ECLI:NL:RBOVE:2023:2697

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
08.225035.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting en aanranding van minderjarigen met bijbehorende straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting en aanranding van minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 3] op 24 oktober 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] handelingen heeft verricht die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan de aanranding van [slachtoffer 1] op 19 juni 2021, waarbij hij haar heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de impact van de daden van de verdachte op hen meegewogen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en verplichtingen tot begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.225035.22 (P)
Datum vonnis: 13 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de met gesloten deuren gehouden terechtzittingen van 16 februari 2023, 22 en 29 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.M. Venselaar en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Kok, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens
[slachtoffer 3] en haar vader door mr. [naam], en de namens [slachtoffer 1] door mr. [naam] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat ter toelichting van hun vorderingen tot schadevergoeding is aangevoerd
.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 20 juni 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 24 en/of 25 oktober 2020 samen met een ander of anderen de veertienjarige
[slachtoffer 3] heeft verkracht, dan wel dat hij samen met een ander of anderen ontucht heeft gepleegd met haar;
feit 2:op 19 juni 2021 samen met een ander [slachtoffer 1] heeft verkracht dan wel dat hij haar samen met een ander heeft aangerand;
feit 3:in de maand december 2020 samen met een ander de vijftienjarige [slachtoffer 2] heeft verkracht, dan wel dat hij samen met een ander ontucht heeft gepleegd met haar.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 en/of 25 oktober 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband en/of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2020 en/of 25 oktober 2020 te Zwolle, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], te
weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
2
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen met een mededader en/of
- haar rond haar middel vast te pakken (terwijl haar onderlichaam ontbloot was) en/of
- negeren van door haar geuitte signalen van verzet,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten
- het in haar vagina brengen van zijn en/of zijn mededaders penis en/of vinger(s);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Zwolle,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten door
- negeren van door haar geuitte signalen van verzet en/of
- haar rond haar middel vast te pakken (terwijl haar onderlichaam ontbloot was),
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het brengen van zijn vinger(s) op en/of tegen haar vagina;
3
hij in of omstreeks de maand december 2020 te Zwolle
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door
- te handelen met een mededader en/of
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten
- het in haar vagina, anus en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen),
- het in haar vagina brengen van zijn/hun vinger(s),
- het likken van haar vagina en/of
- het betasten van haar vagina en/of borsten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de maand december 2020 te Zwolle,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 2], te weten
- het in haar vagina, anus en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen),
- het in haar vagina brengen van zijn/hun vinger(s),
- het likken van haar vagina en/of
- het betasten van haar vagina en/of borsten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

In dit hoofdstuk schetst de rechtbank, na een korte beschrijving van het onderzoek Ghost, algemene beschouwingen over de betrouwbaarheid van verklaringen en de kaders van de leerstukken over het bewijsminimum en het medeplegen.
In de hoofdstukken daarna bespreekt de rechtbank per feit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waardeert deze en stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting per ten laste gelegd feit de feiten en omstandigheden vast. De vastgestelde feiten die niet ter discussie staan of zijn betwist behoeven en krijgen – uitzonderingen daargelaten – geen nadere motivering dan de in de bijlage opgenomen en voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen. Voor het overige wordt volstaan met een verwijzing naar passages uit het dossier waaraan de rechtbank van belang zijnde feiten en omstandigheden ontleent.
De rechtbank overweegt ten slotte, al dan niet in reactie op gevoerde verweren, waarom zij op basis van die feiten en omstandigheden tot conclusies komt en gaat vervolgens over tot de beantwoording van de bewijsvraag. De rechtbank zal voor de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het vonnis bij de bespreking van de feiten zowel verdachte als de medeverdachten als de aangeefsters hierna telkens met hun voornaam aanduiden. De medeverdachten betreffen: [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]). De aangeefsters betreffen: [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3], feit 1), [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1], feit 2) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2], feit 3).
4.1
Achtergrond onderzoek Ghost
In 2020 en in 2022 zijn bij het Team Zeden van de Dienst Regionale Recherche van de politie-eenheid Oost-Nederland meerdere meldingen binnengekomen van seksueel misbruik van verschillende (minderjarige) meisjes. Dit betreffen veelal kwetsbare meisjes. Het misbruik zou zijn gepleegd door meerdere jongens tegelijk, telkens in wisselende samenstelling. Naar aanleiding hiervan is het politieonderzoek ‘Ghost’ opgestart en zijn vijf (minderjarige en meerderjarige) jongens aangehouden. Verdachte is één van hen.
4.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen af te leiden.
Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens én kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaringen. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel een motief – persoonlijk, financieel of anderszins – om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte (in dit geval) belastende verklaring af te leggen.
4.3
Het bewijsminimum
Per feit zal de rechtbank beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de verwijten die verdachte worden gemaakt. Het wettelijk kader daarvoor laat zich voor zover in deze zaak van belang als volgt samenvatten.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Bij seksueel misbruikzaken – waar het veelal gaat om zaken waarin slechts twee (of een beperkt aantal) personen aanwezig zijn geweest en het niet zelden het woord van de aangeefster is tegen dat van de verdachte(n) – is het niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
4.4
Het medeplegen
Eveneens per feit zal de rechtbank beoordelen of van het ten laste gelegde medeplegen sprake is geweest. Het toetsingskader voor medeplegen, zoals vastgesteld in wet en rechtspraak en voor zover hier van belang, is als volgt gegeven in HR 16 december 2004, ECLI:NL:HR:2014:3637:
“3.2.1
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. (…) Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(…)
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. (…)
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding”.
5. Feit 1
Het gaat bij dit feit om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 3].
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 3] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Daarnaast bevat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor haar aangifte van verkrachting, zodat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het feit bepleit, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor het feit dat de seks met [slachtoffer 3] onder dwang heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat de aangifte van [slachtoffer 3] onbetrouwbaar is. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde ontucht heeft de verdediging aangevoerd dat dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 3] voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 3] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat [verdachte] zich aan feit 1 heeft schuldig gemaakt, zullen aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang en het medeplegen besproken worden.
