ECLI:NL:RBOVE:2023:3620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
71/262214-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldige bevinding en strafoplegging voor het handelen in illegale wapens en het verkrijgen van politie-informatie

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in illegale wapens en het verkrijgen van politie-informatie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van verschillende wapens, waaronder een nabootsing van een automatisch geweer en een traangasbusje, en heeft hem veroordeeld tot een geldboete van €1.000,--. De verdachte was niet schuldig bevonden aan de andere tenlastegelegde feiten, waaronder oplichting en identiteitsfraude, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op deze delicten. De rechtbank oordeelde dat de informatie uit politiesystemen niet als 'goed' kon worden aangemerkt in de zin van de wet, waardoor de verdachte ook vrijgesproken werd van heling van politie-informatie. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn bij het bepalen van de straf. De vorderingen van benadeelde partijen werden afgewezen omdat de verdachte van het relevante feit werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 71/262214-22 (P)
Datum vonnis : 8 september 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats],
wonende aan het [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 augustus 2023 en 8 september 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. Th. U. Hiddema, advocaat in Maastricht, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen door mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat in Oosterbeek, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 (
primair) al dan niet met anderen schuldig heeft gemaakt aan oplichting dan wel (
subsidiair) in die periode medeplichtig is geweest aan oplichting door [medeverdachte] en/of dit strafbare feit heeft uitgelokt;
feit 2:zich van 25 maart 2020 tot en met 31 december 2020 schuldig heeft gemaakt aan het
(gewoonte)helen van (politie)informatie;
feit 3:van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 al dan niet met anderen
identiteitsfraude heeft gepleegd;
feit 4:op 18 augustus 2020 een nabootsing van een automatisch geweer en/of een traangasbusje en/of een katapult en/of een ploertendoder en/of een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
(primair)
hij op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te Warnsveld, in de gemeente Zutphen en/of in de gemeente Apeldoorn, en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) een medewerker/ster van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de Regiopolitie Oost-Nederland heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- op of omstreeks 13 en/of 14 april 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de naam [naam 1]
en/of een keno [nummer 1] (subdossier 1-A), en/of
- op of omstreeks 7 juni 2020 en/of 2 juli 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent het BSN
nummer [nummer 2] (subdossier 1-B), en/of
- op of omstreeks 24 juli 2020 en/of 27 juli 2020 (te 17.11 uur) (telkens)
(politie)informatie omtrent de/het BSN nummer(s) [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of [nummer 6] (subdossier 1-E), en/of
- op of omstreeks 27 juli 2020 (te 17.18 uur) en/of 28 juli 2020 en/of 4 augustus 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de/het kenteken(s) [kenteken 1] en/of [kenteken 2] en/of [kenteken 3] (subdossier 1-F), en/of
- op of omstreeks 6 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [nummer 7] (subdossier 1-G), en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [nummer 8]
(subdossier 1-H), en/of
- op of omstreeks 14 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [nummer 9] (subdossier 1-H), en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [nummer 10] (subdossier 1-I)
door toen daar (telkens):
- aan zijn verdachtes mededader de te bevragen (politie)informatie en/althans de na(a)m(en)
en/of kenteken(s) door te geven en/althans afspraken te maken met betrekking tot de op te vragen (politie) informatie, en/of (vervolgens)
- telefonisch contact op te nemen met een medewerker/ster van dat RTIC en zich daarbij (telkens) voor te doen als zijnde de politieambtenaar [alias 1] en/of [alias 2] en/of
(daarbij/vervolgens) het bij die [alias 1] en/of [alias 2] behorende dienstnummer van die
politieambtenaar te noemen/vermelden en/althans/in elk geval zich tegenover die
medewerker/ster van dat RTIC telkens voor te doen als politieambtenaar in (actieve) dienst van die regiopolitie/politie-eenheid Oost-Nederland;
voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen:
(subsidiair)
[medeverdachte] op een of meer (nader te noemen) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te Warnsveld, in de gemeente Zutphen en/of in de gemeente Apeldoorn, en/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(telkens) een medewerker/ster van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de Regiopolitie Oost-Nederland heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- op of omstreeks 13 en/of 14 april 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de naam [naam 1]
