ECLI:NL:RBOVE:2023:2986

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AK_22_2011
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budgetten en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen door zorgkantoor

In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Overijssel of het zorgkantoor terecht de persoonsgebonden budgetten (pgb's) van eiser heeft ingetrokken en een bedrag van € 52.883,69 heeft teruggevorderd. De intrekking betreft de pgb's voor de periode van 30 juni 2021 tot en met 31 december 2021 en 2022. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de pgb's gerechtvaardigd is, omdat de aan de pgb's verbonden verplichtingen niet zijn nagekomen. Eiser, die een Wlz-indicatie heeft voor GGZ Wonen, stelt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld en dat hij slachtoffer is van de zorgverlener. De rechtbank stelt vast dat de goede trouw van de budgethouder niet ter zake doet bij de intrekking van de pgb's, omdat deze een reparatoire maatregel is. De rechtbank oordeelt dat het zorgkantoor onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de goede trouw van eiser en dat het zorgkantoor niet voldoende heeft gemotiveerd dat de terugvordering niet in strijd is met artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het zorgkantoor op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden gemaakt. Eiser wordt in de proceskosten van € 1.674,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/2011

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis),
en

Stichting Zorgkantoor Menzis, hierna: het zorgkantoor,

(gemachtigde: M.M.H.M. Veldman).

Inleiding

In een besluit van 20 juli 2022 heeft het zorgkantoor het voor 2021 toegekende persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) van eiser (budgethouder) met ingang van 30 juni 2021 ingetrokken.
In hetzelfde besluit heeft het zorgkantoor het voor het jaar 2022 toegekende pgb van eiser met ingang van 1 januari 2022 ingetrokken en het pgb-budget voor het jaar 2022 op nihil gesteld.
In twee afzonderlijke besluiten van 27 juli 2022 heeft het zorgkantoor over 2021 een bedrag van € 27.177,20 en over 2022 een bedrag van € 25.706,49 van eiser teruggevorderd (in totaal een bedrag van € 52.883,69) Eiser heeft tegen de besluiten van 20 en 27 juli 2022 bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 8 november 2022 is het zorgkantoor bij deze besluiten gebleven. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met een (aanvullend) verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van het zorgkantoor.

De overwegingen

Feiten en omstandigheden1.1.Eiser heeft een Wlz-indicatie voor GGZ Wonen: Wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering. In een toekenningsbeschikking van 13 juli 2021 heeft het zorgkantoor aan eiser voor de periode van 30 juni 2021 tot en met 31 december 2021 op grond van de Wlz een pgb toegekend van € 27.213,50.

