikte verdachte?
Vanaf 17 mei 2021 is het telefoonnummer [telefoonnummer] getapt. Op 18 mei 2021 vond een gesprek plaats, waarin de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] als zijn geboortedatum [geboortedatum 2] doorgeeft en zegt dat hij van de week een hersenbloeding heeft gehad. In een tweede gesprek op 18 mei 2021 geeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] zijn naam, [verdachte] en [naam 5] [6] , en adres, [adres 2] , door.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte op 10 mei 2021 is opgenomen in het ziekenhuis met een dubbele hersenbloeding. De doorgegeven geboortedatum is de geboortedatum van verdachte. Geconcludeerd wordt dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] kan worden geïdentificeerd als verdachte. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Tapgesprekken
Een groot aantal door verdachte gevoerde telefoongesprekken is getapt.
Hieronder worden de voor het ten laste gelegde feit relevante telefoongesprekken weergegeven.
Op 7 juni 2021 belde [getuige 1] (T) verdachte (S) op het telefoonnummer [telefoonnummer] [8] :
(…)
T: Ik heb ff (NTV) die moeten getest worden. Die vliegen zaterdag naar Monaco.
S: Ja.
T: Zal ik jou die dingen laten sturen?
S: Ja.
T: Paspoort?S: Ja, voorkant paspoort.
(…)
Op 18 september 2021 belde [getuige 4] (G) met verdachte (S) [9] :
(…)
S: Waar gaat het over?
G: PCR Test?(…)
G: Maar ben jij van de PCR testen?S: Ja, ik heb een teststraat ja.
G: Ja, dan ben jij dat. [naam 6] heeft jou 2 dagen geleden ’s avonds laat nog gebeld.
S: Ja.
G: Dan moest ik even mijn euh… [naam 7] , [naam 7] .
S: Oja, jajajaja, nu weet ik het. Ja klopt. Je moest nog even die dinge doorsturen he?G: Ja die ID-kaart, kan ik die gewoon naar jou app doorsturen?
S: Ja, die kun je gewoon door appen.G: Oke, ga ik doen. Dank je wel.
(…)
Getuigenverklaringen
Over het hierboven weergegeven telefoongesprek heeft [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) verklaard dat hij hierin naar een coronatest heeft gevraagd voor [getuige 2] . [getuige 2] had de test nodig, omdat hij naar Monaco ging. [getuige 1] heeft alleen het eerste contact gelegd tussen [getuige 2] en de persoon met wie hij het gesprek heeft gevoerd. [10]
[getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) heeft verklaard dat hij met zijn vrouw naar Monaco wilde. Hij heeft toen van zijn compagnon [getuige 1] een telefoonnummer gekregen. Dit telefoonnummer heeft hij vervolgens aan zijn vrouw
( [getuige 3]) gegeven. Zij heeft toen contact opgenomen met die mensen en een afspraak gemaakt om aan huis een COVID-test te doen. Ze hoefde niet getest te worden. Ze kreeg gewoon een A4-tje met een negatief testresultaat. Ook gaven ze een zelfde testresultaat voor [getuige 2] aan haar af. Hij heeft verklaard dat hij die testuitslag dus heeft gekregen zonder dat getest is. [11]
De vrouw van [getuige 2] , [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), is ook gehoord. Zij heeft verklaard dat ze in juni 2021 een test nodig hadden, omdat ze op reis wilden gaan naar Monaco. Haar man heeft haar toen een telefoonnummer gegeven en uitgelegd dat ze bij de mensen van dit telefoonnummer een afspraak konden maken om thuis te laten testen op COVID. [getuige 3] heeft dit nummer gebeld en een afspraak gemaakt. Er kwam vervolgens een meneer aan de deur. Hij overhandigde haar een enveloppe met daarin een negatieve testuitslag voor haar en haar man. [getuige 3] heeft verklaard dat ze dus twee negatieve testresultaten heeft gekregen zonder dat ze getest zijn. [12]
[getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) heeft verklaard dat ze van een kennis, genaamd [naam 6] , een naam en telefoonnummer kreeg van een persoon die haar aan een bewijs van een negatief testresultaat kon helpen zonder dat ze een test hoefde te doen. Het telefoonnummer van deze man is [telefoonnummer] . [getuige 4] heeft met dit nummer, in haar telefoon opgeslagen onder de naam ‘ [verdachte] ’, gebeld. Hij zei dat ze een kopie van haar ID-bewijs moest sturen. Dat heeft ze via de app naar hem toegestuurd. Heel snel daarna kreeg ze via de mail een negatief testresultaat. [getuige 4] heeft verklaard dat ze geen test heeft gedaan. [13]
Conclusie
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte
