ECLI:NL:RBOVE:2023:3396

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/300534 / KG ZA 23-160
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot verbod op verkoop en ontruiming van woning in nalatenschapskwestie tussen broers

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee broers, [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over de verkoop en ontruiming van een woning die deel uitmaakt van de nalatenschap van hun ouders. De eiser vorderde een verbod voor de gedaagden om de woning te verkopen en te ontruimen, maar de rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De achtergrond van het geschil ligt in de afwikkeling van de nalatenschap, waarbij de rechtbank eerder had bepaald dat de woning verkocht moest worden en de opbrengst verdeeld zou worden onder de erfgenamen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van recht door de gedaagden en dat de executie van het proces-verbaal van 10 mei 2023 en het vonnis van 11 mei 2022 niet geschorst hoefde te worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de ontruiming zou leiden tot een noodtoestand of dat er sprake was van een kennelijke misslag in de minnelijke regeling. De rechtbank benadrukte dat de gedaagden recht hadden op executie van de eerder genomen beslissingen en dat de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitviel. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/300534 / KG ZA 23-160
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- het verweer met (via verschillende e-mailberichten) producties 1 tot en met 6,
- de mondelinge behandeling van 3 augustus 2023, waar partijen zijn verschenen, [eiser] bijgestaan door zijn advocaat, en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij aanvang van de mondelinge behandeling zijn door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog twee producties overgelegd [1] .

2.De beslissing samengevat

2.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in dit geval kunnen overgaan tot executie van het proces-verbaal van 10 mei 2023 waarin een minnelijke regeling is opgenomen dan wel het vonnis van deze rechtbank van 11 mei 2022, zonder dat sprake is van misbruik van recht. De voorzieningenrechter schorst de executie van het proces-verbaal van 10 mei 2023 dan wel het vonnis 10 mei 2023 niet en legt hieronder uit waarom hij zo beslist.
3. De feiten
3.1.
Partijen zijn broers van elkaar. Er is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van de ouders van partijen. Hierover is een procedure gevoerd en in dat kader heeft deze rechtbank tussenvonnissen gewezen op 13 mei 2020, 10 november 2021 en
1 december 2021, waarna op 11 mei 2022 eindvonnis is gewezen. Bij die procedure waren als erfgenaam ook betrokken [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de kinderen van een overleden zus van partijen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn niet in de bodemprocedure verschenen en tegen hen is zowel in conventie als in reconventie verstek verleend.
3.2.
De rechtbank heeft in de bodemprocedure voor recht verklaard dat de nalatenschap van moeder leeg is en geen goederen bevat die voor verdeling in aanmerking komen. Daarnaast is de wijze van verdeling van de nalatenschap van vader vastgesteld. De rechtbank heeft onder meer bepaald dat de woning aan de [adres] (hierna ook: de woning) tot de nalatenschap van vader behoort. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze woning (inclusief de muziekstudio) dient te worden verkocht, waarbij de overwaarde die resteert na aflossing van de hypothecaire geldlening die aan deze woning is gekoppeld en na aftrek van de (notariële) kosten van de verkoop wordt verdeeld onder de erfgenamen: [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] ieder voor een kwart en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ieder voor een achtste. De rechtbank heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemachtigd om de woning in verkoop te geven. De rechtbank heeft [eiser] veroordeeld om binnen één maand nadat de verkoopovereenkomst voor de woning is ondertekend, de woning (waaronder de muziekstudio) te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[eiser] heeft hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem (hierna: het hof) ingesteld. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn ook in hoger beroep niet verschenen. Dit hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.316.227.
3.4.
Op 2 augustus 2022 heeft de heer [naam 1], werkzaam bij Extra Makelaars B.V., gevestigd te Enschede, de woning getaxeerd. Van deze taxatie is een taxatierapport opgemaakt. [naam 1] heeft de marktwaarde van de woning op 2 augustus 2022 vastgesteld op € 200.000,-.
3.5.
Met verlof van de voorzieningenrechter heeft [eiser] op 12 november 2022 conservatoir beslag tot levering laten leggen op de woning.
3.6.
