ECLI:NL:RBLIM:2023:2856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
C/03/316469 KGZA 23-137
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over tenuitvoerlegging van vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] zich verzet tegen de executie van een vaststellingsovereenkomst die is vastgelegd in een proces-verbaal. De vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen tussen [eiser], de voormalig bestuurder van Axenta B.V., en de curator, Mr. Jeroen Gerardus Cornelius van Baar, in het faillissement van Axenta B.V. De curator heeft [eiser] aansprakelijk gesteld voor een boedeltekort en een betalingsregeling getroffen, waarbij [eiser] een totaalbedrag van € 51.600,-- zou betalen. Echter, [eiser] heeft niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, wat leidde tot een opeisbaar bedrag van € 100.000,--.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van [eiser] bij het treffen van een voorlopige voorziening voortvloeit uit de aard van het gevorderde. De rechter heeft de maatstaf van beoordeling in een executiegeschil besproken en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de curator misbruik maakt van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst helder is en dat [eiser] in verzuim is geraakt door zijn betalingsachterstand.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de curator zijn begroot op € 1.755,--. Dit vonnis is uitgesproken op 26 april 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/316469 / KG ZA 23-137
Vonnis in kort geding van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.G.M. Scheers te Herten,
tegen
Mr. JEROEN GERARDUS CORNELIUS VAN BAAR Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Axenta B.V. te Echt,
kantoorhoudende te Sittard,
gedaagde,
advocaat mr. M. Woisch te Sittard.
Partijen zullen hierna [eiser] en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 april 2023 met producties 1 tot en met 16;
  • de mondelinge behandeling op 25 april 2023 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 januari 2019 is Axenta B.V. in staat van faillissement verklaard. [eiser] was zelfstandig bevoegd bestuurder en enig aandeelhouder van Axenta B.V.
2.1.1.
De curator heeft [eiser] op 11 juni 2020 aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort op de voet van artikel 2:248 BW, en [eiser] bij dagvaarding van 28 maart 2022 bij deze rechtbank in rechte betrokken (procedurenummer C/03/307483 / HA ZA 22-325).
2.2.
Tussen de curator en [eiser] is op 9 september 2022 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen ter beëindiging van voormelde procedure tussen de curator en [eiser] ter zake de bestuurdersaansprakelijkheid. Die overeenkomst is gehecht aan, en maakt deel uit van, het proces-verbaal van 26 oktober 2022.
2.3.
De vaststellingsovereenkomst luidt, onder meer, als volgt:
“1.1 De curator en de bestuurder zijn overeengekomen dat de bestuurder, bij wege van schikking en zonder erkenning van enige aansprakelijkheid, een bedrag van € 51.600,-- betaalt aan de curator (verder “het schikkingsbedrag”).
1.2
De bestuurder betaalt een deel van het schikkingsbedrag ter hoogte van € 25.000,-- binnen 14 dagen na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst en een deel van het schikkingsbedrag ter hoogte van € 5.000,-- uiterlijk op 31 december 2022. Het resterende deel van het schikkingsbedrag ter hoogte van € 21.600,-- betaalt de bestuurder daarna in veertig maandelijkse termijnen van € 540,-- af, telkens vóór of op de eerste van de maand, eerst vóór of op 1 januari 2023.
1.4
In het geval dat de bestuurder twee keer of vaker niet volledig en/of niet tijdig voldoet aan zijn betalingsverplichtingen uit artikelen 1.1 t/m 1.3 van deze overeenkomst, dan verkeert hij van rechtswege in verzuim en vervalt de in artikelen 1.1 t/m 1.3 van deze overeenkomst overeengekomen betalingsregeling en de hoogte van het schikkingsbedrag.
De bestuurder is dan terstond een bedrag ter hoogte van € 100.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente verschuldigd, vanaf de dag dat de curator de bestuurder per aangetekend schrijven kennis geeft van het verval van de betalingsregeling uit artikelen 1.1 t/m 1.3 van deze overeenkomst en verschuldigdheid van het bedrag uit artikel 1.4 van deze overeenkomst vermeerderd met wettelijke rente. De reeds betaalde bedragen conform artikelen 1.1. t/m 1.3 van deze overeenkomst strekken in mindering op het dan verschuldigde bedrag uit dit artikel.”