1.2.
Bij beslissing van 9 december 2021 heeft het zorgkantoor aan eiser voor 2022 op grond van de Wlz een pgb toegekend van € 55.065,00.
1.3.
Eiser heeft met [de zorgverlener] per 30 juni 2021 een zorgovereenkomst gesloten voor de periode tot en met 30 juni 2022. De zorgovereenkomst is ondertekend op 30 juni 2021. In deze zorgovereenkomst is vermeld dat de zorgverlener een vergoeding per uur ontvangt en dat achteraf de gewerkte uren aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden doorgegeven.
1.4.
Het zorgkantoor heeft op 21 juli 2021 een melding ontvangen dat klanten van [de zorgverlener] tijdens gesprekken met het zorgkantoor bepaalde informatie moeten delen en ook informatie dienden achter te houden en meerdere meldingen over de zorgverlening en het declaratiepatroon door zorgverlener [de zorgverlener] . Naar aanleiding van deze meldingen heeft het zorgkantoor de rechtmatigheid van de bestedingen van het pgb van eiser bij [de zorgverlener] onderzocht. Het zorgkantoor heeft eiser en de (voormalig) gewaarborgde hulp van eiser op 5 januari 2022 in kennis gesteld van dit onderzoek. In het kader van het onderzoek zijn diverse stukken met betrekking tot de door [de zorgverlener] geleverde zorg vanaf 30 juni 2021 opgevraagd bij eiser en de voormalig gewaarborgde hulp Het zorgkantoor heeft [de zorgverlener] gevraagd om over de periode vanaf 1 januari 2021 stukken te verstrekken. Ook heeft het zorgkantoor aan de SVB verzocht om de maandelijkse urenbriefjes en/of nota’s van alle budgethouders die zorg inkopen bij [de zorgverlener] vanaf januari 2021 te verstrekken. Het zorgkantoor heeft de informatie van de SVB ontvangen. Op 15 maart 2022 heeft het zorgkantoor na een nieuwe melding over de bestedingen van pgb gelden bij [de zorgverlener] de onderzoeksperiode uitgebreid naar 2022. Het zorgkantoor heeft herhaaldelijk aan [de zorgverlener] , eiser en de voormalig gewaarborgde hulp verzocht om de gevraagde informatie te verstrekken. Een gedeelte van de opgevraagde informatie is door het zorgkantoor ontvangen. Ook heeft het zorgkantoor gesproken met de eigenaar van [de zorgverlener] en contact gehad met [de zorginstelling] . Via [de zorginstelling] heeft [de zorgverlener] zorgpersoneel ingezet om zorgwerkzaamheden aan cliënten te verlenen.
1.5.
Op 21 juni 2022 en 13 juli 2022 heeft het zorgkantoor aan eiser de (definitieve) bevindingen van het onderzoek schriftelijk meegedeeld. Hierna heeft het zorgkantoor op 1 juni 2022 aan de SVB verzocht om de betalingen aan eiser voor een termijn van ten hoogste 13 weken op te schorten.
1.6.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de inleiding.
Het standpunt van het zorgkantoor
2. Het zorgkantoor heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een onderbouwing voor de gefactureerde uren ontbreekt. Daarom kan niet worden vastgesteld of de van het pgb ten laste gebrachte zorg ook daadwerkelijk en volledig heeft plaatsgevonden. Er is volgens het zorgkantoor sprake van fraude. Daarmee is niet voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 5.18 aanhef en onder a, van de Regeling Langdurige zorg (Rlz). De onverschuldigd betaalde bedragen over de jaren 2021 en 2022 zijn terecht van eiser teruggevorderd. Het zorgkantoor heeft een belangenafweging gemaakt en besloten dat deze in het nadeel van eiser uitvalt. Het zorgkantoor ziet daarom niet af van terugvordering.
Het standpunt van eiser
3.1.
Eiser stelt zich -samengevat- op het standpunt dat het zorgkantoor ten onrechte de pgb’s over de jaren 2021 en 2022 heeft ingetrokken en teruggevorderd. Eiser ontving zorg van [de zorgverlener] en hij had tot mei 2022 geen enkel vermoeden dat er iets niet goed zou zijn. Eiser is als gevolg van zijn psychische problematiek erg kwetsbaar en beïnvloedbaar. Eiser meent dat hij slachtoffer is van de eigenaar van [de zorgverlener] . Het zorgkantoor en de SVB hadden voor de betaling van de declaraties controles moeten verrichten in plaats van controle na de betaling. Door het beoordelen van de stukken na de betalingen uit het pgb en vervolgens de gevolgen van de resultaten van deze beoordeling volledig af te wentelen op eiser, handelt het zorgkantoor in strijd met de door de wetgever gekozen systematiek.
3.2.