Bij vonnis in kort geding van 15 december 2022 heeft de voorzieningenrechter
- kort gezegd en voor zover van belang - [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verboden om tot executie c.q. tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde vonnis van 11 mei 2022 over te gaan tot het moment waarop het gerechtshof in appel een arrest heeft gewezen dat in kracht van gewijsde is gegaan, dit alles op straffe van verbeurte van een (nader omschreven) dwangsom. Dit onderdeel van het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hoger beroep bij het hof ingesteld tegen het vonnis in kort geding. Dit hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.321.645.
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling van de hoger beroepen op 10 mei 2023 zijn partijen ter beëindiging van hun geschillen bij het hof onder de nummers 200.316.227 en 200.321.645, het volgende overeengekomen:
1. Partijen zullen uitvoering geven aan het bestreden vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2022, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding die [eiser] na die datum verschuldigd is aan de overige erfgenamen.
2. Partijen spreken af dat de gebruiksvergoeding die [eiser] verschuldigd is aan de overige erfgenamen bedraagt
- vanaf 11 mei 2022 tot en met mei 2023: € 900 per maand, waarvan € 300 aan [gedaagde 1],
€ 300 aan [gedaagde 2], € 150 aan [betrokkene 2] en € 150 aan [betrokkene 1],
- vanaf juni 2023 tot en met de levering van de woning aan de [adres]:
€ 600 per maand, waarvan € 200 aan [gedaagde 1], € 200 aan [gedaagde 2],€ l00 aan [betrokkene 1] en € l00 aan [betrokkene 2].
3. Nu uitvoering gegeven gaat worden aan het vonnis van 11 mei 2022, trekken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun hoger beroep tegen het kort gedingvonnis van 15 december 2022 in.
4. Partijen verlenen elkaar, na uitvoering van de hiervoor weergegeven afspraken, finale kwijting met betrekking tot de kwestie waarover zij deze rechtszaken voerden.
5. Partijen dragen ieder de eigen proceskosten van het hoger beroep.
De minnelijke schikking is vastgelegd in een door partijen ondertekend proces-verbaal (hierna ook: het proces-verbaal).
3.9.
Bij e-mailbericht van 25 mei 2023 heeft de heer [naam 2], makelaar, aan [gedaagde 1] het volgende meegedeeld:
“(…)
Vandaag ben ik bij de woning geweest voor taxatie en in verkoop name [adres].
Uw broer en tevens bewoner van de woning, heb ik gesproken. Hij gaf aan mee te willen werken aan een verkoop maar tegelijkertijd zou hij, bij bezichtigingen met potentiële kandidaten, ons de toegang tot de woning weigeren.
Hierdoor is het niet mogelijk om de woning te verkopen waardoor ik de opdracht tot verkoop helaas niet kan aannemen.
(…)”
3.10.
Bij exploot van 30 mei 2023 is aan [eiser] een brief van [gedaagde 1] van
30 mei 2023 betekend waarin – kort gezegd – staat vermeld dat de makelaar de opdracht heeft geweigerd omdat [eiser] zijn medewerking van de verkoop van de woning via een makelaar heeft geweigerd (doordat hij bezichtigingen met potentiële kandidaten en de toegang tot deze woning zou weigeren). Verder wordt meegedeeld dat [naam 3], de zoon van [gedaagde 1] (hierna: [naam 3]), zich bereid heeft verklaard om het door hem op
3 november 2022 gedane bod van € 200.000,- in stand te houden, welk aanbod is geaccepteerd, hetgeen heeft geleid tot een ondertekende koopovereenkomst met [naam 3]. Tot slot is [eiser] de ontruiming voor of op 30 juni 2023 aangezegd.
3.11.
Na het exploot van 30 mei 2023 hebben partijen over en weer met elkaar gecorrespondeerd.
3.12.
Bij exploot van 4 juli 2023 zijn de grosse van het proces-verbaal en de koopovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en [naam 3] aan [eiser] betekend en is (onder meer) het bevel gedaan om de woning binnen één maand te verlaten en te ontruimen. Daarnaast is [eiser] (onder meer) aangezegd dat de ontruiming door de deurwaarder zal geschieden op 7 augustus 2023.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat weergegeven - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om tot executie c.q. tenuitvoerlegging van de grosse van het proces-verbaal van 10 mei 2023 en het vonnis van 11 mei 2022 over te gaan, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair:
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden om tot executie c.q. tenuitvoerlegging van de grosse van het proces-verbaal van 10 mei 2023 en het vonnis van 11 mei 2022 over te gaan, en dat de tenuitvoerlegging alleen mag geschieden nadat een makelaar de woning heeft getaxeerd c.q. een geadviseerde verkoopprijs heeft bepaald én de woning openbaar is verkocht, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom;
primair en subsidiair:
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden op 7 augustus 2023 om 10.00 uur tot daadwerkelijke ontruiming van de woning over te gaan, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom, althans te bepalen dat zij uiterlijk tot ontruiming van de woning mogen overgaan na één maand na de datum van het in deze te wijzen vonnis, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
IV. dit alles, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de (na)kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Na de mondelinge behandeling ingediende stukken
5.1.