2.4.
[eiser] heeft op 20 september 2022 tijdig de eerste termijn van € 25.000,-- betaald. Op 31 december 2022 en op 1 januari 2023 hebben geen betalingen plaatsgevonden.
2.5.
Op 24 januari 2023 is [eiser] namens de curator bericht dat hij op grond van artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst een onmiddellijk opeisbaar bedrag aan de boedel verschuldigd is van € 100.000,-- (minus reeds betaalde bedragen) te vermeerderen met wettelijke rente. [eiser] is gesommeerd om binnen 14 dagen het volledige restantbedrag van
€ 75.000,-- te betalen aan de boedel. Na ontvangst van deze brief heeft [eiser] op 25 januari 2023 € 540,-- betaald en op 26 januari 2023 € 5.000,--.
2.6.
[eiser] heeft bij e-mailberichten van 25 en 26 januari 2023 aan de curator laten weten beide achterstallige termijnen te hebben ingelopen en de termijnbetaling voor februari 2023 te hebben voldaan, met het verzoek de initiële betalingsregeling te mogen hervatten. Op 26 januari 2023, 7 februari 2023, 26 februari 2023 en 27 maart 2023 zijn bedragen van telkens € 540,-- betaald.
2.7.
De curator heeft daar afwijzend op gereageerd en aangekondigd dat, indien [eiser] niet voornemens zou zijn het bedrag van € 75.000,-- te betalen, het executietraject met betrekking tot het bedrijfspand van [eiser] zou worden opgestart.
2.8.
Bij beschikking van de rechter-commissaris van deze rechtbank van 1 februari 2023 is het verzoek van [eiser] om de curator te bevelen na te laten de executie te starten toegewezen. In beroep heeft deze rechtbank bij beschikking van 21 maart 2023 de beschikking van 1 februari 2023 vernietigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert -samengevat-
1. primair de tenuitvoerlegging van de betekening van 5 april 2023 ter zake de executiemaatregelen te schorsen voor de resterende duur van de vaststellingsovereenkomst, voor zover de bestuurder niet meer in verzuim geraakt door een achterstand van twee of meer maandelijkse termijnbetalingen;
2. subsidiair de tenuitvoerlegging van de betekening van de executiemaatregelen te schorsen, voor een door de rechter te bepalen termijn, voor zover de bestuurder niet meer in verzuim geraakt door een achterstand van twee of meer maandelijkse termijnbetalingen;
3. indien de rechter de mening is toegedaan dat onderhavig geschil niet geschikt is voor behandeling in kort geding, de procedure door te verwijzen naar de daartoe bevoegde rechtbank ex artikel 438 lid 4 Rv;
4. proceskosten.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiser] bij het treffen van een voorlopige voorziening reeds voortvloeit uit de aard van het gevorderde.
Maatstaf van beoordeling in een executiegeschil
4.2.
[eiser] verzet zich in dit kort geding op grond van artikel 438 Rv tegen de executie van de vaststellingsovereenkomst, die in een proces-verbaal van een terechtzitting tussen partijen is vastgelegd. Het proces-verbaal met deze vaststellingsovereenkomst verschaft op grond van artikel 89 lid 1 Rv en 430 Rv een executoriale titel.
4.2.1.