en/of een keno [nummer 1] (subdossier 1-A), en/of
- op of omstreeks 7 juni 2020 en/of 2 juli 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent het BSN
nummer [nummer 2] (subdossier 1-B), en/of
- op of omstreeks 24 juli 2020 en/of 27 juli 2020 (te 17.11 uur) (telkens) (politie)informatie omtrent de/het BSN nummer(s) [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of [nummer 6] (subdossier 1-E), en/of
- op of omstreeks 27 juli 2020 (te 17.18 uur) en/of 28 juli 2020 en/of 4 augustus 2020 (telkens) (politie)informatie omtrent de/het kenteken(s) [kenteken 1] en/of [kenteken 2] en/of [kenteken 3] (subdossier 1-F), en/of
- op of omstreeks 6 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [nummer 7] (subdossier 1-G), en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [nummer 8]
(subdossier 1-H), en/of
- op of omstreeks 14 augustus 2020 (politie)informatie omtrent het BSN nummer [nummer 9] (subdossier 1-H), en/of
- op of omstreeks 13 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [nummer 10] (subdossier 1-I)
door toen daar (telkens) telefonisch contact op te nemen met een medewerker/ster van dat RTIC en zich daarbij (telkens) voor te doen als zijnde de politieambtenaar [alias 1] en/of [alias 2] en/of (daarbij/vervolgens) het bij die [alias 1] en/of [alias 2] behorende dienstnummer van die politieambtenaar te noemen/vermelden en/althans/in elk geval zich tegenover die medewerker/ster van dat RTIC telkens voor te doen als politieambtenaar in (actieve) dienst van die regiopolitie/politie-eenheid Oost-Nederland,
bij en/of tot het plegen van welk(e) voornoemd(e) feit(en) verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te Warnsveld, in de gemeente Zutphen, en/althans (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijke behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, en/of
welk(e) voornoemde feit(en) verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14 augustus 2020 te Warnsveld, in de gemeente Zutphen, en/althans (elders) in Nederland, door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt, door:
- die [medeverdachte] (telkens) de/het te bevragen naam/namen en/of kenteken(s) en/of BSN nummer(s) te verstrekken/door te geven, en/of (daarbij)
- die [medeverdachte] (telkens) een geldbedrag/vergoeding in het vooruitzicht te stellen;
feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 18
augustus 2020 te Zutphen en/althans (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (politie)informatie, althans een of meer goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, en wel:
- ( vanaf 8 en/of 9 juni 2020) (telkens) (politie)informatie omtrent het BSN nummer [nummer 2]/[naam 2] (subdossier 1-B), en/of
- ( vanaf 9 juni 2020) (telkens) (politie)informatie omtrent de perso(o)n(en) [naam 3] en/of [naam 4] (sbdossier 1-C), en/of
- ( vanaf 11 juni 2020) (telkens) (politie)informatie omtrent de/het BSN nummer(s) [nummer 11]/[naam 5] en/of [nummer 12]/[naam 6] (subdossier 1-D), en/of
- ( vanaf 27 juli 2020) (telkens) (politie)informatie omtrent de/het kenteken(s) [kenteken 1] en/of [kenteken 2] en/of [kenteken 3] (subdossier 1-F), en/of
- ( vanaf 6 augustus 2020 (politie)informatie omtrent een keno [nummer 7]/de persoon [naam 7] (subdossier 1-G), en/of
- ( vanaf 15 augustus 2020) (telkens) (politie)informatie omtrent het BSN nummer [nummer 8]/[naam 8] en/of het BSN nummer [nummer 9]/[naam 9] (subdossier 1-H), en/of
- ( vanaf 13 augustus 2020) (politie)informatie omtrent een keno [nummer 10]/[naam 10] (subdossier 1-I),
terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/dat (politie)informatie (telkens) wist dat het (een) door misdrijf verkregen politie)informatie betrof en hij aldus van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt;
feit 3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 14
augustus 2020 te Warnsveld,in de gemeente Zutphen en/of in de gemeente Apeldoorn en/althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende
persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een of meer ander(en), te
weten: de na(a)m(en) en/of dienstnummer(s) van de politieambtena(a)r(en) [naam 11] en/of [naam 12] en/of [naam 13] en/of [naam 14] heeft/hebben gebruikt, door zich (telkens) in de (telefonische) contact(en) met (een) medewerker(s) van het Real Time Intelligence Center (RTIC) van de regiopolitie Oost-Nederland te ïdentificeren en/of voor te stellen en/of in/aan te melden als zijnde die [naam 11] en/of [naam 12] en/of [naam 13] en/of [naam 14] met daarbij/telkens het bij die perso(o)n(en) behorende dienstnummer, (telkens) met het oogmerk om zijn, verdachtes en/of verdachtes mededader(s), identiteit te verhelen en/of de identiteit van die ander(en) te misbruiken, waardoor (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
