ECLI:NL:RBOVE:2023:3575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
71/262098-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een ex-politieambtenaar voor oplichting, identiteitsfraude en witwassen

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 33-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden voor meerdere misdrijven, waaronder oplichting, identiteitsfraude en witwassen. De verdachte, een ex-politieambtenaar, heeft zich gedurende een periode van meer dan vier maanden schuldig gemaakt aan het opvragen van politie-informatie door zich voor te doen als politieambtenaar. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van de namen en dienstnummers van zijn ex-collega's, waardoor hij toegang kreeg tot vertrouwelijke gegevens van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere momenten, tussen 25 maart 2020 en 14 augustus 2020, deze informatie heeft opgevraagd en misbruikt, wat leidde tot schade voor de betrokken politieambtenaren en de integriteit van de politieorganisatie in gevaar bracht.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van € 25.100, dat hij niet kon verantwoorden. Dit bedrag werd aangetroffen tijdens een doorzoeking van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit criminele activiteiten, hoewel de verdachte beweerde dat het geld afkomstig was uit legale bronnen zoals fooien en casinowinsten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van kinderporno, omdat niet kon worden bewezen dat hij hiervan op de hoogte was.

De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een verlaging van de straf. De verdachte moet ook immateriële schadevergoeding betalen aan de benadeelde politieambtenaren, die elk € 2.500 vorderen. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, omdat de verdachte de goede naam van de benadeelden heeft geschaad en hen in een stressvolle situatie heeft gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 71/262098-22 (P)
Datum vonnis : 8 september 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 augustus 2023 en 8 september 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw
mr. M. van der Steeg, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen door mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat in Oosterbeek, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 al dan niet met anderen schuldig
heeft gemaakt aan oplichting;
feit 2:van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 al dan niet met anderen
identiteitsfraude heeft gepleegd;
feit 3:zich op 18 augustus 2020 al dan niet met anderen schuldig heeft gemaakt aan (
primair) het witwassen dan wel (
subsidiair) helen van € 25.100,--;
feit 4:op 18 augustus 2020 kinderporno in bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te [plaats] en/of in de gemeente Apeldoorn, en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, telkens) een medewerker/ster van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de Regiopolitie Oost-Nederland heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- op of omstreeks 13 en/of 14 april 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de naam [naam 1]
en/of een [Keno-nummer 1] (subdossier 1-A), en/of
- op of omstreeks 7 juni 2020 en/of 2 juli 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent het BSN
nummer [BSN-nummer 1] (subdossier 1-B), en/of
- op of omstreeks 24 juli 2020 en/of 27 juli 2020 (te 17.11 uur) (telkens) (politie)informatie omtrent de/het BSN nummer(s) [BSN-nummer 2] en/of [BSN-nummer 3] en/of [BSN-nummer 4] en/of [BSN-nummer 5] (subdossier 1-E), en/of
- op of omstreeks 27 juli 2020 (te 17.18 uur) en/of 28 juli 2020 en/of 4 augustus 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de/het kenteken(s) [kenteken 1] en/of [kenteken 2] en/of [kenteken 3] (subdossier 1-F), en/of
- op of omstreeks 6 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [Keno-nummer 2] (subdossier 1-G), en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [BSN-nummer]
(subdossier 1-H), en/of
- op of omstreeks 14 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [BSN-nummer 6] (subdossier 1-H), en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [Keno-nummer 3] (subdossier 1-I)
door toen daar (telkens) telefonisch contact op te nemen met een medewerker/ster van dat RTIC en zich daarbij (telkens) voor te doen als zijnde de politieambtenaar [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (daarbij/vervolgens) het bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] behorende dienstnummer van die politieambtenaar te noemen/vermelden en/althans/in elk geval zich tegenover die medewerker/ster van dat RTIC telkens voor te doen als politieambtenaar in (actieve) dienst van die regiopolitie/politie-eenheid Oost-Nederland;
feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14
augustus 2020 te [plaats] en/of in de gemeente Apeldoorn en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende
persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een of meer ander(en), te
weten: de na(a)m(en) en/of dienstnummer(s) van de politieambtena(a)r(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gebruikt, door zich (telkens) in de (telefonische) contact(en) met (een) medewerker(s) van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de regiopolitie Oost-Nederland te ïdentificeren en/of voor te stellen en/of in/aan te melden als zijnde die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] met daarbij/telkens het bij die perso(o)n(en) behorende dienstnummer, (telkens) met het oogmerk om zijn, verdachtes en/of verdachtes mededader(s), identiteit te verhelen en/of de identiteit van die ander(en) te misbruiken, waardoor (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
feit 3:
(primair)
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te [plaats] , en/althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. a) van één of meer voorwerp(en), te weten van een (contant) geldbedrag(en) (circa) 25.100,-- euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op
het/de geldbedrag(en) en/of dat voertuig was/waren, en/of heeft verborgen/verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) één of meer voorwerp(en), te weten een (contant) geldbedrag tot een totaal bedrag van (circa) 25.100,-- euro, althans enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen:
(subsidiair)
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te [plaats] ,
en/althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(circa) 25.100,-- euro, althans enig(e) geldbedrag(en), heeft/hebben verworven, voorhanden
heeft/hebben gehad, en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten
tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dat geldbedrag(en) wist(en) dat het een door misdrijf verkregen geld betrof;
feit 4:
hij op of omstreeks 18 augustus 2020
te [plaats] , in elk geval in Nederland,
11, althans een of meer afbeeldingen, te weten 8 foto's en/of 3 films/video's
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken
in het bezit heeft gehad,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de penis anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (foto's in de toonmap: [foto naam 4] )
en/of
het met de penis betasten en/of aanraken van de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met de vinger/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had
bereikt (foto in de toonmap: [foto naam 3] )
en/of
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon poseert in een onnatuurlijke omgeving, te weten op een bed met een volwassen man liggend naast zich, en/of met een (onnatuurlijk) voorwerp, te weten een telefoon en/of in een onnatuurlijke/erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn leeftijd past en/of waarbij die volwassen man deze persoon (vervolgens) in die (opeenvolgende) afbeelding(en)/filmfragment(en) van zijn kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of de uitsnede van de foto('s)/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel in beeld gebracht wordt (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (Foto in de toonmap: [foto naam 1] )
en/of
het houden van een (stijve) penis (dicht) bij/naast het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (Foto's in
toonmap: [foto naam 2] ).
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 17 juni 2020 is een strafrechtelijk onderzoek, genaamd Laval, gestart. In dit onderzoek is [verdachte] (hierna: verdachte) aangemerkt als verdachte van onder andere medeplegen van oplichting. Uit dit onderzoek zou blijken dat verdachte, die een ex-politieambtenaar is, politie-informatie verkreeg door in te bellen bij het Real Time Intelligence Center (hierna: RTIC) van de politie-eenheid Oost-Nederland en gebruik te maken van namen en dienstnummers van ex-collega’s. Hij sprak daarbij in politiejargon. De gevraagde informatie, zoals kentekens, BSN-nummers en postcodes, werd vervolgens door het RTIC verstrekt aan verdachte. Verdachte zou deze informatie vervolgens hebben doorgespeeld aan medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), die het op zijn beurt weer zou hebben doorverkocht aan (onder meer) medeverdachte [medeverdachte 2] . Het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 heeft betrekking op het door verdachte opvragen van politie-informatie.