5.3.1
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 3]
De rechtbank geeft hierna allereerst de verklaring van [slachtoffer 3] weer. Daarna volgen de verklaringen van [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
[slachtoffer 3]
heeft op 1 november 2021 een informatief gesprek zeden bij de politie gehad, waarna op 30 september 2022 haar aangifte is gevolgd. Op 31 maart 2023 is [slachtoffer 3] gehoord door de rechter-commissaris. Samengevat heeft [slachtoffer 3] op 1 november 2021 en 30 september 2022 over de feiten onder meer het volgende verklaard:
Zaterdag 24 oktober 2020
Op 24 oktober 2020 heeft de toen 14-jarige [slachtoffer 3] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] afgesproken. [medeverdachte 1] heeft haar in de middag opgehaald vanaf station Zwolle en zij zijn naar [medeverdachte 2]’s woning aan de [adres] gegaan. Naast [medeverdachte 2] was [verdachte] daar ook. Op enig moment begonnen [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] over haar kleding heen aan te raken aan haar benen, billen, borsten en geslachtsdeel. Zij heeft toen aangegeven dat zij dit niet wilde en zij heeft dit meerdere keren gezegd. [verdachte] heeft vervolgens haar broek uitgetrokken. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben daarna afwisselend aan [slachtoffer 3]’s borsten en billen gezeten. [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat zij dit niet wilde en heeft [verdachte] van het bed getrapt. [medeverdachte 2] begon [slachtoffer 3] te zoenen en haar string ging uit. [verdachte] of [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 3] gevingerd. Daarna hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] de kamer verlaten en heeft [slachtoffer 3] seks met [medeverdachte 2] gehad. Zij heeft [medeverdachte 2] ook gepijpt. Daarna zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] teruggekomen. Op dat moment lag [slachtoffer 3] onder de dekens. De jongens hebben de dekens van haar afgetrokken. [medeverdachte 1] en [verdachte] gingen zichzelf aftrekken en hebben [slachtoffer 3] daarna – elkaar afwisselend – vaginaal gepenetreerd. Ze zeiden steeds tegen elkaar: ‘
Nu mag ik erin’. Ook heeft [slachtoffer 3] [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1] gepijpt. Zij was verstijfd en wist niet wat zij moest doen. Zij heeft de jongens meerdere keren weggeduwd en meer dan vijf keer gezegd: ‘
Het doet pijn’, ‘
Ik wil stoppen’. De jongens gingen door. Alles was onveilig, zo verklaart [slachtoffer 3].
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij geen mogelijkheid had om weg te gaan. Zij heeft verklaard dat zij verstijfd was en niet meer zo goed door had wat er aan de hand was. Ook heeft zij verklaard dat zij wist dat zij niet veel kon beginnen tegen de jongens.
Hierna zijn [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte] en [slachtoffer 3] naar de Boni gegaan en heeft [medeverdachte 1] drank gehaald. Daarna zijn zij weer terug naar [medeverdachte 2]’s woning gegaan. [slachtoffer 3] heeft toen veel alcohol gedronken. Zij durfde daartegen geen nee te zeggen. Op een gegeven moment was [slachtoffer 3] alleen met [verdachte] en [medeverdachte 2]. Zij begonnen haar over haar kleding aan haar borsten en billen aan te raken en haar te vingeren. [slachtoffer 3] heeft toen gezegd: ‘
Kap daarmee’, ‘
Ik wil het niet’, ‘
Ik heb pijn’. Zij werd door beide jongens genegeerd. Zij heeft vervolgens met beide jongens seks gehad en heeft beide jongens gepijpt.
[verdachte]
heeft op 27 oktober 2022 bij de politie het volgende verklaard. [slachtoffer 3] kwam naar de woning van [medeverdachte 2]. Zij (de rechtbank begrijpt: in ieder geval [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) waren daar aan het ‘chillen’. [medeverdachte 1] ging naar de winkel om drank te halen. Daarna waren alle aanwezigen ‘aan de drank’. [verdachte] heeft als eerste seks met [slachtoffer 3] gehad, nadat zij hem had gepijpt. Daarna heeft [slachtoffer 3] de andere jongens gepijpt en hebben zij seks met [slachtoffer 3] gehad. Er was aan haar gevraagd of zij dat wilde en zij heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Ter terechtzitting van 22 juni 2023 heeft [verdachte] verklaard dat hij op 24 oktober 2020 op twee momenten seks met [slachtoffer 3] heeft gehad: aan het eind van de middag en in de avond toen er alcohol werd gedronken.
[medeverdachte 2]
heeft op 12 december 2022 bij de politie het volgende verklaard. [medeverdachte 1] had [slachtoffer 3] bij hem thuis afgezet en ging vervolgens weg. [medeverdachte 2] heeft toen seks met [slachtoffer 3] gehad. Toen [medeverdachte 2] en [slachtoffer 3] klaar waren, kwamen [medeverdachte 1] en [verdachte] binnen. Daarna is [slachtoffer 3] naar huis gegaan. [medeverdachte 2] heeft geen seks met [slachtoffer 3] gehad waar [medeverdachte 1] en [verdachte] bij waren.
[medeverdachte 1]
heeft op 20 september 2022 bij de politie het volgende verklaard. In 2020 heeft [medeverdachte 1] meerdere keren seks gehad met [slachtoffer 3]. [medeverdachte 1] is een keer met [verdachte] naar de woning van [medeverdachte 2] gegaan. Daar lag [medeverdachte 2] in bed met [slachtoffer 3] en hadden zij seks met elkaar. [medeverdachte 1] en [verdachte] stonden op de gang te luisteren, gingen vervolgens de kamer binnen en [medeverdachte 2] en [slachtoffer 3] ‘gingen gewoon door’.