Kwetsbare budgethouders die niets te verwijten valt en die op hun gewaarborgde hulp vertrouwen, moeten beschermd worden tegen een terugvordering die onaanvaardbare financiële gevolgen met zich meebrengt. Dit heeft het zorgkantoor onvoldoende onderkend. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Hij wist niets van de frauduleuze handelwijze van [de zorgverlener] en hij had bovendien een gewaarborgde hulp die zijn volledige administratie verzorgde. Hij vertrouwde de gewaarborgde hulp.
Het zorgkantoor heeft op geen enkele wijze zijn persoonlijke betrokkenheid bij enig frauduleus handelen aangetoond. Ook heeft het zorgkantoor niet bewezen dat sprake is van samenspanning tussen eiser en de zorgaanbieder. Het zorgkantoor heeft ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaring van 12 oktober 2022 van de gewaarborgde hulp.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank beoordeelt of het zorgkantoor terecht de pgb’s over de periode van 30 juni 2021 tot en met 31 december 2021 en 2022 (periode in geding) heeft ingetrokken en een bedrag van € 52.883,69 van eiser heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling van de intrekking
Bevoegdheid tot intrekking? Zijn de aan het pgb verbonden verplichtingen nagekomen?
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van fraude, althans niet van zijn zijde. Voor zover eiser daarmee betoogt dat alle aan zijn pgb verbonden verplichtingen zijn nagekomen, volgt de rechtbank eiser niet. Uit het onderzoek van het zorgkantoor blijkt dat de door [de zorgverlener] gefactureerde bedragen niet kunnen worden onderbouwd. Er zijn voorts veel overlap- of zelfs dubbele overlapmomenten gefactureerd. Ook zou in opdracht van [de zorgverlener] zorg zijn verleend door medewerkers van [de zorginstelling] , terwijl is vast komen te staan dat die medewerkers vanaf 30 juni 2021 al niet meer voor [de zorginstelling] werkten. Of er zorg is verleend, hoeveel uur en door wie, is niet aangetoond en niet meer te achterhalen. Daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de aan het pgb van eiser verbonden verplichtingen niet zijn nagekomen
.
5.2.
Omdat de aan het pgb verbonden verplichtingen niet zijn nagekomen, was het zorgkantoor in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 5.20, tweede lid, van Rlz en artikel 4:48, eerste lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de pgb toekenningsbesluiten van 13 juli 2021 en 9 december 2021 in te trekken.
Mocht het zorgkantoor redelijkerwijs gebruik maken van de intrekkingsbevoegdheid?
5.3.
Eiser heeft aangevoerd dat intrekking achterwege had moeten blijven en daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
5.3.1.
In de eerste plaats heeft eiser er op gewezen dat bij een juiste controle aan ‘de voorkant’ al veel eerder had kunnen en moeten worden vastgesteld dat door zijn gewaarborgde hulp ingediende declaraties onjuist of onvolledig waren. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:250) meent eiser dat het zorgkantoor daarom had moeten afzien van intrekking.
5.3.2.
In de tweede plaats stelt eiser dat hem van eventuele fraude of onregelmatigheden geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Hij is te goeder trouw. Die goede trouw in combinatie met zijn psychische kwetsbaarheid en de forse schuld die door de terugvordering ontstaat maken dat intrekking van de pgb’s voor hem onevenredig is.
Voldoende controle aan de voorkant?
5.4
Zolang het pgb niet is vastgesteld kan het zorgkantoor de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:250. In deze uitspraak heeft de CRvB het wettelijk systeem voor de verlening, verantwoording en vaststelling van het pgb’s uiteengezet. Een besluit tot intrekking ten nadele van de verzekerde is een voor de verzekerde belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan, in beginsel op het zorgkantoor.
Het zorgkantoor zal de nodige kennis over de relevante feiten moeten verzamelen en deugdelijk moeten motiveren dat een intrekking van de verleningsbeschikking gerechtvaardigd is. Als het zorgkantoor aan de vermelde bewijslast heeft voldaan, is het zorgkantoor in beginsel bevoegd het pgb in te trekken. Als het besluit tot intrekking van de verleningsbeschikking heeft geleid tot onverschuldigd betaald pgb, kan het zorgkantoor het onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderen.
