ECLI:NL:RBROT:2020:13084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
C/10/595720 / KG ZA 20-358
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte en betaling huurachterstand in kort geding

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], in kort geding een verbod voor gedaagde, Bevago Projects III B.V., om de bedrijfsruimte te ontruimen en om schadevergoeding te eisen. De eisers waren sinds 2007 vennoten van een vennootschap onder firma die actief was in de autobranche. Bevago had een huurovereenkomst met de vennootschap en later met een eenmanszaak van [eiser 1]. Na een huurachterstand van enkele maanden en de opzegging van de erfpachtovereenkomst door de gemeente, vorderde Bevago in kort geding betaling van de huurachterstand en ontruiming van de bedrijfsruimte. Tijdens de behandeling in kort geding werd een schikking getroffen, maar eisers ontruimden de bedrijfsruimte niet op de afgesproken datum. Eisers stelden dat overmacht hen verhinderde om de ontruiming uit te voeren, omdat [eiser 1] in Marokko vastzat door de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet konden worden toegewezen, omdat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door Bevago. De rechter bepaalde dat de ontruiming niet vóór 3 juni 2020 mocht plaatsvinden, maar wees de overige vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/595720 / KG ZA 20-358
Vonnis in kort geding van 20 mei 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.,
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
eisers,
advocaat mr. A. Mao te Schiedam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEVAGO PROJECTS III B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] , [eiser 2] (gezamenlijk [eiser 1] c.s.) en Bevago genoemd.

1..De procedure

1.1.
Vanwege de coronacrisis geldt voor procedures in kort geding tijdelijk een van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie afwijkende regeling. Overeenkomstig deze op rechtspraak.nl gepubliceerde tijdelijke regeling heeft de voorzieningenrechter dit kort geding aangemerkt als een urgente zaak en beslist dat de procedure hoofdzakelijk schriftelijk zal verlopen.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 april 2020, met producties;
  • het e-mailbericht van mr. Mao van 5 mei 2020, met aanvullende producties;
  • de conclusie van antwoord van 6 mei 2020, met producties;
  • de telefonische conferentie van 7 mei 2020 om 13.00 uur, waaraan de voorzieningenrechter, de griffier, voornoemde advocaten en mw. [naam persoon] , namens Bevago, hebben deelgenomen.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. waren sinds 16 mei 2007 vennoten van de vennootschap onder firma [naam VOF] , een bedrijf dat actief was in de autobranche als verhandelaar van (tweedehands) auto’s.
2.2.
Bevago houdt zich hoofdzakelijk bezig met de verwerving en verhuur van (bedrijfs)vastgoed.
2.3.
[naam VOF] heeft op 9 november 2007 met Bevago een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] in Schiedam (hierna: de bedrijfsruimte). De bevoegdheid van Bevago tot de verhuur van de bedrijfsruimte vloeit voort uit de erfpachtovereenkomst tussen Bevago en de gemeente Schiedam met betrekking tot het perceel aan de [adres] .
2.4.
De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar en zestien dagen, ingaande op 15 november 2007 en lopende tot en met 30 november 2012. Na het verstrijken van deze huurperiode is de huurovereenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van drie jaar en zeven maanden, derhalve tot 1 juli 2016, waarna de overeenkomst van rechtswege zou eindigen.
2.5.
Op 25 februari 2009 is [naam VOF] overgegaan in de eenmanszaak [naam eenmanszaak] , waarvan [eiser 1] eigenaar is.
2.6.
Nadat de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd, bestond er voor Bevago geen aanleiding om het gebruik van de bedrijfsruimte te beëindigen. Het gebruik van de bedrijfsruimte is daarom na 1 juli 2016 voortgezet door [naam eenmanszaak] . Als tegenprestatie is ook de maandelijkse betaling van de huurprijs voortgezet.
2.7.