Het oordeel van de rechtbank over de betrouwbaarheid
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar. [slachtoffer 3] heeft – ondanks het grote tijdsverloop tussen haar verklaringen bij de politie – consistent en gedetailleerd verklaard over de seks die zij met [verdachte] en de medeverdachten heeft gehad. Ook de verklaring van [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris komt op hoofdlijnen overeen met haar eerdere verklaringen. Daarnaast zijn de verklaringen van [slachtoffer 3] ook authentiek. [slachtoffer 3] heeft niet alleen verklaard wat er feitelijk is gebeurd, maar ook wat de gebeurtenissen op dat moment met haar deden, bijvoorbeeld dat zij verstijfd was en niet wist wat zij moest doen, zoals zij zelf verklaart: ‘
Ik was net 14 jaar oud, wat moest ik beginnen’. Wel zijn er nuanceverschillen tussen de verklaringen die [slachtoffer 3] heeft afgelegd, maar deze zijn niet dusdanig dat daarmee de verklaringen van [slachtoffer 3] ongeloofwaardig worden. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
Bovendien vinden de verklaringen van [slachtoffer 3] op relevante onderdelen steun in de verklaringen van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Deze verklaringen verschillen weliswaar van elkaar ten aanzien van de momenten waarop en met wie [slachtoffer 3] seks heeft gehad, maar uit de verklaringen blijkt dat in ieder geval [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 24 oktober 2020 seks met [slachtoffer 3] hebben gehad in de slaapkamer van [medeverdachte 2]. Naast [slachtoffer 3] heeft ook [verdachte] verklaard dat er op 24 oktober 2020 op twee verschillende momenten seks is geweest met – in ieder geval – [verdachte]. Daarnaast komen de verklaringen van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] op afzonderlijke onderdelen overeen met de verklaringen van [slachtoffer 3], ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door [slachtoffer 3] geschetste context daarvan. Zo verklaart naast [slachtoffer 3] ook [verdachte] dat er (in de avond van 24 oktober 2020) door [medeverdachte 1] drank was gehaald, dat er drank werd gedronken door een groep jongens en [slachtoffer 3] in de woning van [medeverdachte 2] en dat er toen seks is geweest tussen (in ieder geval) [verdachte] en [slachtoffer 3]. Ook verklaren zowel [verdachte] als [slachtoffer 3] gelijk over bepaalde seksuele handelingen, namelijk dat [slachtoffer 3] [verdachte], en ook anderen, heeft gepijpt.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3] dus geloofwaardig en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. In het licht van het voorgaande ziet de rechtbank – anders dan de verdediging – in de omstandigheid dat [slachtoffer 3] pas na aandringen van de politie aangifte zou hebben gedaan, geen reden om [slachtoffer 3]’s verklaringen terzijde te schuiven. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat [slachtoffer 3], omdat er een seksfilmpje van haar rondging, aangifte zou hebben gedaan en de omstandigheid dat [slachtoffer 3] ook na 24 oktober 2020 seks zou hebben gehad met onder andere [verdachte]. Het verweer van de verdediging op deze punten wordt verworpen.
5.3.2
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteengezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn. [verdachte] heeft steeds stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 3] tegen haar wil in. De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 3], gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 5.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] wat betreft de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de verklaring van [verdachte], maar ook door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan en verwerpt het verweer van de verdediging.
5.3.3
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.3.1 aan verklaringen uiteen heeft gezet, stelt de rechtbank vast dat [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 3] vaginaal en oraal hebben gepenetreerd en dat zij haar borsten, billen en benen hebben betast.
5.3.4
De dwang
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag die dan resteert, is of sprake is geweest van “andere feitelijkheden” waardoor [slachtoffer 3] is gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen. Dit kan slechts aan de orde zijn indien [medeverdachte 1] door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 3] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Van een door feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval (HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494).
Op 24 oktober 2020 hebben er op een tweetal momenten seksuele handelingen plaatsgevonden met [slachtoffer 3]: eerst door [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en vervolgens – nadat er drank was gehaald – door [verdachte] en [medeverdachte 2]. [slachtoffer 3] heeft over deze handelingen verklaard dat zij meerdere keren heeft aangegeven dat zij de seksuele handelingen niet wilde.
In haar aangifte heeft [slachtoffer 3] over het eerste moment verklaard: ‘
Op een gegeven moment heb ik mij over gegeven, want het waren allemaal sportschool jongens. Ze luisterden niet naar een “Nee”. Ik was net 14 jaar oud, wat moest ik beginnen.’. [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris over dit moment verklaard: ‘
Op een gegeven moment dacht ik, ik lig hier nu als meisje met drie jongens om mij heen. Wat ga ik beginnen. Ik heb het toen opgegeven met nee zeggen en stop en ik wil dit niet. Ik heb me overgegeven en gehoopt dat het zo snel mogelijk voorbij was.’.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van het eerste moment sprake geweest van dwang. Er was sprake van een groepsverband van drie jongens. Nadat de jongens de dekens van [slachtoffer 3] hadden afgetrokken, bepaalden zij welke seksuele handelingen er werden verricht. [slachtoffer 3] heeft geprobeerd de jongens tegen te werken en heeft geprobeerd zich fysiek te verzetten, door ze onder meer van zich af te duwen en [verdachte] van het bed af te trappen. Daarnaast heeft [slachtoffer 3] zich ook verbaal verzet. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [slachtoffer 3] vaginaal gepenetreerd en [slachtoffer 3] heeft [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] gepijpt. Alle tekens van verzet werden genegeerd, terwijl [slachtoffer 3] zich redelijkerwijs, mede gelet op het aantal jongens, niet aan de handelingen heeft kunnen onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze en bovenstaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [medeverdachte 2], als [medeverdachte 1] en [verdachte] opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 3] de ten laste gelegde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Ook ten aanzien van het tweede moment heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 3] heeft ingestemd met de vergaande seksuele handelingen. [slachtoffer 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij na het eerste moment is meegegaan naar de Boni en bij de jongens is gebleven, omdat zij anders aan haar ouders moest uitleggen waarom zij eerder thuis was dan was afgesproken. [slachtoffer 3] had namelijk tegen haar ouders verteld dat zij bij een vriendin in Zwolle was. Daarnaast verklaart [slachtoffer 3]: ‘
Ik zat denk ik ook nog een beetje in de trance van, wat is er nou precies gebeurd. Ik had niet eens zo goed door dat het verkrachting was. Ik had altijd het gevoel dat verkrachting was: iemand die je de bosjes intrekt, en niet mensen die je gewoon kende.’. Tijdens haar aangifte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij, nadat zij zich weer in de woning van [medeverdachte 2] bevond, alcohol kreeg aangeboden en dat zij hiertegen geen nee durfde te zeggen. Zij heeft ook verklaard: ‘
Ik weet nog dat ik me zwak begon te voelen. Ik werd dronken, slap en zwak. Ik was op dat moment alleen met [verdachte] en [medeverdachte 2].’. Ten aanzien van de seksuele handelingen heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij, terwijl [verdachte] en [medeverdachte 2] haar begonnen aan te raken over de kleding aan haar borsten en billen, heeft gezegd: ‘
Kap daarmee’, ‘
Ik wil het niet’, ‘
Ik heb pijn’. Ook heeft zij verklaard dat zij door beiden werd genegeerd en dat [verdachte] en [medeverdachte 2] toen seks met haar hebben gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ook ten aanzien van het tweede moment sprake geweest van dwang. Dat zij – vrijwillig – bij de jongens is gebleven, doet hier niets aan af, nu [slachtoffer 3] daar een plausibele persoonlijke reden voor had en ook heeft verklaard dat zij niet precies doorhad wat er was gebeurd en in shock was, mede gelet op het feit dat zij nog niet veel seksuele ervaring had. Daarnaast was er ten aanzien van het tweede moment sprake van een groepsverband van twee jongens dat bepaalde welke seksuele handelingen er werden verricht. De tekens van verzet werden door [verdachte] en [medeverdachte 2] genegeerd, terwijl [slachtoffer 3] met hen beiden seks moest hebben. Deze en bovenstaande omstandigheden leiden, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 2] opzettelijk hebben veroorzaakt dat [slachtoffer 3] ook deze handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
5.3.5
Het medeplegen
De vraag die de rechtbank tot slot nog dient te beantwoorden, is of er ten aanzien van de delicten sprake is geweest van medeplegen. Daartoe dient beoordeeld te worden of de delicten door [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (eerste moment op 24 oktober 2020) en door [verdachte] en [medeverdachte 2] (tweede moment op 24 oktober 2020) in nauwe en bewuste samenwerking zijn begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit zowel ten aanzien van het eerste als ten aanzien van het tweede moment op 24 oktober 2020 het geval.