Tijdens de doorzoeking die plaatsvond op het toenmalige verblijfsadres van verdachte in het kader van onderzoek Laval, zijn een contant geldbedrag van € 25.110,-- en diverse digitale gegevensdragers in beslag genomen. Op een tweetal gegevensdragers zijn vervolgens afbeeldingen (foto’s en video’s) aangetroffen die mogelijk als kinderporno kunnen worden aangemerkt. Hierop zien respectievelijk feit 3 en feit 4.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. In dit verband heeft hij opgemerkt dat met name uit het korte tijdsverloop tussen het moment dat de vraag om informatie bij
[medeverdachte 1] werd uitgezet en het moment dat verdachte die betreffende informatie opvroeg bij het RTIC, blijkt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] .
Volgens de officier van justitie kan ook het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte contant geld voorhanden heeft gehad, zodat tot een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen, door hem alleen gepleegd, kan worden gekomen. Over de hoogte van het ten laste gelegde bedrag heeft zij opgemerkt dat dit naar beneden moet worden bijgesteld met in ieder geval € 6.600,--, omdat er een concrete en geverifieerde verklaring is gegeven voor de herkomst van dat deel, namelijk dat het fooiengeld zou betreffen dat [naam 2] , de partner van verdachte, van zijn werkgever heeft ontvangen.
Tot slot heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde bezit van de voor de gebruiker toegankelijke kinderpornografische videobeelden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De overige aangetroffen afbeeldingen waren zogenoemde “cachebestanden” en als zodanig niet direct toegankelijk voor verdachte, zodat niet kan worden bewezen dat hij deze afbeeldingen in bezit heeft gehad, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht op grond van de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte en de andere hierna opgesomde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde oplichting heeft gepleegd, door in de ten laste gelegde periode meermalen te bellen met het RTIC en zich in die gesprekken telkens voor te doen als politieambtenaar [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , het bij die [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] behorende dienstnummer te noemen en te spreken in politiejargon. De medewerk(st)ers van het RTIC meenden hierdoor dat zij met een politieambtenaar in actieve dienst spraken. Zij verstrekten daarom de gegevens waarnaar werd gevraagd.
Door aldus te handelen acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 ten laste gelegde persoonsgegevens van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gebruikt en daarmee hun identiteit heeft misbruikt. Datzelfde geldt voor de identificerende gegevens van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Weliswaar zijn de bevragingen onder die namen niet onder feit 1 opgesomd, maar uit het dossier en uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring is gebleken dat verdachte in andere gevallen ook de identificerende gegevens van déze voormalige collega’s heeft misbruikt.
Met betrekking tot het medeplegen van beide ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] of een onbekende derde, opzet hadden op de door verdachte gepleegde gronddelicten, omdat niet kan worden vastgesteld dat zij wisten van de wijze waarop verdachte de politie-informatie vergaarde, te weten door te bellen met het RTIC, zich daarbij met gebruikmaking van oplichtingsmiddelen voor te doen als een van zijn ex-collega’s onder vermelding van hun dienstnummer. De rechtbank wil wel aannemen dat de medeverdachten hebben geweten dat de informatie wederrechtelijk door verdachte werd verkregen, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat verdachte, bij het oplichten van het RTIC en/of het misbruiken van identificerende gegevens van derden, nauw en bewust heeft samengewerkt met (een van) de medeverdachten. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 alleen heeft gepleegd. Het onderdeel “medeplegen” acht de rechtbank niet bewezen.
Nu verdachte deze feiten voor het overige heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
1. Het proces-verbaal de terechtzitting van 21 augustus 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van bevindingen betreffende 139 verdachte inbelmomenten van 31 maart 2021, pagina’s 373 tot en met 429;
3. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 18 januari 2021, pagina’s 628 tot en met 631;
4. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 18 januari 2021, pagina’s 637 tot en met 640;
5. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 18 januari 2021, pagina’s 632 tot en met 636;
6. het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 18 januari 2021, pagina’s 641 tot en met 644.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij de doorzoeking op het toenmalige verblijfsadres van verdachte aan [adres 2] is op aanwijzing van verdachte een bedrag van € 25.100,-- aangetroffen in de zakken van twee jassen. [3] De bundels geld waren verpakt in huishoudfolie en elke bundel, waarvan de inhoud is geteld, had een waarde van € 1.000,--. [4]
Verdachte heeft over het aangetroffen geldbedrag verklaard dat dit van hem en zijn partner [naam 2] is. Ongeveer € 10.000,-- is van [naam 2] en de rest is van hemzelf. Dat geld heeft verdachte naar eigen zeggen verkregen uit gokken en sparen. [5]
Het toetsingskader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [6]
De rechtbank dient bij de beoordeling het volgende toetsingskader te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van dit laatste sprake is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de legale herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gronddelict?