meerdere keren is gebeld met de vraag naar een coronatestbewijs, zodat bijvoorbeeld een reis gemaakt kon worden. Deze personen kregen vervolgens (fysiek of per mail) een coronatestuitslag zonder dat zij op corona waren getest. De raadsman heeft aangevoerd dat niet is vast te stellen of deze uitslagen vals zijn, omdat zij zich niet in het dossier bevinden. De rechtbank gaat hierin niet mee, omdat zij van oordeel is dat een coronatestuitslag per definitie vals is als daaraan voorafgaand, zoals de getuigen verklaren, geen coronatest is gedaan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
valse coronatestuitslagen heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze uitslagen telkens bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs ontbreekt waaruit kan blijken dat verdachte het feit beging in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier evenmin wettig en overtuigend bewijs om te kunnen concluderen dat verdachte degene is geweest die de coronatestuitslagen valselijk heeft opgemaakt. Het dossier bevat daarvoor wel aanwijzingen. Zo zijn op de harde schijf die onder verdachte in beslag is genomen documenten aangetroffen met als inhoud een (te bewerken) coronatestbewijs. Enkele van die documenten zijn voor het laatst door verdachte bewerkt. Deze documenten kunnen echter niet in verband worden gebracht met voornoemde getuigen. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit ten laste gelegde onderdeel vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 september 2021 in Nederland
valse coronatestuitslagen heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat die coronatestuitslagen bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Bewezen is, zoals ten laste gelegd, dat verdachte valse coronatestuitslagen heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad. In artikel 225, tweede lid, Sr, is echter strafbaar gesteld het
opzettelijkafleveren en voorhanden hebben van dergelijke geschriften. Omdat het bestanddeel “opzettelijk” in de tenlastelegging (en daarom ook in de bewezenverklaring) ontbreekt, levert het bewezen verklaarde niet het in voornoemd artikellid opgenomen strafbare feit op. Het bewezen verklaarde valt ook niet onder het bereik van een andere strafbepaling. Verdachte moet daarom ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De in beslag genomen voorwerpen

Onder verdachte zijn 19 Covid-Testers, een IPad, een harde schijf en een IPhone in beslag genomen.
De raadsman heeft zich, in het geval van een veroordeling, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de IPad. Volgens hem kan niet worden vastgesteld dat de IPad een rol heeft gespeeld bij een strafbaar feit, zodat die aan verdachte moet worden teruggegeven.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde Covid-Testers, IPad, harde schijf en IPhone. In dit verband overweegt de rechtbank dat de goederen niet in verband zijn te brengen met een bewezenverklaard strafbaar feit. De artikelen 33a, 36b en 36c Sr bieden ook overigens geen aanknopingspunt om tot verbeurdverklaring respectievelijk onttrekking aan het verkeer over te gaan. Daarbij komt dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak feit 1
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring feit 2
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit 2
- verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van 19 STK Covid-Testers, 1 STK IPad, 1 STK harde schijf en de IPhone als vermeld op de beslaglijst van 11 juli 2023 aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Rijksrecherche met onderzoeksnummer 20210028 (DAUN). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Vgl. ECLI:NL:HR:2017:2573 en de bij dit arrest behorende conclusie ECLI:NL:PHR:2017:805.
4.Vgl. onder meer de Memorie van Toelichting op de Wet computercriminaliteit III, Kamerstukken 2015-2016, 34372, nr. 3 (MvT), hoofdstuk 4.
6.Opmerking rechtbank: de echtgenote van verdachte heet [naam 5] , net als hun dochter. Dit volgt uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2020, pagina 1073.
7.Proces-verbaal identificatie van 19 mei 2021, met bijlagen, pagina’s 702-704.
8.Een geschrift, zijnde een weergave van een tussen verdachte en [getuige 1] gevoerd telefoongesprek op 7 juni 2021, pagina 736.
9.Een geschrift, zijnde een weergave van een tussen verdachte en [getuige 4] gevoerd telefoongesprek op 18 september 2021, pagina 783.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 november 2021, pagina’s 733-735.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 16 november 2021, pagina’s 738-740.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 22 november 2021, pagina’s 742-744.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 10 november 2021, pagína’s 779-786.