5.4.
De CRvB heeft in zijn hierboven vermelde uitspraak van 16 februari 2022 geoordeeld dat voorafgaand aan de betaling van een pgb het zorgkantoor en de SVB door controle aan de voorkant zo veel mogelijk moeten borgen dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van het pgb wordt voldaan en het pgb is besteed aan zorg waarin de Wlz voorziet. Als deze controle aan de voorkant niet deugdelijk is, kunnen de gevolgen daarvan niet op de budgethouder worden afgewenteld.
5.5.
Eiser heeft aangevoerd dat de controle van het zorgkantoor en de SVB gedurende de uitvoering van het pgb, niet achteraf, maar aan de voorkant had moeten plaatsvinden en het zorgkantoor daarom in strijd heeft gehandeld met de door de wetgever gekozen systematiek.
5.6.
De rechtbank volgt eiser niet. De CRvB heeft in de uitspraak van 16 februari 2022 eveneens geoordeeld dat het zorgkantoor, naar aanleiding van onder andere signalen omtrent de kwaliteit van de zorg, gedurende de gehele besluitvormingsketen een zorginhoudelijk onderzoek kan verrichten. Het zorgkantoor kan dus ook achteraf controleren of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk wordt en is geleverd en of sprake is van voldoende kwaliteit en verantwoorde zorg. Bij deze materiële controle kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een huisbezoek, het opvragen van verklaringen van de verzekerde en de zorgverlener. Het zorgkantoor kan beoordelen of de verzekerde bij zijn aanvraag om een pgb, bij de goedkeuring van de zorgovereenkomst of bij het indienen van declaraties bij de SVB een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Als op basis van dit onderzoek grond bestaat de verleningsbeschikking in te trekken, ten nadele van de verzekerde te wijzigen of bij het vaststellingsbesluit het pgb lager vast te stellen, kan het zorgkantoor een daartoe strekkend besluit nemen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het zorgkantoor naar de besteding van het pgb bij zorgaanbieder [de zorgverlener] gedurende de periode van de
pgb-verlening in 2021 en 2022 niet een controle achteraf betreft of een nadere beoordeling van de zorgovereenkomst, facturen en urenbriefjes, maar dat sprake is van een zorginhoudelijk onderzoek naar de vraag of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk wordt en is geleverd. Het zorgkantoor heeft immers onderzocht of de zorg waarvoor declaraties zijn ingediend en betaald, wel is geleverd en door wie de gedeclareerde zorg is verleend. Hiertoe heeft het zorgkantoor een uitgebreid onderzoek ingesteld, onder meer naar welke medewerkers van [de zorgverlener] aan eiser zorg zouden hebben verleend. Gebleken is dat de medewerkers die de zorg zouden hebben geleverd en die zouden zijn ingehuurd via [de zorginstelling] , al sinds begin januari 2021 niet meer te werk werden gesteld via [de zorgverlener] . Ook stemt de urenregistratie van [de zorgverlener] niet overeen met de gefactureerde uren, is sprake van een overlap van gedeclareerde uren en is op een enkele dag meer dan 20 uur zorg gedeclareerd. Weliswaar had dit laatste bij nauwkeurige controle voorafgaand aan betaling van de betreffende declaratie vragen kunnen oproepen, maar de rechtbank is van oordeel dat het enkele missen van dit, niet in een oogopslag te doorgronden signaal, niet betekent dat onvoldoende controle aan de voorkant heeft plaatsgevonden, zoals door eiser is betoogd. In de toekenningsbeschikkingen van 13 juli 2021 en 9 december 2021 is eiser ook gewezen op de bij een pgb behorende verplichtingen, waaronder de verplichtingen om alleen Wlz-zorg in te kopen, om kwalitatief verantwoorde zorg in te kopen, er voor te zorgen dat een zorgverlener niet meer dan 40 uur in een week voor eiser werkt, de eisen die aan de declaraties worden gesteld en dat wijzigingen op verzoek van het zorgkantoor of uit eigen beweging worden gemeld.
Is intrekking van de pgb’s onevenredig? Goede trouw?
5.8.
Eiser heeft gewezen op rechtspraak van de rechtbank Midden Nederland (uitspraken van 11 februari 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:478 en 2 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2046) en de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2022, (ECLI:NL:CRVB:2022:2460) over de betekenis van de goede trouw van de budgethouder bij besluiten over intrekking en terugvordering van pgb’s. In die uitspraken stond tussen partijen vast en werd ook door het zorgkantoor erkend dat de budgethouder te goeder trouw was.