feit 4:
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Zutphen een of meer wapen(s) van categorie I en/of II van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een nabootsing van een automatisch geweer die, voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijke vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een automatisch geweer van het model AK-47, zijnde een wapen van categrie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging voor personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bwedreiging of afderiging geschikt was, en/of
- een wapen van categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een traangasbusje (pepergas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met
giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, en/of
- een katapult, zijnde een wapen van categorie I onder 6 van de Wet wapens en munitie, en/of
- een ploertendoder en/of een boksbeugel (telkens) zijn (een) wapen(s) van categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, (telkens) voorhanden heeft gehad.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
Op 17 juni 2020 is een strafrechtelijk onderzoek, genaamd Laval, gestart. In dit onderzoek is [verdachte] (hierna: verdachte) aangemerkt als verdachte van onder andere medeplegen van oplichting en heling van informatie afkomstig uit de politiesystemen. Uit dit onderzoek zou blijken dat verdachte politie-informatie kreeg van medeverdachte
[medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). [medeverdachte] is ex-politieambtenaar en zou aan deze informatie zijn gekomen door in te bellen bij het Real Time Intelligence Center (hierna: RTIC) van de politie-eenheid Oost-Nederland en gebruik te maken van namen en dienstnummers van ex-collega’s. Hij sprak daarbij in politiejargon. De gevraagde informatie, zoals kentekens, BSN-nummers en postcodes, werd vervolgens door het RTIC verstrekt aan [medeverdachte]. De ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 hebben betrekking op de rol van verdachte bij deze “handel” in politie-informatie.
Tijdens een doorzoeking die plaatsvond in de woning van verdachte in het kader van onderzoek Laval, zijn er voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen die mogelijk onder het bereik van de Wet Wapens en Munitie (WWM) vallen. Hierop ziet feit 4.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. In dit verband heeft hij betoogd dat met name uit het korte tijdsverloop tussen het moment dat de vraag om informatie door derden bij verdachte werd uitgezet en het moment dat [medeverdachte] die betreffende informatie opvroeg bij het RTIC blijkt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat de informatie uit de politiesystemen kan worden aangemerkt als een goed, zodat ook dat feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Volgens de officier van justitie kan ook het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst gesteld dat verdachte ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat oplichting strafbaar is gesteld ter bescherming van het vermogen en het vertrouwen in (vooral) het handelsverkeer. Nu de medewerkers van het RTIC door de vermeende oplichting niet in hun vermogen zijn getroffen en op de momenten dat zij politie-informatie verschaften niet deelnamen aan het handelsverkeer of het maatschappelijk verkeer – omdat zij in de veronderstelling verkeerden dat het een interne politieaangelegenheid betrof – is er geen sprake van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Mocht de rechtbank hierover anders oordelen dan heeft de raadsman gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte een bijdrage (van voldoende gewicht) heeft geleverd aan het door [medeverdachte] gepleegde feit, zodat om die reden vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde moet volgen. Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde uitlokking van oplichting heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte [medeverdachte] geldbedragen of vergoedingen in het vooruitzicht heeft gesteld. Voor wat betreft de medeplichtigheid aan oplichting heeft de raadsman gesteld dat indien kan worden vastgesteld dat verdachte de namen, kentekens en dergelijke aan [medeverdachte] heeft verstrekt, dit feit kan worden bewezen.
Indien de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting komt, moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake de onder 2 ten laste gelegde heling, omdat een helingshandeling ten aanzien van een voorwerp dat verdachte zelf door enig misdrijf heeft verkregen aan een veroordeling voor heling in de weg staat, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake het onder 2 ten laste gelegde, omdat de informatie uit de politiesystemen niet kan worden aangemerkt als een goed in de zin van artikel 416 Sr, zodat het onder 2 ten laste gelegde niet kan worden gekwalificeerd als heling.