Op 10 augustus 2023 zijn bij de griffie van de rechtbank stukken binnengekomen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De voorzieningenrechter heeft deze stukken niet meegenomen in zijn beslissing, reeds omdat de stukken zijn ingediend nadat het onderzoek ter zitting is gesloten.
Spoedeisend belang
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft, omdat de vordering ziet op ontruiming op korte termijn van de woning waarin hij verblijft.
Toetsingskader
5.3.
[eiser] verzet zich in kort geding op grond van artikel 438 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de executie van een minnelijke regeling, die in een proces-verbaal van een rechtszitting tussen partijen op 10 mei 2023 is vastgelegd, en het vonnis van 11 mei 2022.
5.4.
Het proces-verbaal met de minnelijke regeling verschaft op grond van artikel 89 Rv en 430 Rv een executoriale titel. Ook het vonnis van 11 mei 2022 heeft executoriale kracht.
5.5.
De Hoge Raad heeft voor de executie op basis van vonnissen een kader gegeven in zijn arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (De Zeester). De Hoge Raad maakt daarbij onderscheid tussen de executie van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat en de executie van een vonnis waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat.
5.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter sluit de situatie waarin sprake is van de executie door een partij van een in een proces-verbaal van een zitting vastgelegde minnelijke regeling ter beëindiging van tussen partijen al spelende gerechtelijke procedures, aan bij de executie van een vonnis waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat. Met de in het proces-verbaal vastgelegde minnelijke regeling hebben partijen immers beoogd een (definitief) einde te maken aan tussen hen lopende procedures, zoals het proces-verbaal in dit geval ook met zoveel woorden zegt, en wat ook blijkt uit de in de minnelijke regeling opgenomen passage omtrent finale kwijting. In dit geval dreigt toepassing van de maatstaf voor schorsing van executie voor vonnissen waartegen nog een rechtsmiddel openstaat afbreuk te doen aan de finaliteit die met een gerechtelijke schikking wordt beoogd. De voorzieningenrechter past daarom in dit geval op de vordering van [eiser], voor zover deze ziet op de schorsing van de executie van het proces-verbaal , het toetsingskader zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983, NJ/145 ([naam 4]/[naam 5]) toe. [2]
5.7.
Ook voor zover de vordering betrekking heeft op de executie van het vonnis van
11 mei 2022 geldt dat op grond van het geformuleerde kader in het hiervoor genoemde Zeester-arrest, het toetsingskader zoals geformuleerd in het arrest [naam 4]/[naam 5] van toepassing is. Dit vonnis is met de overeengekomen minnelijke regeling zoals vervat in het proces-verbaal onherroepelijk is geworden. Het vonnis is in zoverre nog van belang nu partijen, als onderdeel van de minnelijke regeling, zijn overeengekomen dat er uitvoering wordt gegeven aan het vonnis van 11 mei 2022 (behoudens een voor deze procedure niet van belang zijnde onderdeel).
5.8.
De voorzieningenrechter zal dus - voorlopig, omdat het hier om een kort geding
gaat - beoordelen in hoeverre aannemelijk is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], mede gelet op de belangen van [eiser], misbruik maken van hun bevoegdheid om op basis van het proces-verbaal van 10 mei 2023 waarin de minnelijke regeling is opgenomen dan wel het vonnis van 11 mei 2022, tot ontruiming van de woning over te gaan. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien het te executeren proces-verbaal met de daarin opgenomen minnelijke regeling klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het proces-verbaal dan wel het vonnis van
11 mei 2022 niet kan worden aanvaard.
Kennelijke misslag
5.9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen sprake is van een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag bij de totstandkoming van de minnelijke regeling die is opgenomen in het proces-verbaal.