Tijdens het eerste moment waren [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] allen aanwezig in de kamer op het moment dat [verdachte] en [medeverdachte 1] [slachtoffer 3] begonnen aan te raken. Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. [verdachte] begon [slachtoffer 3] te vingeren, [medeverdachte 2] begon haar te zoenen. Hierna hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] weliswaar de kamer verlaten, maar nadat [slachtoffer 3] seks heeft gehad met [medeverdachte 2] zijn zij teruggekomen. De dekens werden door de jongens van [slachtoffer 3] afgetrokken en [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer 3] gelijktijdig betast, waarna ze haar – elkaar afwisselend – vaginaal hebben gepenetreerd. Daarbij zeiden zij tegen elkaar: ‘
Nu mag ik erin’. [medeverdachte 2] stond op dat moment in de kamer en heeft niet verhinderd dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de seksuele handelingen bij [slachtoffer 3] hebben verricht. Ook heeft [slachtoffer 3] [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] gepijpt. Deze feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Tijdens het tweede moment was [slachtoffer 3] met [verdachte] en [medeverdachte 2] in [medeverdachte 2]’s kamer op het moment dat [verdachte] en [medeverdachte 2] haar begonnen aan te raken. Ook hiervoor geldt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] tezamen een fysiek en numeriek overwicht hadden op [slachtoffer 3]. Na het gelijktijdig betasten van [slachtoffer 3] hebben zij haar gevingerd, waarna zij beide jongens heeft gepijpt en met beide jongens (afzonderlijk) seks heeft gehad. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] hebben zich niet (op enig moment) hiervan gedistantieerd. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 2] en [verdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt, zodat medeplegen kan worden bewezen.
5.3.6
De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 3] schuldig hebben gemaakt op 24 oktober 2020.

6.Feit 2

Onder dit feit gaat het om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 1].
6.1
De primair tenlastegelegde verkrachting
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.
6.2
De subsidiair tenlastegelegde ontucht
6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] [slachtoffer 1] heeft aangerand. [verdachte] dient vrijgesproken te worden van het medeplegen, omdat het dossier daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
6.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het feit bepleit, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte van [slachtoffer 1]. Het is haar verklaring tegenover die van [verdachte] en [medeverdachte 2]. Daarnaast is er geen wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst voorop dat het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal die vrijspraak dan ook niet nader motiveren.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of zij op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan het feit heeft schuldig gemaakt. In dat verband zal de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of zij de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar acht. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer 1] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat verdachte zich aan feit 3 subsidiair heeft schuldig gemaakt, zal aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten het ontuchtig karakter besproken worden.
6.2.3.1 De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar. Haar verklaringen zijn in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd wat betreft verdachte is ten laste gelegd. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te gebruiken verklaringen van [slachtoffer 1] op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar ook op de door [slachtoffer 1] geschetste context daarvan – verankering in de verklaring van [medeverdachte 2], maar ook in de verklaring van [verdachte] zelf. Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
[slachtoffer 1]
heeft op 19 juni 2021 tijdens het informatieve gesprek en later in haar aangifte op
4 juli 2022 bij de politie verklaard dat zij op 19 juni 2021 had afgesproken met [medeverdachte 2]. Samen gingen ze naar een garagebox in Zwolle. [medeverdachte 2] deed daar op een gegeven moment de broek en onderbroek van [slachtoffer 1] naar beneden. Terwijl zij in ‘doggystyle’ positie seks met elkaar hadden, werd er op de deur van de garage geklopt. Daarop kwam [verdachte] binnen. Daarop duwde [slachtoffer 1] [medeverdachte 2] van zich af. Zij wilde zich gelijk aankleden. [verdachte] kwam naar haar toe, pakte haar hand vast en kuste haar gezicht. Zij wilde dit niet en zei dat ook. [verdachte] hield haar met een arm om haar middel vast en met zijn andere hand probeerde hij haar te vingeren. Het stopte doordat [slachtoffer 1] [verdachte] van zich af kon duwen en haar kleren weer aan kon trekken, waarna ze de garagebox verliet.
Deze verklaringen van [slachtoffer 1] vinden steun in de volgende bewijsmiddelen.
[medeverdachte 2]
heeft op 3 april 2023 bij de rechter-commissaris voor strafzaken in deze rechtbank onder meer verklaard dat hij op 19 juni 2021 samen met [slachtoffer 1] in de garagebox was. Op het moment dat zij seks met elkaar hadden, werd er op de deur geklopt. [verdachte] kwam binnen. Toen zouden [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] hun kleren weer hebben aangetrokken en is [verdachte] weggegaan.