Van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een strafrechtelijk relevante bijdrage aan het feit heeft geleverd.
Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
[medeverdachte] is bij vonnis van 8 september 2023 [2] schuldig bevonden aan oplichting. Hij heeft, zo is geconcludeerd in het betreffende vonnis, in de ten laste gelegde periode meermalen gebeld met het RTIC en zich in die gesprekken voorgedaan als politieambtenaar met de naam [alias 1] of [alias 2] en het bij die namen behorende dienstnummer genoemd. De medewerk(st)ers van het RTIC meenden hierdoor dat zij met een politieambtenaar in actieve dienst spraken. Zij verstrekten dan ook de gegevens waarnaar werd gevraagd.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd, dan wel of hij medeplichtig is geweest aan oplichting door [medeverdachte] of dit strafbare feit heeft uitgelokt, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
Voor een bewezenverklaring van zowel medeplegen als medeplichtigheid en uitlokking is dubbel opzet vereist. Dat wil zeggen dat het opzet van de medepleger, medeplichtige of de uitlokker gericht moet zijn geweest op zowel de ondersteuning van een delict respectievelijk het aanzetten van een ander om een delict te begaan, als op de bestanddelen van dat delict. Hierbij volstaat voorwaardelijk opzet. Bovendien hoeft het opzet van de medepleger, medeplichtige of uitlokker niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen
stellen dat verdachte opzet heeft gehad op het gronddelict, in dit geval oplichting, omdat niet is gebleken dat hij wist van het voornemen van [medeverdachte] om te bellen met het RTIC, zich daarbij voor te doen als een ex-collega onder vermelding van diens dienstnummer, om op die wijze politie-informatie te verkrijgen. Evenmin is vast te komen staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit specifieke delict door [medeverdachte] zou worden gepleegd. In dit verband acht de rechtbank van belang dat op basis van het dossier weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] elkaar kennen en ook in de ten laste gelegde periode contact met elkaar hadden, maar niet dat die contacten betrekking hadden op (de wijze van) verkrijging van politie-informatie. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat verdachte enige wetenschap had over de wijze waarop medeverdachte [medeverdachte] de politie-informatie vergaarde. Evenmin kan gezegd worden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte moet hebben geweten dat [medeverdachte] de informatie via oplichting verkreeg. Ook andere wijzen van (wederrechtelijke) verkrijging zijn immers denkbaar.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat de feitelijke gedragingen van de verdachte met betrekking tot de vermoedelijk via [medeverdachte] verkregen politie-informatie mogelijk vallen onder de strafbepaling van artikel 139g Sr (zie ook hierna onder het kopje “Feit 2”). Dit artikel is evenwel niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank zich daarover geen definitief oordeel heeft kunnen vormen.
Feit 2
Aangezien de delictsomschrijving van het aan verdachte ten laste gelegde artikel 416 Sr de term ‘goed’ bevat, dient de rechtbank te beoordelen of informatie uit politiesystemen kan worden aangemerkt als een goed als bedoeld in dit artikel.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met het opnemen van de term ‘goed’ in artikel 416 Sr aansluiting is gezocht bij de terminologie in het kader van andere vermogensdelicten, waaronder diefstal. Uit de jurisprudentie [3] volgt dat ook niet-stoffelijke objecten kunnen worden aangemerkt als goed, mits het gaat om een object dat naar zijn aard geschikt is om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken. Het moet gaan om een object dat naar zijn aard geschikt is om
weg te nemenen zich
toe te eigenen. De feitelijke heerschappij moet kunnen worden verplaatst. De enkele omstandigheid dat een object op geld waardeerbaar is en een bepaalde waarde vertegenwoordigt is niet toereikend voor het oordeel dat het gaat om een ‘goed’. [4]
Gegevens worden in de wet en in de jurisprudentie niet gelijkgesteld aan een ‘goed’. [5] Doorslaggevend argument is dat een goed individualiseerbaar is en dat degene die de feitelijke macht daarover heeft deze noodzakelijkerwijze verliest indien een ander zich de feitelijke macht erover verschaft. Gegevens kunnen echter worden overgenomen zonder dat de rechthebbende de beschikkingsmacht hierover verliest. In het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zijn daarom specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot gegevens. Zo is het ‘helen’ van niet-openbare gegevens strafbaar gesteld in artikel 139g Sr.
