Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[bedrijf 1] B.V.,
1.[partij A 1],
advocaat mr. C.G. Mensink te Almelo,
[partij B 1],
[partij B 2],
[partij B 3],
[partij B 4],
[partij B 5],
1.de stichtingSTICHTING U.A.C.,
REMABO LLP,
[partij B 1],
[partij B 2],
[partij B 3],
[partij B 4],
[partij B 5],
1.De procedure in de hoofdzaak
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging productie 24 van [partij A 1]
- de akte overlegging producties 25 en 26 van [partij A 1]
- de brief van UAC c.s. van 2 januari 2023
- de akte overlegging productie 27 van [partij A 1]
- de mondelinge behandeling op 12 januari 2023, ter gelegenheid waarvan de curator, [partij A 1] en UAC c.s. spreekaantekeningen overgelegd hebben.
2.De procedure in de vrijwaringszaak
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie
- de brief van UAC c.s. van 2 januari 2023
- de mondelinge behandeling op 12 januari 2023, ter gelegenheid waarvan [partij A 1] en UAC c.s. spreekaantekeningen overgelegd hebben
- de akte van UAC c.s.
- de antwoordakte van [partij A 1]
- de akte uitlating productie in vrijwaring van UAC c.s.
3.Beslissing in het kort
4.De feiten
17 augustus 2021 heeft [partij A 1] het onroerend goed en de levende have van het varkensbedrijf verkocht aan de heer [naam 2] voor een bedrag van € 650.000,00. Volgens de overeenkomst verkrijgt [partij A 1] het terugkooprecht. Dat recht geldt negen maanden vanaf de datum van de koop die bij de notaris is vastgelegd. In de periode van negen maanden houdt [partij A 1] het gebruik en het genot c.q. het economisch eigendom van het bedrijf. Voor dat gebruiksrecht betaalt [partij A 1] een bedrag van € 6.500,00 per maand aan [naam 2]. De einddatum van het terugkooprecht was, na verlenging,
1 april 2014.
18 oktober 2013 is UAC bestuurder geworden van [bedrijf 1] B.V.
- tot 4 juni 2020 - [bedrijf 2] LLP (een fiscaal, juridisch en bedrijfseconomisch adviesbureau). Op 4 juni 2020 is de naam van [bedrijf 2] LLP veranderd in Remabo. De praktijk van genoemde LLP is medio 2018 overgedragen aan [bedrijf 2] B.V. In dit vonnis gebruikt de rechtbank verder ook voor [bedrijf 2] LLP de naam Remabo.
€ 250,00 per overtreding met een maximum van € 1.250,00. Voor de maatregelen 4, 7, 8 en 9 is de dwangsom € 1.000,00 per overtreding bij een volgende controle met een maximum
€ 2.000,00 verbeurd heeft in overeenstemming met het besluit van 3 oktober 2013. Op
4 november 2013 heeft de NVWA wederom een hercontrole bij [bedrijf 1] B.V. uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat [bedrijf 1] B.V. niet alle maatregelen die zij uiterlijk op
1 november 2013 had moeten nemen, genomen had. Bij besluit van 22 november 2013 heeft de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken [bedrijf 1] B.V. bericht dat zij een dwangsom van in totaal € 53.000,00 verbeurd heeft in overeenstemming met het besluit van 3 oktober 2013.
1 januari 2014 te gebeuren.
, die zowel per gewone post als aangetekend met handtekening retour is verzonden, [partij A 1] opgedragen om binnen 7 dagen de verzochte processtukken aan de curator te verstrekken. Ook aan deze sommatie heeft [partij A 1] geen gevolg gegeven. (..)”
artikel 19 van de Meststoffenwet, bij artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bij artikel 2.1 Wet dieren onderscheidenlijk bij artikel 2.2. Wet Dieren en tot een geldboete van € 5.000,00 ter zake van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De overtredingen zijn begaan in 2012 en 2013. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 8 juni 2018 de twee boetes verlaagd tot € 13.500,00 onderscheidenlijk € 4.500,00.
5.De vorderingen en het verweer in de hoofdzaak
in conventie
- voor recht verklaart dat [partij A 1] en UAC c.s. hun taak als (middellijk) bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld en dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [bedrijf 1] B.V.;
- [partij A 1] en UAC c.s. hoofdelijk – des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten – veroordeelt om tegen deugdelijke bewijs van kwijting aan de curator het tekort in de boedel van de gefailleerde te voldoen voor zover dit niet door vereffening van de overige baten kan worden voldaan, zoals dit na een te houden verificatievergadering zal komen vast te staan te vermeerderen met de boedelvorderingen waaronder mede begrepen het salaris van de curator en de overige faillissementskosten;
administratieplichtvoldaan heeft, omdat het niet een zodanige administratie heeft gevoerd dat de rechten en verplichtingen van [bedrijf 1] B.V. te allen tijde konden worden gekend, zoals artikel 2:10 BW eist. De curator voegt daaraan toe dat pas op 17 maart 2015 de gereconstrueerde en niet-volledige boekhouding aangereikt is.