Belangenafweging en noodtoestand
5.10.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat er zich na de minnelijke regeling nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waardoor er sprake is van misbruik van (executie)bevoegdheid door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Bij [eiser] zal een noodtoestand ontstaan omdat hij geen woonruimte meer zal hebben. Daarnaast meent [eiser] dat er sprake is van een onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening van de executiebevoegdheid en zijn belang dat wordt geschaad. Indien de ontruiming doorgang vindt en de koopovereenkomst met [naam 3] in stand zou blijven worden de erfgenamen ook financieel onevenredig geschaad dan wel benadeeld, nu de opbrengst van de woning aanzienlijk lager is dan bij de openbare verkoop van de woning. Ter onderbouwing van zijn standpunten brengt [eiser] naar voren dat partijen uitvoering moeten geven aan het vonnis, wat volgens hem betekent dat er een taxatie door een makelaar moet plaatsvinden. [eiser] betwist dat hij tegen de makelaar zou hebben gezegd dat hij niet zou meewerken aan bezichtigingen van de woning. De door [gedaagde 1] (en [gedaagde 2]) geschetste situatie in de brief van 30 mei 2023 strookt niet met het gesprek dat hij met de makelaar heeft gehad. Hij heeft aan de makelaar aangegeven dat er eerst een taxatierapport moest worden opgemaakt. De makelaar wilde echter gelijk een bord in de tuin plaatsen. Wanneer de woning zou zijn getaxeerd zou [eiser] zelf een bod kunnen uitbrengen en indien de woning toch aan een derde zou moeten worden verkocht zou hij bereid zijn medewerking te verlenen aan bezichtigingen. [eiser] stelt dat het bedrag van € 200.000,- geen reële waarde is voor de woning, gezien de situatie op de huidige woningmarkt. Hij heeft al eerder, namelijk op
3 juni 2022, te kennen gegeven dat hij de woning voor € 218.000,- wilde kopen. De WOZ-waarde van de woning bedroeg in 2022, blijkens het WOZ-waardeloket [3] , al € 261.000,- en in 2023 zal de waarde nog hoger zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat de werkelijke verkoop- dan wel taxatiewaarde hoger ligt dan de WOZ-waarde. Partijen, althans in elk geval [eiser], hebben recht en belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst uit de verkoop van de woning. [eiser] vermoedt dat [naam 3] bij een vooropgezet plan van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is betrokken om de woning onder de WOZ-waarde te kopen en daarna op korte termijn, nadat [naam 3] eigenaar van de woning is geworden, de woning aan een derde te verkopen waarbij dan de hogere opbrengst tussen [gedaagde 1], [gedaagde 2] (en wellicht [naam 3]) zal worden gedeeld. In dat geval zouden de andere erfgenamen niet meedelen in de hogere opbrengst van de verkoop van de woning.
5.11.
Het uitgangspunt bij de belangenafweging volgens de maatstaf uiteengezet in rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7. is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] recht hebben op executie van het proces-verbaal dan wel het vonnis van 11 mei 2022. De voorzieningenrechter oordeelt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een ontruiming tot zoveel schade of een noodtoestand bij [eiser] zal leiden dat executie van het proces-verbaal dan wel het vonnis van 11 mei 2022 daarom uitgesteld moet worden. Feiten en/of omstandigheden die [eiser] niet heeft kunnen betrekken bij zijn beslissing om de minnelijke regeling aan te gaan, zijn gesteld noch gebleken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat partijen zijn overeengekomen dat zij uitvoering zullen geven aan het (in hoger beroep bestreden) vonnis van 11 mei 2022 (behoudens de in de onderhavige procedure niet van belang zijnde beslissing omtrent de vergoeding die [eiser] na die datum verschuldigd is aan de overige erfgenamen). Gelet op het oordeel en het dictum van de rechtbank in het vonnis van 11 mei 2022 betekent dit, voor zover op dit moment van belang, dat de woning moet worden verkocht, waarbij van belang is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gemachtigd om de woning in de verkoop te geven en dat [eiser] is veroordeeld om binnen één maand nadat de verkoopovereenkomst voor de woning is ondertekend, de woning (waaronder de muziekstudio) te ontruimen.
5.12.
