In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] zich verzet tegen de executie van een vaststellingsovereenkomst die is vastgelegd in een proces-verbaal. De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen tussen [eiser], de voormalig bestuurder van Axenta B.V., en de curator, Mr. Jeroen Gerardus Cornelius van Baar, in het faillissement van Axenta B.V. De curator heeft [eiser] aansprakelijk gesteld voor een boedeltekort en een betalingsregeling getroffen, waarbij [eiser] een totaalbedrag van € 51.600,-- zou betalen. Echter, [eiser] heeft niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, wat leidde tot een opeisbaar bedrag van € 100.000,--.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van [eiser] bij het treffen van een voorlopige voorziening voortvloeit uit de aard van het gevorderde. De rechter heeft de maatstaf van beoordeling in een executiegeschil besproken en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de curator misbruik maakt van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst helder is en dat [eiser] in verzuim is geraakt door zijn betalingsachterstand.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de curator zijn begroot op € 1.755,--. Dit vonnis is uitgesproken op 26 april 2023.