[verdachte]
heeft ter zitting van 22 juni 2023 verklaard dat hij op 19 juni 2021 bij de garagebox van zijn moeder was. Hij zag dat [medeverdachte 2] op dat moment seks had met [slachtoffer 1]. Hij ontkent dat hij in de garagebox is geweest en [slachtoffer 1] heeft aangeraakt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] geloofwaardig en betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. [slachtoffer 1] heeft omschreven dat zij heeft ingestemd met het hebben van seks met [medeverdachte 2], maar dat voor haar het omslagpunt kwam op het moment dat [verdachte] de garagebox binnenkwam. Zij heeft beschreven wat zij toen voelde en welke seksuele handelingen [verdachte] bij haar heeft verricht. Aan de betrouwbaarheid draagt bij de omstandigheid dat [slachtoffer 1] zich vrij kort na het incident op dezelfde dag bij de politie heeft gemeld en in een informatief gesprek heeft verteld wat haar is overkomen. Daarnaast zijn haar verklaringen ook verifieerbaar. Zo heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij met [slachtoffer 1] seks heeft gehad in de garagebox en dat [verdachte] er ‘ineens’ was. Voorts weegt de rechtbank mee dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 1] haar verhaal heeft verzonnen, terwijl [verdachte] en [medeverdachte 2] er alle belang bij hebben om hun aandeel te ontkennen. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat het enkele feit dat in de verklaringen van [slachtoffer 1] op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maakt. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
6.2.3.2 Het bewijsminimum
De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 1], gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 6.2.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] op de voor de tenlasteleggingen relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2], maar ook door de verklaring van [verdachte] zelf. Dat [verdachte] ontkent, doet niet af aan de juistheid van de verklaring die [slachtoffer 1] over de seksuele handelingen heeft afgelegd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
6.2.3.3 De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 6.2.3.1 aan feiten en omstandigheden heeft uiteengezet, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] [slachtoffer 1] rond haar middel heeft vastgepakt, terwijl zij haar broek en onderbroek uit had en dat hij heeft geprobeerd haar te vingeren.
- De dwang
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Van dwang in de zin van artikel 246 Sr is sprake wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil verricht of heeft ondergaan. Doorslaggevend bij die vraag is of het slachtoffer heeft gedaan of toegestaan wat zij zonder de dwang niet zou hebben gedaan of toegestaan. Hierbij gaat het om de totale bedreigende situatie die mede door de daad van de verdachte wordt geschapen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld, uitgeoefend door [verdachte].
Blijft over de vraag of sprake is van dwang bestaande in (bedreiging met) andere feitelijkheden om [slachtoffer 1] bewegen tot het ondergaan van handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of hieraan in dit geval is voldaan, is het volgende relevant.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de tenlastegelegde seksuele handelingen met [verdachte] onder dwang hebben plaatsgevonden.
De feitelijkheden hebben, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 1], bestaan uit de omstandigheid dat zij zich ineens geconfronteerd zag met [verdachte], terwijl zij op dat moment seks had met [medeverdachte 2]. Hierdoor heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] in een kwetsbare positie gebracht. Vervolgens heeft [verdachte] [slachtoffer 1], die toen met een ontbloot onderlijf stond, vastgepakt en heeft hij geprobeerd haar te vingeren. [slachtoffer 1] heeft hier niet mee ingestemd. Ondanks dat [slachtoffer 1] heeft gezegd dit niet te willen, is [verdachte] doorgegaan. Omdat [slachtoffer 1] uiteindelijk [verdachte] van zich af heeft weten te duwen, is het uiteindelijk gestopt.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat [verdachte] heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 1] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang.
6.2.3.4 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [slachtoffer 1].

7.Feit 3

Onder dit feit gaat het om de seksuele handelingen die zijn gepleegd met [slachtoffer 2].
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende ondersteunend bewijs voor [slachtoffer 2] aangifte van verkrachting biedt, zodat feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de verklaringen van [slachtoffer 2] uit te sluiten van het bewijs met betrekking tot de primair tenlastegelegde verkrachting. [slachtoffer 2] is de enige die heeft verklaard dat de seks tegen haar wil heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat daarvoor verder geen ondersteunend bewijs. De verdediging heeft haar verklaring niet kunnen verifiëren, omdat zij door de verdediging niet als getuige is gehoord. Dat levert een juridisch probleem op in het licht van de Keskin-jurisprudentie en het arrest van de Hoge Raad. Er is onvoldoende compensatie voor het niet kunnen horen van deze getuige.
Indien de rechtbank haar verklaring wel voor het bewijs zal gebruiken, is niet voldaan aan het bewijsminimum voor de tenlastegelegde verkrachting. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde ontucht heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De primair tenlastegelegde verkrachting
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer 2] moet worden uitgesloten van het bewijs gelet op de Keskin-jurisprudentie. Indien die vraag ontkennend kan worden beantwoord, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verklaringen van [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Bij de vraag of de rechtbank op basis van voldoende wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging komt dat [verdachte] zich aan feit 3 heeft schuldig gemaakt, zal aan de hand van de daarvoor relevante vastgestelde feiten, de dwang worden besproken.
7.3.2
Bewijsuitsluiting
[slachtoffer 2] is niet door de verdediging gehoord. Daaraan lagen legitieme redenen ten grondslag, namelijk het belang van de gezondheid en het welzijn van de minderjarige in een kwetsbare positie. Om die reden is het ondervragingsrecht van de verdediging ondergeschikt. Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat – gelet op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Keskin t. Nederland (2205/16) – het bewijs reeds moet worden uitgesloten, omdat deze getuige niet door de verdediging kon worden gehoord, wordt dit verweer verworpen. Het is nog steeds staande jurisprudentie van het EHRM dat in geval van goede feitelijke of rechtsgronden kan worden afgezien van het horen van een belastende getuige.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van wat zich feitelijk heeft voorgedaan niet alleen of in beslissende mate steunt op de verklaring van [slachtoffer 2], nu verdachte zelf ook heeft bekend seks met [slachtoffer 2] te hebben gehad. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het informatief gesprek met [slachtoffer 2] op 9 november 2022 en haar aangifte op 22 november 2022 door de politie audiovisueel zijn geregistreerd. De rechtbank ziet daarin een voldoende compenserende factor, zodat het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 2] geen afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt en zal de verklaring van [slachtoffer 2] bezigen voor het bewijs.