publicatieplichtals bedoeld in artikel 2:394 BW, omdat voor het jaar 2012 slechts een voorlopige jaarrekening gedeponeerd is.
onbehoorlijk bestuurblijkt volgens de curator in de eerste plaats uit normschendingen van [bedrijf 1] B.V. door handelen en/of nalatigheid van het bestuur. Het bestuur had kunnen voorzien dat [bedrijf 1] B.V. zich had moeten aanmelden voor de stoppersregeling uit het Actieplan Ammoniak omdat [bedrijf 1] B.V. over onvoldoende liquiditeiten beschikte om te kunnen voldoen aan het Besluit Huisvesting. Het bestuur had de bestuurlijke dwangsommen kunnen voorkomen door [bedrijf 1] B.V. aan te melden voor de stoppersregeling. Het bestuur had kunnen beslissen de stallen “leeg te draaien” voor
1 januari 2014.
€ 10.308,75;
UAC c.s. gelegde conservatoire beslagen opgeheven heeft en de curator veroordeeld heeft tot medewerking aan de doorhaling van die beslagen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de curator in zijn beslagrekest essentiële feiten en verweren onvermeld heeft gelaten, dat de curator ten onrechte medegedeeld heeft dat een LLP vergelijkbaar is met een VOF of CV, dat de curator onvoldoende toegelicht heeft waarom de members van Remabo hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort, dat de curator verzuimd heeft te vermelden dat gegronde vrees voor verduistering bestond en dat de curator niet was ingegaan op proportionaliteit en subsidiariteit van de verzochte beslagen. De conclusie van de voorzieningenrechter was, dat de curator artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de substantiëringsplicht geschonden had. De curator heeft volgens UAC c.s. dus ten onrechte beslag gelegd, zodat de curator op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die UAC c.s. heeft geleden ten gevolge van de beslagen. De door UAC c.s. geleden schade bestaat uit de juridische kosten die gemaakt zijn om het gelegde beslag op te laten heffen. Deze kosten belopen € 12.104,08. Daar kan het bedrag van de proceskostenveroordeling in het vonnis van 7 februari 2022 van afgetrokken worden, zodat een bedrag van € 10.308,75 overblijft, aldus UAC c.s.
UAC c.s. in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans UAC c.s. haar vorderingen te ontzeggen. De curator verzoekt de rechtbank daarnaast, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, UAC c.s. te veroordelen in de kosten van het geding in reconventie, inclusief het salaris van de advocaat en de verschotten, te betalen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de nakosten op de voet van het liquidatietarief, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien aan die veroordeling niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis is voldaan.
6.De vorderingen en het verweer in de vrijwaringszaak
- U.A.C. c.s. hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt om aan [partij A 1] te betalen al datgene waartoe [partij A 1] in de hoofdprocedure bij vonnis, ten behoeve van de curator, mocht worden veroordeeld, althans (subsidiair) U.A.C c.s., hoofdelijk veroordeelt om aan [partij A 1] te betalen ten minste zeven achtste deel (7/8e) van al datgene waartoe [partij A 1] in de hoofdprocedure bij vonnis, ten behoeve van de curator, mocht worden veroordeeld, althans (meer subsidiair) U.A.C. c.s. veroordeelt om elk aan [partij A 1] te betalen ten minste één achtste deel (1/8e) van al datgene waartoe [partij A 1] in de hoofdprocedure bij vonnis, ten behoeve van de curator, mocht worden veroordeeld;
- U.A.C. c.s. hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt om de proceskosten aan [partij A 1] te vergoeden van zowel de hoofd- als de
[bedrijf 1] B.V., die [partij A 1] aanstuurden. Indien de rechtbank [partij A 1] in de hoofdzaak veroordeelt om enig bedrag aan de curator te voldoen dan is dat bedrag aan te merken als schade die [partij A 1] lijdt ten gevolge van het handelen of onbehoorlijk bestuur van UAC c.s. en laatstgenoemde is gehouden die schade te vergoeden. Indien [partij A 1] wel feitelijk bestuurder was met een aandeel in het door de curator gestelde onbehoorlijk bestuur, dient UAC c.s. gezamenlijk 7/8e deel van wat [partij A 1] aan de curator moet voldoen te vergoeden.
UAC c.s. verzoekt de rechtbank [partij A 1], uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en in de nakosten.
7.De beoordeling
vooralsnogop het standpunt stelt dat niet aan de boekhoudplicht is voldaan.