In 2019 hebben [eiser 1] c.s. de huur van de maanden maart, april en mei onbetaald gelaten waardoor een achterstand van € 4.436,91 is ontstaan. Deze betalingsachterstand is uiteindelijk door [eiser 1] c.s. voldaan. De incassokosten van € 1.543,43 zijn niet door [eiser 1] c.s. voldaan. Daarna zijn de huurtermijnen van de maanden juli, augustus en september 2019 door [eiser 1] c.s. onbetaald gelaten, waardoor opnieuw een huurachterstand van € 4.436,91 is ontstaan. De erfpachtovereenkomst tussen Bevago en de gemeente Schiedam is inmiddels door de gemeente Schiedam opgezegd tegen 1 juli 2020. Deze omstandigheden hebben voor Bevago de aanleiding gevormd om in kort geding betaling van de huurachterstand en ontruiming van de bedrijfsruimte te vorderen.
2.8.
Tijdens de behandeling in kort geding hebben partijen een schikking getroffen. De afspraken die partijen hebben gemaakt zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2020. In het proces-verbaal staat het volgende:
“Ter beëindiging van het geschil, komen partijen het navolgende overeen:
1. De tussen partijen bestaande huurovereenkomst wordt met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 april 2020. Gedaagden streven ernaar de bedrijfsruimte op 1 april 2020 bezemschoon op te leveren, doch uiterlijk op 1 mei 2020.
2. De bij eiseres rustende borg zal worden aangewend voor de betaling van de financiële verplichtingen van gedaagden tot en met het einde van de huurovereenkomst.
3. In het geval dat gedaagden niet overgaan tot ontruiming op uiterlijk 1 mei 2020 is eiseres bevoegd om binnen 3 dagen na betekening van dit proces-verbaal tot ontruiming over te gaan en zijn gedaagden gehouden om over de termijn tussen beëindiging en ontruiming een schadevergoeding te betalen gelijk aan de huur die over die periode zou zijn verschuldigd.
4. Partijen zullen ter zake van deze vaststellingsovereenkomst geen mededeling(en) doen aan derde(n), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 4.000,00.
5. Partijen zullen ieder de eigen kosten dragen.
6. Na uitvoering van het vorenstaande hebben partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen en verlenen zij elkaar over en weer finale kwijting. Deze finale kwijting ziet niet op de situatie dat bij onderzoek naar de bodemgesteldheid ter plaatste naar aanleiding van de ontruiming door eiseres in verband met de nakoming van haar verplichtingen uit de erfpachtovereenkomst, vast komt te staan dat enige bodemverontreiniging te wijten is aan gedaagden.
7. Partijen vragen doorhaling van de procedure.”
2.9.
Op 1 mei 2020 is de bedrijfsruimte niet door [eiser 1] c.s. ontruimd. [eiser 1] c.s. hebben Bevago verzocht de ontruimingstermijn te verlengen. Bevago heeft aangeboden de termijn te verlengen met twee maanden tot 1 juli 2020, onder de voorwaarde dat de maandelijkse huurpenningen van die twee maanden, in totaal € 3.679,32, bij vooruitbetaling worden voldaan. [eiser 1] c.s. hebben hier niet mee ingestemd.

3..Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen om bij vonnis:
Bevago met ingang van 1 mei 2020 te gebieden om zich te onthouden van ontruiming van de bedrijfsruimte op grond van hetgeen op 21 februari 2020 ter zitting door partijen is overeengekomen;
Bevago met ingang van 1 mei 2020 te gebieden om zich te onthouden van iedere vorm van aanzegging, executie of incasso van schadevergoeding op grond van hetgeen op 21 februari 2020 ter zitting door partijen is overeengekomen;
de ontruimingsdatum vast te stellen op 1 augustus 2020;
de gebruikersvergoeding van de bedrijfsruimte voor de maanden 1 mei 2020 tot en met 1 augustus 2020 vast te stellen op nihil,
een en ander met veroordeling van Bevago in de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] c.s. leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Aan de zijde van [eiser 1] is sprake van overmacht. [eiser 1] is op 13 december 2019 wegens privé omstandigheden naar Marokko gereisd. Hij zou op 3 maart 2020 terugreizen naar Nederland om de bedrijfsruimte tijdig te ontruimen en een andere bedrijfsruimte te zoeken. Door filevorming heeft [eiser 1] zijn vlucht gemist en de eerstvolgende vlucht was pas op 20 maart 2020. Vanwege de coronacrisis is deze vlucht echter geannuleerd en kan [eiser 1] het land voorlopig niet uitreizen. Zolang [eiser 1] vast zit in Marokko, is hij niet in staat om tot ontruiming van de bedrijfsruimte over te gaan. Het is namelijk onmogelijk gebleken om de ontruiming op afstand te bewerkstelligen. Daar komt bij dat [eiser 1] op afstand geen huurovereenkomst kan aangaan met een nieuwe verhuurder. De ruim dertig voertuigen die zich nu in de bedrijfsruimte bevinden, kunnen bovendien niet op de openbare weg worden gestald omdat deze niet verzekerd zijn. Daarnaast stelllen [eiser 1] c.s. dat de ontruiming op grond van na het proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doet ontstaan aan de zijde [eiser 1] .