De rechtbank is van oordeel dat informatie uit politiesystemen niet kan worden aangemerkt als een ‘goed’, maar dat het gaat om gegevens. Het RTIC is met het mondeling doorgeven van de betreffende informatie aan [medeverdachte] namelijk niet de beschikkingsmacht over die informatie verloren, maar slechts de exclusieve bekendheid daarmee.
Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een ‘goed’ heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 2 ten laste gelegde heling.
Feit 3
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor over feit 1 heeft overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat eveneens niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte al dan niet samen met [medeverdachte] identiteitsfraude heeft gepleegd door de persoonsgegevens van politieambtenaren te misbruiken in de contacten met het RTIC. De rechtbank spreekt verdachte ook daarvan vrij.
Feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [6]
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, pagina’s 886 tot en met 888.
2. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 augustus 2020, pagina’s 862 en 863.
3. Het proces-verbaal onderzoek wapen van 5 november 2020, pagina’s 873 tot en met 877.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 4:
hij op 18 augustus 2020 te Zutphen wapens van categorie I en II van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een nabootsing van een automatisch geweer die, voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een automatisch geweer van het model AK-47, zijnde een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, en
- een wapen van categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een traangasbusje (pepergas), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met
giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, en
- een katapult, zijnde een wapen van categorie I onder 6 van de Wet wapens en munitie, en
- een ploertendoder en een boksbeugel, zijnde wapens van categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 13, 26 en 55 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 4:
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie I, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening dient te worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft in zijn huis verschillende wapens voorhanden gehad, waaronder een op een echt vuurwapen gelijkend automatisch geweer, dat geschikt was voor bedreiging of afdreiging. Het ongecontroleerde bezit van degelijke wapens kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 9 december 2020 in verzekering is gesteld, in verband met de ten laste gelegde feiten. Deze datum geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op 8 september 2023, ongeveer twee jaren en negen maanden na aanvang van de redelijke termijn. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer negen maanden, zal de rechtbank volstaan met deze constatering, nu de hoogte van de hierna te vermelden op te leggen straf zich niet voor matiging leent.
De rechtbank acht het passend aan verdachte op te leggen een geldboete ten bedrage van
€ 1.000,--, met aftrek van een bedrag voor de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft – in samenhang met de door hem gestelde bewezenverklaring voor alle feiten – het standpunt ingenomen dat al het op de beslaglijst vermelde dient te worden verbeurd verklaard.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 1.090,--, de twee GSM’s, computer, administratie, enveloppe en USB-stick. In dit verband overweegt de rechtbank dat de goederen niet in verband zijn te brengen met een bewezen verklaard strafbaar feit. De artikelen 33a, 36b en 36c Sr bieden ook overigens geen aanknopingspunt om tot verbeurdverklaring respectievelijk onttrekking aan het verkeer over te gaan. Daarbij komt dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam 13], [naam 12], [naam 14] en [naam 11]hebben zich – ieder afzonderlijk – als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Zij vorderen verdachte te veroordelen om aan elk van hen schadevergoeding te betalen van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Het bedrag wordt telkens gevorderd ter vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen hebben allemaal betrekking op het onder 3 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen jegens verdachte.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie I, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 1.000,-- (zegge: duizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op de geldboete in mindering zal worden gebracht, waarbij de rechtbank elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht op € 50,-- waardeert;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen
[naam 13],
[naam 12],
[naam 14]en
[naam 11]in het geheel niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, en dat de benadeelde partijen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het geldbedrag van € 1.090,--, de twee GSM’s, computer, administratie, enveloppe en USB-stick, zoals vermeld op de als bijlage aangehechte beslaglijst van 20 juli 2023, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.A.L. Beljaars en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.
Buiten staat
Mr. Beljaars is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Rijksrecherche met onderzoeksnummer 20200057 (Laval). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Vgl. ECLI:NL:HR:2017:2573 en de bij dit arrest behorende conclusie ECLI:NL:PHR:2017:805.
5.Vgl. onder meer de Memorie van Toelichting op de Wet computercriminaliteit III, Kamerstukken 2015-2016, 34372, nr. 3 (MvT), hoofdstuk 4.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Rijksrecherche met onderzoeksnummer 20200057 (Laval). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.