5.9.
In de zaak van eiser stelt het zorgkantoor zich op het standpunt dat eiser niet te goeder trouw was. Het zorgkantoor acht het onmogelijk dat eiser niet op de hoogte was van wat met zijn pgb gebeurde, omdat hij heeft verklaard zorg te hebben ontvangen van zorgverleners (van [de zorginstelling] ) die de zorg niet kunnen hebben verleend (omdat [de zorginstelling] op dat moment geen personeel meer uitleende aan [de zorgverlener] ). De door eiser genoemde rechtspraak is, wat daar verder van zij, daarom volgens het zorgkantoor niet zonder meer van toepassing op de situatie van eiser.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat in het kader van de beoordeling van de intrekkingsbesluiten in het midden kan blijven of eiser al dan niet te goeder trouw is geweest. Dat vindt de rechtbank omdat intrekking van een pgb een reparatoire maatregel is, waarbij de verwijtbaarheid van de budgethouder niet ter zake doet. Bovendien acht de rechtbank het ongewenst dat in het geval van pgb-fraude door een zorgverlener de goede trouw van een budgethouder in de weg zou staan aan intrekking van het pgb. Dat geldt zeker in een geval als het onderhavige, waarin overeenkomstig artikel 5.16, tweede lid, onder c, van de Rlz in de zorgovereenkomst een derdenbeding is opgenomen. Dat derdenbeding maakt het mogelijk dat het zorgkantoor ten onrechte uitgekeerde pgb-gelden op een zorgverlener kan verhalen. Dat kan alleen als het pgb eerst is ingetrokken (of herzien). Indien de goede trouw van een budgethouder aan intrekking in de weg zou staan, zou het zorgkantoor geen gebruik kunnen maken van het derdenbeding (dat intrekking vooronderstelt), met als ongewenst gevolg dat de frauderende zorgverlener indirect wordt beschermd door de goede trouw van de budgethouder.
5.11.
Ook overigens acht de rechtbank intrekking van de pgb-besluiten van 13 juli 2021 en 9 december 2021 niet onevenredig. Het zorgkantoor heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat het algemeen belang van de uitvoering en de controle op de pgb-verplichtingen zwaarder weegt dan het belang van eiser.
5.11.1.
Voor het zorgkantoor dient intrekking een zwaarwegend belang. Daarmee staat immers vast dat onverschuldigd is betaald en daardoor ontstaat de bevoegdheid om ten onrechte betaalde pgb-gelden terug te vorderen, hetzij bij de budgethouder, hetzij via het derdenbeding bij de frauderende zorgverlener, hetzij via een actie uit onrechtmatige daad bij de gewaarborgde hulp. Nu het gaat om publieke middelen weegt het belang van het zorgkantoor om de mogelijkheid te hebben ten onrechte uitgekeerde gemeenschapsgelden terug te vorderen zwaar.
5.11.2.
De gevolgen van intrekking voor eiser zijn op zichzelf niet groot. Eerst als het zorgkantoor besluit de onverschuldigd betaalde pgb-gelden van eiser terug te vorderen, ontstaat voor eiser de verplichting om aan het zorgkantoor een fors bedrag te betalen. Tegen zo’n terugvorderingsbesluit staat rechtsbescherming open. In een procedure over een terugvorderingsbesluit kan eiser zich beroepen op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De al dan niet goede trouw van eiser en de gevolgen van terugvordering kunnen een rol spelen bij de vraag of het zorgkantoor redelijkerwijs kan overgaan tot terugvordering.
Beoordeling van de terugvordering
Bevoegdheid om terug te vorderen
6.1.
Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. Tegen de hoogte van de teruggevorderde bedragen heeft eiser geen gronden aangevoerd. Het zorgkantoor was daarom bevoegd om de over de periode van 30 juni 2021 tot en met 31 december 2021 en het jaar 2022 de uitbetaalde pgb-bedragen van eiser terug te vorderen.
Is de terugvordering in strijd met artikel 3:4 van de Awb?
6.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het zorgkantoor in redelijkheid van deze bevoegdheid om terug te vorderen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank vindt dat het zorgkantoor onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende heeft gemotiveerd dat gebruikmaking van de terugvorderingsbevoegdheid niet in strijd komt met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