Doordat [eiser 1] vast zit in Marokko, is hij verstookt van inkomen en kan hij de huur niet vooruitbetalen, dan wel andere bedrijfsruimte huren. Een onverwijlde tenuitvoerlegging van het proces-verbaal van 21 februari 2020 kan gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 1983 (HR 22 april 1983, NJ 1984/145, Ritzen/Hoekstra) niet worden aanvaard.
3.3.
Bevago concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] c.s. in hun vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met (hoofdelijke) veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Bevago voert daartoe het volgende aan. Als uitgangspunt heeft te gelden de bevoegdheid van Bevago om op basis van het proces-verbaal van 21 februari 2020 tot ontruiming over te gaan. Slechts indien sprake is van misbruik van bevoegdheid kan staking van de tenuitvoerlegging worden bevolen. Van misbruik van bevoegdheid is geen sprake. Evenmin kan van een noodtoestand aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden gesproken. [eiser 1] c.s. hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom het onmogelijk zou zijn om vanuit Marokko zorg te dragen voor de ontruiming. Voor [eiser 1] c.s bestaan verschillende mogelijkheden om ontruiming van de bedrijfsruimte te bewerkstelligen. Dat zij deze mogelijkheden onbenut laten komt voor hun rekening en risico.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Ten aanzien van het spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen.
Ten aanzien van het gevorderde
4.2.
[eiser 1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal van 21 februari 2020 gelet op het arrest Ritzen/Hoekstra niet kan worden aanvaard en dat Bevago daarom niet mag overgaan tot ontruiming van de bedrijfsruimte of tot iedere vorm van aanzegging, executie of incasso van schadevergoeding conform het proces-verbaal van 21 februari 2020. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) volgt dat het beoordelingskader voor een vordering tot het staken van de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, niet langer dat van het arrest Ritzen/Hoekstra is. In zijn arrest van 20 december 2019 heeft de Hoge Raad het volgende nieuwe toetsingskader vastgesteld.
4.3.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.4.
In onderhavig geschil is voornoemd toetsingskader niet van toepassing. Vast staat dat partijen op 21 februari 2020 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Die vaststellingsovereenkomst is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting. Een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW, wordt gesloten ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of een geschil. Van een veroordelend vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en waartegen een rechtsmiddel is ingediend of kan worden ingediend, is daarom in de onderhavige zaak geen sprake.
4.5.
Uit het proces-verbaal volgt dat de huurovereenkomst tussen partijen wordt beëindigd per 1 april 2020 en dat [eiser 1] c.s. uiterlijk op 1 mei 2020 de bedrijfsruimte moeten hebben ontruimd. In het proces-verbaal is daarnaast opgenomen dat in het geval dat [eiser 1] c.s. niet overgaan tot ontruiming op uiterlijk 1 mei 2020, Bevago bevoegd is om tot ontruiming over te gaan en dat [eiser 1] c.s. zijn gehouden om over de termijn tussen de beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming een schadevergoeding te betalen gelijk aan de huur die over die periode zou zijn verschuldigd. Nu [eiser 1] c.s. op
1 mei 2020 niet zijn overgegaan tot ontruiming van de bedrijfsruimte, is Bevago derhalve in beginsel bevoegd om op basis van het proces-verbaal van 21 februari 2020 tot ontruiming van de bedrijfsruimte over te gaan en om schadevergoeding te innen. Deze bevoegdheid als zodanig wordt door [eiser 1] c.s. ook niet betwist. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is of Bevago misbruik maakt van deze bevoegdheid in de zin van
artikel 3:13 BW. Ingevolge dit artikel is dat onder meer het geval als die bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend, alsook in geval Bevago, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.6.