De rechtbank is op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat het niet denkbeeldig is dat verdachte geld heeft verdiend met het handelen in politie-informatie. De rechtbank is echter ook van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het in de woning aangetroffen contante geldbedrag daadwerkelijk van die illegale handel afkomstig is. Verdachte ontkent dit en concrete bewijsmiddelen hiervoor ontbreken. Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen geldbedrag door eigen misdrijf is verkregen, dient het hiervoor uiteengezette algemene toetsingskader voor witwassen te worden toegepast.
Het vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte een groot contant geldbedrag in zijn huis had liggen en dat dit geldbedrag bestond uit allemaal coupures van € 50,-- die in stapeltjes van € 1.000,-- waren gewikkeld in huishoudfolie. De herkomst van dat geldbedrag kan niet worden verklaard door legale inkomsten van verdachte noch van zijn partner. Het hebben van een groot contant geldbedrag, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep, is een bekende witwastypologie. [7] De rechtbank acht het ook een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van een dergelijk groot geldbedrag door een privépersoon hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Daarbij komt dat verdachte geen administratie of andere documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat het geld een legale herkomst heeft.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het in het huis van verdachte onder de hiervoor genoemde omstandigheden aangetroffen contante geldbedrag een vermoeden van witwassen oplevert. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte heeft verklaard dat een bedrag van tussen de € 6.000,-- en € 7.200,-- door zijn partner [naam 2] is gespaard en afkomstig is van fooiengeld uit zijn werk in de horeca. Het overige geld heeft verdachte verkregen van familieleden voor zijn verjaardag en uit casinowinsten. Met betrekking tot de vraag waarom het geld contant in huis lag en niet op een bankrekening was gestort, heeft verdachte ter terechtzitting nog verklaard dat hij dit niet deed, omdat de bank een betaling vraagt voor een storting.
Met betrekking tot het bedrag dat uit fooiengeld zou bestaan, overweegt de rechtbank dat, hoewel wordt bevestigd door [naam 2] en zijn leidinggevende dat [naam 2] in de loop der jaren ongeveer een dergelijk contant bedrag aan fooiengeld heeft ontvangen, de rechtbank niet kan vaststellen dat dit fooiengeld ook daadwerkelijk deel uitmaakte van het contante geldbedrag dat is aangetroffen. Blijkens het dossier heeft verdachte immers – in tegenstelling tot wat hij ter terechtzitting heeft verklaard – meermalen grote contante geldbedragen op zijn bankrekeningen gestort, [8] zodat niet valt uit te sluiten dat dit het fooiengeld betrof. De verklaring van verdachte dat het resterende geldbedrag van ongeveer € 18.000,-- bestaat uit verjaardagsgeld en casinowinsten acht de rechtbank, bij gebreke aan enige onderbouwing, eveneens onvoldoende concreet en verifieerbaar.