6.2.1.
Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat bij de belangenafweging die aan een terugvorderingsbesluit ten grondslag ligt, betekenis toekomt aan de vraag of eiser al dan niet te goeder trouw is geweest. Dat het zorgkantoor eiser als niet te goeder trouw aanmerkt, is met name gebaseerd op een aantal e-mails van eiser en zijn voormalige gewaarborgde hulp van na 12 oktober 2022. Die e-mails gaan over de vraag wat de gewaarborgde hulp in de pgb-periode wel of niet wist en wel of niet heeft gedaan. Eiser en de gewaarborgde hulp leggen daarover tegenstrijdige verklaringen af. Wat daar van zij, uit die e-mails kan niet worden afgeleid dat eiser zélf betrokken was bij of weet had van fraude met zijn pgb. Het zorgkantoor verwijt eiser voorts dat hij namen van niet meer werkzame zorgmedewerkers heeft opgegeven, maar de e-mail (van 23 mei 2022) waarin die namen staan is niet van eiser, maar van de gewaarborgde hulp. In het dossier zitten verder geen verklaringen van eiser zelf, noch schriftelijk (of per e-mail), noch mondeling. In het kader van het onderzoek naar de pgb-fraude heeft het zorgkantoor niet met eiser gesproken of hem om een verklaring gevraagd. Het onderzoek naar de goede trouw van eiser is daarom onvoldoende geweest en het standpunt van het zorgkantoor dat eiser niet te goeder trouw was, is onvoldoende onderbouwd.
6.2.2.
Voorts blijkt niet of en hoe het zorgkantoor de mogelijkheden van het derdenbeding – en dus terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-gelden bij de zorgverlener – bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Het belang van het zorgkantoor om ten onrechte betaalde pgb-gelden, zijnde publieke middelen, terug te vorderen is zonder meer zwaarwegend, maar daarmee is nog niet gezegd dat die terugvordering (alleen) bij eiser moet plaatsvinden. Niet voor niets voorzien artikel 5.16, tweede lid, onder c, van de Rlz én de onderhavige zorgovereenkomst in de mogelijkheid van verhaal op een – kort gezegd – frauderende zorgverlener. Nu die verhaalsbevoegdheid door de wetgever, en ook in de zorgovereenkomst door het zorgkantoor zélf, bewust is gecreëerd, ligt het in de rede dat het zorgkantoor in het kader van terugvordering kenbaar overweegt en afweegt waarom, ondanks het bestaan van die mogelijkheid, daarvan geen gebruik wordt gemaakt. De gevolgen van een terugvordering zijn voor eiser immers ingrijpend, omdat hij daardoor wordt geconfronteerd met een jarenlange terugbetalingsverplichting. Daarbij is voorts van belang dat voor het zorgkantoor kennelijk voldoende aannemelijk is dat sprake is van fraude door [de zorgverlener] en haar eigenaar. In een e-mail van 13 oktober 2022 aan de gemachtigde van eiser heeft het zorgkantoor laten weten dat als gevolg van de uitkomst van het onderzoek aangifte zal worden gedaan tegen [de zorgverlener] en haar eigenaar voor valsheid in geschrifte en bedrog.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de terugvorderingsbesluiten in dit geval niet voldoende is voorbereid en niet zorgvuldig is gemotiveerd. Het ligt daarom in de rede dat bij het nieuwe besluit op bezwaar de hiervoor genoemde punten worden betrokken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Het zorgkantoor zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen nader onderzoek moeten doen en opnieuw moeten beslissen op het bezwaar. De nieuwe beslissing op bezwaar dient te berusten op een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb. De rechtbank ziet, gelet op de aard en omvang van het door het zorgkantoor te verrichten onderzoek, geen ruimte voor toepassing van artikel 8:51a van de Awb.
8 De rechtbank veroordeelt het zorgkantoor in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleend rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 837,- met een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het zorgkantoor het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het zorgkantoor op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
  • bepaalt dat het zorgkantoor aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, mr. W.R. van der Velde, en mr. A.M.S. Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter

De griffier is verhinderd om te tekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.