Niet aannemelijk is dat Bevago haar bevoegdheid tot ontruiming uitoefent met geen ander doel dan [eiser 1] c.s. te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Dat Bevago in redelijkheid niet tot uitoefening van haar recht tot ontruiming kan komen, is evenmin aannemelijk. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. [eiser 1] c.s. hebben gesteld dat ontruiming van het bedrijfspand een noodtoestand zal doen ontstaan omdat de voertuigen wegens gebrek aan verzekering niet op de openbare weg gestald kunnen worden. Dit standpunt kan niet tot toewijzing van het gevorderde leiden.
Het stallen van de voertuigen is immers, na het afsluiten van een verzekering, wel een mogelijkheid. Daarnaast is niet gebleken waarom door [eiser 1] vanuit Marokko geen huurovereenkomst kan worden gesloten met een nieuwe verhuurder. Door Bevago is bovendien tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2020 te kennen gegeven dat de voertuigen eventueel bij haar op het terrein gestald kunnen worden dan wel bij een van haar contactpersonen.
4.7.
Dat sprake is van overmacht aan de zijde van [eiser 1] c.s. en dat de ontruiming zonder de aanwezigheid van [eiser 1] in Nederland niet kan plaatsvinden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand niet aannemelijk. Waarom het bewerkstelligen van de ontruiming vanuit Marokko onmogelijk blijkt te zijn is niet met stukken door [eiser 1] c.s. aangetoond. [eiser 1] c.s. hadden een bedrijf kunnen inhuren om de bedrijfsruimte te ontruimen. Dat [eiser 1] daarvoor over onvoldoende financiële middelen beschikt dient voor zijn rekening en risico te komen. Bovendien is [eiser 2] eveneens gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is waarom hij niet tot ontruiming van de bedrijfsruimte kan overgaan of een bedrijf kan inschakelen om dat te doen. Daar komt bij dat in het licht van het gevoerde verweer van Bevago, waar [eiser 1] c.s. niet op hebben gereageerd, voldoende aannemelijk is dat Bevago een aanzienlijk belang heeft bij de ontruiming van het bedrijfspand. De erfpachtovereenkomst is immers door de gemeente Schiedam opgezegd tegen 1 juli 2020 en vanaf dat moment gaan er voor Bevago verplichtingen lopen waarop zij zich dient te kunnen voorbereiden.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser 1] c.s. zich dienen te houden aan de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 21 februari 2020. De vorderingen onder 1 en 3 worden daarom afgewezen, met dien verstande dat, om [eiser 1] c.s. de gelegenheid te geven zich voor te bereiden op een ontruiming, wordt bepaald dat de ontruiming niet vóór 3 juni 2020 mag plaatsvinden.
4.9.
Dat [eiser 1] c.s. niet gehouden zijn om over de termijn tussen de beëindiging van de huurovereenkomst en de ontruiming een schadevergoeding te betalen gelijk aan de huur die over die periode zou zijn verschuldigd is onvoldoende door [eiser 1] c.s. onderbouwd. Het enkele feit dat [eiser 1] als gevolg van zijn verblijf in Marokko thans geen inkomen geniet, doet daar niet aan af. De vorderingen onder 2 en 4 worden daarom eveneens afgewezen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
[eiser 1] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bevago worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
€ 633,00
Totaal € 1.289,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat een eventuele ontruiming niet vóór 3 juni 2020 mag plaatsvinden,
5.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
5.3.
veroordeelt [eiser 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Bevago tot op heden begroot op € 1.289,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis door [eiser 1] c.s. zijn voldaan, zulks tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken door
mr. C. Sikkel, op 20 mei 2020.
2180/676