Verdachte heeft hiermee geen aannemelijke verklaring afgelegd waaruit de legale herkomst van het grote contante geldbedrag blijkt. De verklaring van verdachte biedt aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen. Op basis van het hiervoor aangehaalde kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft, zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Concluderend
Alles in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden had onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Van enige door verdachte verrichte handelingen die waren gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld is niet gebleken, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 4
De rechtbank stelt vast dat tijdens de doorzoeking op 18 augustus 2020 diverse digitale gegevensdragers in beslag zijn genomen. Op die gegevensdragers zijn in totaal negen unieke afbeeldingen aangetroffen en twee kopieën van afbeeldingen. Van deze (kopieën van) afbeeldingen bleken er acht niet toegankelijk te zijn voor de gebruiker van de gegevensdrager. Gelet op het feit dat deze acht afbeeldingen niet toegankelijk waren voor verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte die acht afbeeldingen
opzettelijkin zijn bezit heeft gehad op 18 augustus 2020. Voor opzettelijk bezitten, dat wil zeggen willens en wetens of bewust bezitten, is immers tenminste vereist dat de verdachte wetenschap heeft van het bezit van in dit geval kinderpornografische afbeeldingen. Nu voor die wetenschap bewijs ontbreekt spreekt de rechtbank verdachte vrij voor wat betreft het bezit van deze acht afbeeldingen.
Een video, die was gedeeld in een WhatsApp-groep, was voor verdachte wel toegankelijk. Verdachte heeft over die video verklaard dat hij die niet bewust heeft gedownload en hij herkent de beschrijving van de video ook niet. De verklaring van verdachte dat hij de video niet bewust heeft gedownload en dat die mogelijk als gevolg van de WhatsApp-instellingen automatisch is gedownload, acht de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk, temeer omdat het slechts om één video gaat. De rechtbank kan ook op basis van de overige inhoud van het dossier niet vaststellen dat verdachte de video bewust, dat wil zeggen willens en wetens, heeft gedownload, of op enig moment heeft bekeken, of anderszins heeft geweten dat deze op zijn telefoon was opgeslagen. Zonder bewijs voor wetenschap van de kinderpornografische video kan het opzettelijk bezit van kinderpornografisch materiaal niet worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte daarom eveneens vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 in Nederland, meermalen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, telkens een medewerker/ster van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de Regiopolitie Oost-Nederland heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- op 13 en 14 april 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de naam [naam 1] en een [Keno-nummer 1] , en
- op 7 juni 2020 en 2 juli 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent het BSN nummer [BSN-nummer 1] , en
- op 24 juli 2020 en 27 juli 2020 (te 17.11 uur) (telkens) (politie)informatie omtrent de BSN nummers [BSN-nummer 2] en [BSN-nummer 3] en [BSN-nummer 4] en [BSN-nummer 5] , en
- op 27 juli 2020 (te 17.18 uur) en 28 juli 2020 en 4 augustus 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] en [kenteken 3] , en
- op 6 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [Keno-nummer 2] , en
- op 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [BSN-nummer] , en
- op 14 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [BSN-nummer 7] , en
- op 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [Keno-nummer 3]
door telkens telefonisch contact op te nemen met een medewerker/ster van dat RTIC en zich daarbij telkens voor te doen als zijnde de politieambtenaar [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en het bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] behorende dienstnummer te noemen en zich tegenover die medewerker/ster van dat RTIC telkens voor te doen als politieambtenaar in actieve dienst van die politie-eenheid Oost-Nederland;
feit 2:
hij in de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 in Nederland meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van anderen, te weten: de namen en dienstnummers van de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft gebruikt, door zich telkens in de telefonische contacten met medewerkers van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de regiopolitie Oost-Nederland te identificeren en voor te stellen als zijnde die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] met daarbij het bij die persoon behorende dienstnummer, telkens met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en de identiteit van die anderen te misbruiken, waardoor telkens enig nadeel kon ontstaan;
feit 3, primair:
hij op 18 augustus 2020 te [plaats] een voorwerp, te weten geld tot een totaalbedrag van 25.100,-- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 231b, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van de misdrijven:
oplichting, meermalen gepleegd;
en
het opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
feit 3, primair:
het misdrijf:
witwassen.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de media-aandacht die er voor verdachte en deze zaak is. Ook heeft zij verzocht de proceshouding van verdachte op waarde te schatten en gesteld dat verdachte – in tegenstelling tot wat de officier van justitie daarover heeft gezegd – ter zitting berouw heeft getoond. De raadsvrouw heeft bepleit meer gewicht toe te kennen aan het voorwaardelijk strafdeel en daaraan een flinke proeftijd te verbinden.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en identiteitsfraude door gedurende een langere periode meerdere malen, tenminste 139 keer, te bellen met het RTIC en zich in die gesprekken telkens voor te doen als politieambtenaar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] of [slachtoffer 4] , het bij die politieambtenaren behorende dienstnummer te noemen en te spreken in politiejargon. De medewerk(st)ers van het RTIC meenden hierdoor dat zij met een politieambtenaar in actieve dienst spraken. Zij verstrekten daarom de gegevens waarnaar werd gevraagd. Verdachte vroeg deze gegevens kennelijk op naar aanleiding van verzoeken van derden. Verdachte verstrekte de verkregen gegevens vervolgens ook weer direct of indirect aan die derden. De informatie die verdachte doorspeelde betrof steeds informatie uit de politiesystemen die exclusief voor de politie behoort te blijven. Dit handelen heeft er voor gezorgd dat personen, over wie de politie informatie had verzameld, op de hoogte waren van de informatie die over hen bekend was bij de politie.
Politieambtenaren én burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat binnen de politieorganisatie bekende informatie niet met buitenstaanders of criminelen gedeeld wordt. Verdachte is zelf werkzaam geweest bij de politie en wist dus dat het van groot belang is dat bepaalde informatie geheim wordt gehouden voor en tijdens opsporingsonderzoeken. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn kennis van de politieorganisatie en – nog kwalijker – van de goede naam van zijn ex-collega’s, waardoor zij onderwerp van onderzoek zijn geweest. Dit heeft grote gevolgen gehad voor hen, zo blijkt ook uit de toelichting op de door hen ingediende vorderingen tot schadevergoeding. Daarmee heeft verdachte onder andere het vertrouwen dat politieambtenaren in elkaar moeten kunnen stellen, maar ook het vertrouwen dat de maatschappij in de politieorganisatie moet kunnen hebben op uitermate laakbare wijze beschaamd. Verdachte ondermijnde met zijn handelen de rechtsstaat en door zijn toedoen werd ook de opsporing van verdachten van zware criminaliteit in concrete zaken bemoeilijkt. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de verkregen informatie is gebruikt om concurrerende criminelen, en/of hun naasten, fysiek of anderszins ernstig nadeel te berokkenen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan witwassen. Het kwalijke aan witwassen is dat de onderliggende criminaliteit wordt gefaciliteerd en het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte reeds in 2018, derhalve voor het plegen van de onderhavige strafbare feiten, is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit, namelijk het verstrekken van informatie uit de politiesystemen die geheim behoorde te blijven, terwijl verdachte nog in dienst was bij de politie.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 10 november 2020 in verzekering is gesteld in verband met de ten laste gelegde feiten. Deze datum geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op 8 september 2023, ongeveer twee jaren en tien maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus overschreden met ongeveer tien maanden en de rechtbank zal dit verdisconteren in de hoogte van de op te leggen straf.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf, waarbij de rechtbank de feiten anders weegt dan de officier van justitie blijkens zijn strafeis heeft gedaan. De rechtbank is namelijk van oordeel dat gelet op de ernst van de delicten, de wijze waarop die door verdachte zijn gepleegd, en het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor het verstrekken van informatie uit de politiesystemen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur geboden is en een voorwaardelijk strafdeel een gepasseerd station is. Als de redelijke termijn niet zou zijn geschonden, zou de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden hebben opgelegd. Vanwege de schending van de redelijke termijn met ongeveer tien maanden zal de rechtbank die straf verlagen met twee maanden en aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft – in samenhang met de door hem gestelde bewezenverklaring voor alle feiten – het standpunt ingenomen dat al het op de beslaglijst vermelde dient te worden verbeurd verklaard.