De vraag is wat, bij verzet tegen de executie daarvan, het door de voorzieningenrechter te hanteren toetsingskader is. De Hoge Raad heeft voor de executie op basis van vonnissen een kader gegeven in zijn arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (De Zeester). De Hoge Raad maakt daarbij onderscheid tussen de executie van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat en de executie van een vonnis waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. Dit geval, de executie door een partij van een in een proces-verbaal van een zitting vastgelegde vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van een tussen partijen spelende gerechtelijke procedure, sluit aan bij de executie van een vonnis waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat. Met de in het proces-verbaal vastgelegde vaststellingsovereenkomst hebben partijen immers beoogd een (definitief) einde te maken aan de tussen hen lopende procedure, zoals het proces-verbaal in dit geval ook met zoveel woorden zegt, en wat ook blijkt uit de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen finale kwijting en uitsluiting van de mogelijkheid om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen of te ontbinden. In dit geval dreigt toepassing van de maatstaf voor schorsing van executie voor vonnissen waartegen nog een rechtsmiddel openstaat afbreuk te doen aan de finaliteit die met een gerechtelijke schikking wordt beoogd.
4.2.2.
De voorzieningenrechter zal dus -voorlopig, omdat het hier om een kort geding gaat- beoordelen in hoeverre aannemelijk is dat de curator, mede gelet op de belangen aan de zijde van [eiser] , misbruik maakt van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien het te executeren proces-verbaal met de daarin opgenomen vaststellingsovereenkomst klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na dit proces-verbaal voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Kennelijke misslag
4.3.
Dat het te executeren proces-verbaal met de daarin opgenomen vaststellingsovereenkomst klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust is door [eiser] niet gesteld, noch is de voorzieningenrechter daarvan gebleken. Bovendien is die vaststellingsovereenkomst helder en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, hetgeen blijkt uit het volgende. [eiser] heeft als gezegd op 20 september 2022 een bedrag van € 25.000,-- voldaan. De volgende betaling van € 5.000,-- (op uiterlijk 31 december 2022) en de derde betaling van € 540,-- (op uiterlijk 1 januari 2023) is door hem niet tijdig voldaan. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst van toepassing geworden: [eiser] is van rechtswege, dus zonder ingebrekestelling, in verzuim, de betalingsregeling van artikelen 1.1 tot en met 1.3 inclusief de hoogte van het schikkingsbedrag is vervallen, en terstond is betaling van € 100.000,-- verschuldigd, verminderd met het al betaalde bedrag. Dat die niet tijdige betaling het gevolg is van een vergissing, zoals door [eiser] is gesteld (en overigens is betwist door de curator), maakt dit niet anders. Voor de door [eiser] ter terechtzitting bepleite uitleg van de vaststellingsovereenkomst, inhoudend dat eerst wanneer twee keer de maandelijkse termijnen van € 540,-- niet (tijdig) zijn betaald sprake is van verzuim, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten. In artikel 1.4. wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen de eenmalige betalingsverplichting van € 5.000,-- en de resterende betalingsverplichtingen van € 540,-- maandelijks.
Belangenafweging en noodtoestand
4.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de curator naar redelijkheid niet tot uitoefening van zijn executiebevoegdheid kon komen, gelet op de onevenredigheid tussen het belang van de curator bij executie tegenover de belangen van [eiser] die hierdoor worden geschaad. Het uitgangspunt bij de belangenafweging volgens de maatstaf uiteengezet in r.o. 4.2.1. is dat de curator recht heeft op executie van het proces-verbaal en de daarin vervatte vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat executie tot een noodtoestand bij [eiser] zal leiden (die hij niet had kunnen voorzien) en dat de executie daarom uitgesteld moet worden. Dat de vordering van de curator als gevolg van het niet nakomen van de betalingsregeling is verhoogd van € 51.600,-- naar € 100.000,-- is betreurenswaardig voor [eiser] , maar het rechtstreekse gevolg van zijn niet tijdige betaling. Van feiten en/of omstandigheden die [eiser] niet heeft kunnen betrekken bij zijn beslissing om de vaststellingsovereenkomst aan te gaan, is niet gebleken.
4.5.
Op grond van het voren overwogene worden er geen termen aanwezig geacht om een voorlopige voorziening te treffen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op € 1.755,-- (griffierecht € 676,--; salaris advocaat € 1.079,--).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.755,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023. [1]

Voetnoten

1.HJMD