Anders dan [eiser] lijkt te veronderstellen volgt uit hetgeen partijen zijn overeengekomen niet dat er opnieuw een taxatie moet worden verricht door een makelaar. Er heeft immers al in augustus 2022, derhalve na het vonnis van 11 mei 2022, een taxatie plaatsgevonden door [naam 1] en daarmee is al een begin van uitvoering van het vonnis van 11 mei 2022 gegeven. De omstandigheid dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na de minnelijke regeling aanvankelijk opnieuw een onafhankelijke makelaar hebben ingeschakeld om een taxatie te verrichten, leidt niet tot een andere conclusie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voldoende toegelicht dat zij daartoe onverplicht zijn overgegaan om discussies te voorkomen en omdat zij ook teleurgesteld waren over de getaxeerde waarde van € 200.000,-. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], nadat makelaar [naam 2] hen had meegedeeld dat hij de opdracht niet kon aannemen omdat [eiser] hem te kennen had gegeven geen medewerking te verlenen aan bezichtigingen van de woning, vervolgens alsnog op basis van de door [naam 1] vastgestelde marktwaarde van € 200.000,- tot verkoop zijn overgegaan, rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat (daarmee) geen uitvoering is gegeven aan het vonnis van
11 mei 2022. De betwisting van [eiser] dat hij geen medewerking wilde verlenen, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat [eiser] onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om het e-mailbericht van 25 mei 2023 van makelaar [naam 2] in twijfel te trekken, volgt uit het proces-verbaal, zoals hiervoor al is overwogen, niet dat partijen zijn overeengekomen dat er een nieuwe taxatie zou plaatsvinden.
5.13.
Uit het vonnis van 11 mei 2022 kan, anders dan [eiser] voor ogen heeft, voorts niet worden afgeleid dat de verkoop openbaar dient plaats te vinden. Met de verkoop van de woning aan [naam 3] voor het bedrag van € 200.000,- is dan ook naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter uitvoering gegeven aan het vonnis van 11 mei 2022. Het betoog van [eiser] dat het bedrag van € 200.000,- niet reëel is, volgt de voorzieningenrechter voorshands niet. Daarbij kan er niet aan voorbij worden gegaan dat dit bedrag de door [naam 1] getaxeerde waarde op 2 augustus 2022 is. Weliswaar heeft [eiser] gesteld dat, mede gelet op de WOZ-waarde in 2022 en de verwachte (hogere) WOZ-waarde in 2023, de waarde van de woning hoger zou moeten zijn, maar hij heeft deze stelling naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concreet onderbouwd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om deze stelling bijvoorbeeld te onderbouwen met een (contra-) taxatierapport. Dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn eigen rekening en risico. Aan de stelling van [eiser] dat hij de woning voor € 218.000,- wil kopen, gaat de voorzieningenrechter voorbij, reeds omdat [eiser] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning voor dat bedrag kan overnemen.
5.14.
Voor zover [eiser] heeft gesteld dat door de ontruiming van de woning een noodtoestand zal doen ontstaan omdat hij dan geen woonruimte meer zal hebben, kan dit standpunt niet tot toewijzing van het gevorderde leiden. Hoe ingrijpend de omstandigheid ook is dat hij dan geen woonruimte meer stelt te hebben, is dit van onvoldoende gewicht om een beroep op een noodtoestand te honoreren. [eiser] heeft dit kunnen betrekken bij het aangaan van de minnelijke regeling. De verkoop van de woning leidt in beginsel tot ontruiming en [eiser] weet in ieder geval sinds 10 mei 2023 dat een (mogelijke) ontruiming aan de orde is en heeft zich daar op kunnen voorbereiden.
5.15.
Op grond van het voorgaande valt de belangenafweging in het nadeel van
[eiser] uit.
Overig
5.16.
Voor zover [eiser] een beroep doet op het vonnis in kort geding van
15 december 2022, kan hem dit niet baten. Met de minnelijke regeling die vervat is in het proces-verbaal, kan hij geen rechten meer ontlenen aan dit vonnis.
Slotsom
5.17.
Gelet op het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat er geen redenen aanwezig zijn om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.18.
In het feit dat partijen familie van elkaar zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Louter en in het openbaar uitgesproken op
17 augustus 2023.

Voetnoten

1.Deze producties zijn (abusievelijk) genummerd als productie 8 en 9.
2.Vgl. o.a. het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2605, het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 26 april 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:2856 en het vonnis van rechtbank Rotterdam van 20 mei 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:13084.
3.Productie 5 bij de dagvaarding.