7.3.3
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar. Haar verklaringen zijn in hoofdlijnen consistent en gedetailleerd wat betreft [verdachte] is ten laste gelegd. Bovendien vinden de voor de bewezenverklaring te gebruiken verklaringen van [slachtoffer 2] op relevante onderdelen – ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar ook op de door [slachtoffer 2] geschetste context daarvan – verankering in de verklaring van [medeverdachte 2], maar ook in de verklaring van verdachte zelf. Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
[slachtoffer 2]
heeft op 9 november 2022 in een informatief gesprek en op 22 november 2022 in haar verhoor als getuige bij de politie onder meer het volgende verklaard.
In de zomer van 2020 leerde ze [medeverdachte 2] kennen. Ze werd verliefd op hem en zij zagen elkaar vaker. In november 2020 had [slachtoffer 2] voor het eerst seks met [medeverdachte 2]. Dit was de eerste keer dat ze seks had met iemand. Ongeveer een maand later, in december 2020, heeft zij weer seks gehad met hem. In de week daarna belde [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] op en vroeg of zij langs wilde komen, maar omdat [slachtoffer 2] met een vriendin in de stad was, zei ze dat het niet ging lukken. [medeverdachte 2] bleef dringen en heeft [slachtoffer 2] op een gegeven moment opgehaald uit de stad en is samen met haar naar zijn huis gegaan. Ze gingen samen een film kijken. Toen begon [medeverdachte 2] haar te zoenen. Vervolgens hebben zij seks gehad met elkaar. Dit voelde voor haar nog goed. Op het moment dat [slachtoffer 2] zich vanuit ‘doggy positie’ daarna weer op haar rug draaide, zag zij ineens een andere jongen naakt in de kamer staan waar zij heel erg van schrok. Die jongen liep naar haar toe en zei dat hij [verdachte] heette. Hij betastte haar borsten en vagina. [slachtoffer 2] wist niet wat ze moest doen. [medeverdachte 2] begon hierop te lachen en betastte [slachtoffer 2] samen met [verdachte]. [slachtoffer 2] was in shock. [verdachte] vingerde haar en penetreerde haar vaginaal. [medeverdachte 2] drukte haar hoofd in de richting van zijn penis, zodat [slachtoffer 2] hem moest pijpen, terwijl ze niet wist hoe dit moest. [slachtoffer 2] heeft stop gezegd en gezegd dat zij het niet wilde, maar de jongens gingen toch door. [slachtoffer 2] heeft het toen maar laten gebeuren. Op enig moment wisselden de jongens elkaar af; [medeverdachte 2] penetreerde [slachtoffer 2] vaginaal en zij moest [verdachte] pijpen. Ook heeft [medeverdachte 2] zijn penis een klein stukje in de anus van [slachtoffer 2] geduwd. [slachtoffer 2] zat toen in ‘doggy positie’. Het stopte uiteindelijk toen de jongens klaar waren gekomen. De vader van [slachtoffer 2] is een tijd later bij [medeverdachte 2] aan de deur gegaan.
Deze verklaringen van [slachtoffer 2] vinden steun in de volgende bewijsmiddelen.
[verdachte]
Op 19 januari 2023 heeft [verdachte] bij de politie een verklaring afgelegd over [slachtoffer 2]. Ook ter zitting van 22 juni 2023 heeft hij een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard.
[slachtoffer 2] was een keer bij [medeverdachte 2] thuis. Daar heeft [verdachte] seks met haar gehad in de slaapkamer van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] was daar ook bij. Ze hebben samen seks met [slachtoffer 2] gehad. [medeverdachte 2] had toen eerst seks met [slachtoffer 2]. Daar was [verdachte] bij. Ze pijpte [medeverdachte 2] en daarna heeft ze [verdachte] ook gepijpt. Daarna heeft [verdachte] seks met haar gehad, ook in ‘doggystyle’. Volgens [verdachte] was dit allemaal vrijwillig. Twee weken later stond de vader van [slachtoffer 2] bij [medeverdachte 2] voor de deur. De broer van [slachtoffer 2] had het tegen haar vader verteld en die vader kwam verhaal halen.
[medeverdachte 2]
heeft op 19 januari 2023 bij de politie onder meer het volgende verklaard.
Hij heeft zo’n twee of drie keer seks met [slachtoffer 2] gehad. De vader van [slachtoffer 2] is bij [medeverdachte 2] aan de deur geweest, omdat [medeverdachte 2] haar lastig zou vallen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] geloofwaardig en betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs. [slachtoffer 2] heeft omschreven dat zij de seks met [medeverdachte 2] in eerste instantie nog fijn vond, maar dat voor haar het omslagpunt kwam op het moment dat zij [verdachte] naakt in de kamer zag staan. Zij heeft beschreven wat zij toen voelde, welke seksuele handelingen [medeverdachte 2] en [verdachte] bij haar hebben verricht en wat zij bij hen moest doen. Ook voor het feit dat zij ‘pas’ bijna twee jaren later naar de politie is gegaan, heeft zij op zichzelf een plausibele verklaring; immers is haar te kennen gegeven dat zij haar mond moest houden. Daarnaast zijn haar verklaringen ook verifieerbaar. Zo heeft [verdachte] ook verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] seks met [slachtoffer 2] heeft gehad en ook de standjes en handelingen komen overeen (doggystyle en pijpen). Ook het feit dat [slachtoffer 2] vader bij [medeverdachte 2] aan de deur is geweest, volgt niet alleen uit [slachtoffer 2] verklaring, maar ook uit die van [medeverdachte 2] en [verdachte]. Voorts weegt de rechtbank mee dat uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat [slachtoffer 2] haar verhaal heeft verzonnen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar maakt. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging op dit punt.
7.3.4
Het bewijsminimum
De rechtbank heeft hiervoor reeds uiteen gezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is. Verdachte heeft steeds stellig ontkend dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 2] tegen haar wil in.
De vraag die de rechtbank, gelet op het hiervoor onder 4.3 geschetste kader, dient te beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 2], gelet op het bewijsminimum (in zedenzaken), ook voldoende is ingebed in een concrete context die bovendien bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
Op grond van de hiervoor onder 7.3.3 genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] wat betreft de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2], maar ook door de verklaring van [verdachte] zelf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan en verwerpt het verweer van de verdediging dienaangaande.
7.3.5
De beantwoording van de bewijsvraag
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 7.3.3 en 7.3.4 uiteen heeft gezet stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] zowel anaal als vaginaal heeft gepenetreerd en dat [slachtoffer 2] door [verdachte] ook vaginaal is gepenetreerd. Dit gebeurde zowel met de vingers als met de penis. Daarnaast heeft zij zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] gepijpt. Ook is zij door hen betast aan haar vagina en borsten.