3 februari 2014 gepubliceerd is slechts een onbelangrijk verzuim oplevert en dat het publiceren van een voorlopige jaarrekening – in plaats van een vastgestelde jaarrekening – geen schending oplevert van de publicatieplicht waarnaar artikel 2:248 lid 2 BW verwijst.
Op 3 februari 2014 heeft [bedrijf 1] B.V. de jaarrekening over het jaar 2012 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd welke op 31 januari 2014 definitief zou zijn vastgesteld. De curator concludeert dat aan de deponeringsplicht is voldaan.”De rechtbank leidt hieruit af dat de curator op dat moment van mening was dat de vaststaande overschrijding van enkele dagen van de op dat moment geldende termijn voor openbaarmaking van 13 maanden slechts een geringe overschrijding was. Een geringe overschrijding van de deponeringstermijn kan een onbelangrijk verzuim in de zin van artikel 2:248 lid 2 BW zijn, indien het niet voldoen aan de desbetreffende verplichting er niet op wijst dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld (zie HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7189). Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier voor. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat [partij B 5], UAC en Remabo een beroep kunnen doen op de disculpatiemogelijkheid van artikel 2:248 lid 3 BW, waar het gaat om het schenden van de administratieplicht. In wat volgt komt de rechtbank tot de slotsom dat evenmin vast komt te staan dat [partij B 5], UAC en Remabo zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:248 lid 1 BW. De rechtbank voegt hieraan toe, dat indien het publiceren van een ‘voorlopige’ jaarrekening, ook met zich meebrengt dat niet aan de verplichting uit artikel 2:394 BW voldaan is, daarvoor evenzeer geldt dat het voldoen aan die verplichting er niet op wijst dat [partij B 5], UAC en Remabo hun taak als bestuurders onbehoorlijk hebben vervuld. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de curator zijn vordering niet kan doen steunen op een schending van de publicatieplicht als bedoeld in artikel 2:394 BW.
belangrijke oorzaakis van het faillissement. Kennelijk onbehoorlijk bestuur houdt in dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden gehandeld zou hebben zoals gehandeld is. Daarnaast moet het bestuur gehandeld hebben met de (objectieve) wetenschap dat de schuldeisers zouden worden benadeeld (zie bijv. arrest Hof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2977).
16 facturen aan [bedrijf 1] B.V. gestuurd voor een totaalbedrag van € 176.434,62 (inclusief btw). De curator heeft deze facturen opgenomen in zijn productie 35. UAC c.s. heeft niet betwist dat Remabo deze facturen aan [bedrijf 1] B.V. gestuurd heeft, maar heeft wel voor de facturen waarbij de specificatie in productie 35 ontbrak alsnog een specificatie in het geding gebracht (productie 25 van UAC c.s.). De curator heeft in de dagvaarding onder nr. 131 een overzicht opgenomen van de 28 betalingen die [bedrijf 1] B.V. aan Remabo verricht heeft in de periode oktober 2012 tot en met april 2014. De curator vermeldt daarbij een totaal van € 175.102,94. In mindering brengt de curator een bedrag van € 12.026,00 dat Remabo aan [bedrijf 1] B.V. in genoemde periode betaald heeft. Per saldo heeft [bedrijf 1] B.V. een bedrag van € 158.076,94 aan Remabo betaald. Dat betwist UAC c.s. niet. Tussen partijen staat ook vast dat
[bedrijf 1] B.V. financieel in zwaar weer geraakt was en dat Remabo als bestuurder daarvan op de hoogte was. Genoemde feiten en omstandigheden vormen voor de rechtbank echter onvoldoende grond voor de stelling van de curator dat [partij B 5], UAC of Remabo zich schuldig gemaakt hebben aan onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:248 lid 1 BW. Het enkele feit dat [bedrijf 1] B.V. in een financieel slechte toestand verkeerde rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat betalingen die in die periode zijn verricht reeds daarom als (ontoelaatbaar) selectief zijn aan te merken.
[bedrijf 1] B.V. in de periode, waarin zij betalingen aan Remabo verrichte, ook betalingen aan andere schuldeisers verrichte, in het bijzonder ook aan [bedrijf 4] U.A., die op
13 augustus 2014 het verzoek tot faillietverklaring ingediend heeft en aan de Maatschap Varkensartsen Twente Salland, van wie de voor de faillietverklaring vereiste steunvordering afkomstig is. Die omstandigheid verdraagt zich niet goed met de gedachte dat [bedrijf 1] B.V. aan Remabo onrechtmatig selectieve betalingen gedaan heeft. Al met al is niet vast komen te staan dat het gaat om betalingen, die geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden verricht zou hebben.
.
8.De beslissing
UAC c.s. begroot op € 10.239,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de algehele voldoening;
[partij A 1] begroot op € 6.826,00;