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 25.100,-- moet worden verbeurd verklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan verdachte toebehorende op de beslaglijst vermelde personenauto, twee computers en de administratie. De rechtbank gelast eveneens de teruggave van de GSM aan verdachte, met dien verstande dat de officier van justitie het op de GSM aangetroffen kinderpornografische videobestand permanent dient te (laten) verwijderen vóór teruggave van de GSM aan verdachte. Deze GSM is zonder dat videobestand niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering verzet zich ook niet tegen teruggave.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1]hebben zich – ieder afzonderlijk – als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vorderen verdachte te veroordelen om aan elk van hen schadevergoeding te betalen van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het bedrag wordt telkens gevorderd ter vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat alle vorderingen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst gesteld dat verdachte zich er in kan vinden dat er schade vergoed moet worden aan de vier benadeelde partijen en heeft zich voor wat betreft de hoogte van de schadevergoedingen aan [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de raadsvrouw verzocht om het bedrag van de toe te wijzen schadevergoeding te matigen, omdat [slachtoffer 4] niet als verdachte is aangemerkt en zijn naam minder vaak lijkt te zijn gebruikt door verdachte dan die van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan voor vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank stelt, de aard en ernst van de normschending mede in aanmerking genomen, vast dat een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. Verdachte heeft door zijn handelen de goede naam van alle benadeelde partijen geschaad. De benadeelde partijen zijn onderzocht en gehoord door de Rijksrecherche en daarbij zijn ook BOB-middelen ingezet. Door het ingestelde onderzoek ontstond het risico dat leidinggevenden en collega’s het vertrouwen in hen kwijtraakten. Deze situatie heeft gezorgd voor stress en spanningen bij de benadeelde partijen en hun naasten. Dat [slachtoffer 4] formeel niet als verdachte is aangemerkt maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zijn schade anders moet worden gewaardeerd en de rechtbank maakt daarom geen onderscheid tussen de vier ingediende vorderingen.
De rechtbank stelt in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval en de gegeven onderbouwingen, de immateriële schadevergoeding voor elk van de benadeelde partijen naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 140 (vier vorderingen x 35 dagen per vordering) dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 55, 57 en 60a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van de misdrijven:
oplichting, meermalen gepleegd;
en
het opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd;
feit 3, primair:
het misdrijf:
witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]tot een bedrag van € 2.500,--(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] : van een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--, (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]tot een bedrag van
€ 2.500,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] : van een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--, (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]tot een bedrag van € 2.500,--(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] : van een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--, (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]tot een bedrag van
€ 2.500,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] : van een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--, (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 augustus 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp onder nummer 1, te weten een geldbedrag van € 25.100,--;
- gelast de teruggave van de personenauto, twee computers, GSM en administratie, zoals vermeld op de als bijlage aangehechte beslaglijst van in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijke beslagtitel van 20 juli 2023, aan verdachte en geeft daarbij opdracht aan de officier van justitie om het op de GSM aangetroffen kinderpornografische videobestand permanent te (laten) verwijderen vóór teruggave van de GSM aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.
Buiten staat
Mr. Beljaars is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Rijksrecherche met onderzoeksnummer 20200057 (Laval). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Rijksrecherche met onderzoeksnummer 20200057 (Laval). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2020, pagina’s 467 tot en met 470.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2020, pagina’s 467 tot en met 470.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 november 2020, pagina 472.
6.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
7.De zogenoemde witwastypologieën zijn beschrijvingen van kenmerken die op basis van ervaring wijzen op witwassen, waarbij het doorgaand gaat om op zichzelf niet verboden gedragingen, die echter in samenhang kunnen wijzen op pogingen en de herkomst van crimineel geld te verhullen.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 november 2020, pagina 473.