7.3.5.1 De dwang onder het primair tenlastegelegde
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Van dwang in de zin van artikel 242 Sr is sprake wanneer de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil verricht of heeft ondergaan. Doorslaggevend bij die vraag is of het slachtoffer heeft gedaan of toegestaan wat zij zonder de dwang niet zou hebben gedaan of toegestaan. Hierbij gaat het om de totale bedreigende situatie die mede door de daad van de verdachte wordt geschapen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel bedreiging met geweld, uitgeoefend door [medeverdachte 2] en/of [verdachte].
Blijft over de vraag of sprake is van dwang bestaande in (bedreiging met) andere feitelijkheden om aangeefster te bewegen tot het ondergaan van handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of hieraan in dit geval is voldaan, is het volgende relevant.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de tenlastegelegde seksuele handelingen met [medeverdachte 2] en [verdachte] onder dwang hebben plaatsgevonden.
[verdachte] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] vrijwillige seks met [slachtoffer 2] heeft gehad.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vrijwillige seks met [slachtoffer 2] heeft gehad, maar dat [verdachte] daar niet bij aanwezig is geweest.
De feitelijkheden hebben, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 2], bestaan uit de omstandigheden dat zij zich ineens geconfronteerd zag met een voor haar volstrekt onbekende naakte jongen, terwijl zij op dat moment seks had met [medeverdachte 2]. Hierdoor heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] in een kwetsbare positie gebracht. Vervolgens heeft [verdachte] zich aan [slachtoffer 2] voorgesteld en heeft – samen met [medeverdachte 2] – vergaande seksuele handelingen met [slachtoffer 2] verricht, waarbij ook, zowel vaginaal, anaal als oraal met de penis en/of vingers, het lichaam van [slachtoffer 2] is binnengedrongen. Ook door beide jongens tegelijk. De rechtbank heeft op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 2] heeft ingestemd met deze vergaande seksuele handelingen. De jongens hebben de regie; zij bepaalden welke seksuele handelingen werden verricht, met wie en in welke positie. Ondanks dat [slachtoffer 2] ‘stop’ heeft gezegd en heeft gezegd dit niet te willen, zijn beide jongens doorgegaan. Ze heeft het toen maar laten gebeuren. Het enkele feit dat [slachtoffer 2] zich verbaal en/of fysiek niet meer heeft verzet, maakt naar het oordeel niet dat de seks daarom vrijwillig heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat zowel [medeverdachte 2], als [verdachte] heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 2] de seksuele handelingen tegen haar wil heeft verricht en ondergaan en dat dus sprake is geweest van dwang. Het feit dat [slachtoffer 2] na december 2020 vaker vrijwillig seks heeft gehad met [verdachte] doet daar niet aan af. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
7.3.5.2 Medeplegen
De vraag die de rechtbank tot slot nog dient te beantwoorden is of het delict door [verdachte] en [medeverdachte 2] in nauwe en bewuste samenwerking is begaan. De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 2] bij [slachtoffer 2] bleef aandringen om naar hem toe te komen en dat [verdachte] reeds aanwezig was in de kamer op het moment dat [medeverdachte 2] seks met [slachtoffer 2] had. Daarmee hebben zij allereerst tezamen een fysiek en numeriek overwicht veroorzaakt. Op het moment dat [verdachte] [slachtoffer 2] begint te betasten, lacht [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn ten tijde van de seksuele handelingen steeds samen in de slaapkamer gebleven, terwijl zij op een gegeven moment gelijktijdig [slachtoffer 2] betastten. Ook hebben zij [slachtoffer 2] gelijktijdig gepenetreerd; op het moment dat [verdachte] haar vaginaal van achteren penetreerde, zat [medeverdachte 2] voor [slachtoffer 2] en werd hij door haar gepijpt, waarna de jongens van plek hebben gewisseld. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat het een vooropgezet plan is geweest van [medeverdachte 2] en [verdachte] om samen seks met [slachtoffer 2] te hebben. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 2] en [verdachte] bewust en nauw hebben samengewerkt, zodat medeplegen kan worden bewezen.
7.3.5.3 De conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 2] zich samen aan verkrachting van [slachtoffer 2] hebben schuldig gemaakt.

8.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 24 oktober 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen (telkens) door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen in groepsverband en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], te weten
- het in haar vagina en/of mond brengen van zijn/hun penis(sen) en/of
- betasten van haar borsten, billen en/of benen;
2 subsidiair
hij op 19 juni 2021 te Zwolle door een andere feitelijkheid, te weten door
- negeren van door haar geuitte signalen van verzet en
- haar rond haar middel vast te pakken (terwijl haar onderlichaam ontbloot was),
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten
- het brengen van zijn vinger(s) op en/of tegen haar vagina;
3 primair
hij in de maand december 2020 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander door een andere feitelijkheid, te weten door
- te handelen met een mededader en
- negeren van signalen van verzet,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten
- het in haar vagina, mond en/of anus brengen van hun penissen,
- het in haar vagina brengen van vingers,
- het betasten van haar vagina en borsten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

9.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 3 primair
telkens het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

10.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

11.De op te leggen straf of maatregel

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) worden gekoppeld en een contactverbod met [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf te worden opgelegd. Afgezien van contactverboden met [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], heeft de verdediging bepleit aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering niet goed zijn onderbouwd in de rapportage van de Raad. Daarnaast is het recidivegevaar in het rapport van de Raad ook niet goed onderbouwd. Verdachte heeft inmiddels ingezien dat het niet kan wat er destijds is gebeurd. Inmiddels zijn er drie jaren verstreken en heeft verdachte de zorg voor zijn gezin.
11.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 3], samen met [medeverdachte 2] aan verkrachting van [slachtoffer 2] en aan aanranding van [slachtoffer 1].
De verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf en zijn eigen lust gedacht. Hij heeft geen enkel respect getoond voor het (seksuele) zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, die zich op dat moment, mede gelet op hun sociale achtergrond en leeftijd, toch al in een kwetsbare positie bevonden. Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, schade toe. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen en uit de civiele vorderingen blijkt hoe ingrijpend de gevolgen voor hen zijn geweest. Door zijn (deels) ontkennende houding gaat verdachte iedere verantwoordelijkheid voor zijn daden uit de weg. Om de gevolgen van zijn daden heeft hij zich ten tijde van het plegen van de feiten in het geheel niet bekreund. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan. Daar waar [verdachte] ter zitting heeft verklaard dat hij het allemaal erg vindt voor de slachtoffers, twijfelt de rechtbank aan de oprechtheid hiervan.
De persoon van verdachte
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting dat verdachte blijkens zijn strafblad van
31 mei 2023 niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad van 15 juni 2023. Uit dat rapport komt naar voren dat verdachte steun krijgt van zijn familie, maar uit het onderzoek komt ook naar voren dat [verdachte] makkelijk wordt overschat, rigide kan zijn en lastig kan reflecteren op zichzelf. [verdachte] lijkt erg zwart-wit te denken als het over de verdenking gaat en vanaf het begin af aan vindt hij zichzelf het slachtoffer en niet de aangeefsters. De Raad vindt het erg zorgelijk dat verdachte tot op heden geen enkele blijk geeft van zelfinzicht en inlevend vermogen en zichzelf juist als slachtoffer ziet. Zolang niet aan vaardigheden als probleeminzicht, reflectie en inlevend vermogen gewerkt wordt, ziet de Raad een grotere kans op recidive. De Raad vindt het daarnaast zorgelijk dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte dusdanig over grenzen van een ander heen gaat. De Raad adviseert om verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen in de vorm van jeugddetentie. Een onvoorwaardelijke straf acht de Raad passend in de vorm van jeugddetentie voor de duur van het voorarrest. Er zijn grote vaardigheidstekorten geconstateerd; geen probleeminzicht, niet komen tot oplossingen en gebrek aan empathisch vermogen. De leerstraf So-Cool zou passend zijn, alleen is het een contra dat het een zedendelict betreft. Een werkstraf als onvoorwaardelijke straf is naast het voorarrest passend, als signaal dat verdachte ver over grenzen is gegaan. Binnen de voorwaarden is het noodzakelijk dat er aandacht komt voor diagnostiek en hulpverlening, gericht op de vaardigheidstekorten. De Raad is van mening dat de jeugdreclassering verdachte kan monitoren binnen de hierboven genoemde domeinen. Zo kan er meer zicht komen op het functioneren van verdachte en wat hij nodig heeft. De Raad acht de William Schrikker Groep het meest passend om de verplichte toezicht en begeleiding uit te voeren vanwege de beneden gemiddelde intelligentie van verdachte. Gezien de verdenking lijkt een contactverbod met de aangeefstersop zijn plaats (al heeft het er volgens ouders en [verdachte] de schijn
van dat niet [verdachte] maar de aangeefster(s) toenadering zoeken).
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht vastgestelde oriëntatiepunten voor jeugd als uitgangspunt genomen. Daar wordt als uitgangspunt voor een verkrachting bij een slachtoffer jonger dan 16 jaren zes maanden jeugddetentie genoemd. Voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid bij iemand jonger dan zestien jaren wordt 120 uren taakstraf dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie als uitgangspunt genoemd.
Conclusie
Al het voorgaande afwegende en de omstandigheid dat de feiten geruime tijd geleden (2020) hebben plaatsgevonden toen verdachte 16 jaren oud was, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van tien maanden moet worden opgelegd. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich nogmaals aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken en omdat het in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als persoon, zal de rechtbank van die jeugddetentie een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk doen zijn met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als door de Raad geadviseerd. Omdat de rechtbank het tevens van belang acht dat verdachte op geen enkele wijze nog contact heeft met de slachtoffers in deze zaak, zal de rechtbank tevens een contactverbod opleggen.

12.De schade van benadeelden

12.1
De vordering van de benadeelde partijen
Na te noemen personen hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding tot na te noemen totaalbedragen.
- [slachtoffer 3]
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,-- gevorderd.
- [slachtoffer 1]
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziektekosten € 385,00
- reiskosten € 41,60
- studievertraging PM
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 6.000,-- gevorderd.
12.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] (hoofdelijk) kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
12.3
Het standpunt van de verdediging
- [slachtoffer 1]
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in haar vordering in verband met de bepleitte vrijspraak van het schadeveroorzakende feit. Daarnaast betwist de verdediging de gehele vordering en subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering te hoog is.
- [slachtoffer 3]
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in haar vordering, omdat er specialistische kennis op het gebied van letselschade en groepsaansprakelijkheid vereist is. De vordering is te ingewikkeld voor de strafzaak en hoort thuis in een civiele procedure. Daarnaast betwist de verdediging dat er schade is bij [slachtoffer 3]. Tevens heeft de raadsman bepleit dat er sprake is geweest van vrijwilligheid bij [slachtoffer 3], waardoor een eventueel toe te kennen bedrag een stuk lager zal moeten zijn.
12.4
Het oordeel van de rechtbank
- [slachtoffer 1]
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost ‘ziektekosten en reiskosten’ zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. Wat betreft de schadepost ‘studievertraging’ zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van haar vordering. De aard en de omvang van die kosten kunnen op dit moment nog niet in redelijkheid worden vastgesteld of ingeschat.
De rechtbank zal het gevorderde materiële deel toewijzen tot een bedrag van € 426,60, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Gelet op de relatief korte duur en het feit dat de seksuele handelingen relatief beperkt zijn gebleven is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending niet met zich brengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De aantasting in de persoon op andere wijze dient daarom voor een toewijzing van schadevergoeding te zijn onderbouwd. De rechtbank ziet in de onderbouwing van de vordering van [slachtoffer 1] aanleiding om de immateriële schade van [slachtoffer 1] (destijds 17 jaar) naar billijkheid vast te stellen op € 1.500,--.
Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot het genoemde bedragen zal worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 1] tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
- [slachtoffer 3]
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b BW brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 3] zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en de ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 3] is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsoverweging en de strafmaatoverweging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. De rechtbank stelt de immateriële schade van [slachtoffer 3] (destijds 14 jaar) op basis van de feiten, de normschending en de onderbouwing van haar vordering naar billijkheid vast op € 9.000,--.
Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot het genoemde bedragen zal worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 3] tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
Verdachte is voor de schade van [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
12.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 ([slachtoffer 3]) en 2 ([slachtoffer 1]) is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting telkens worden aangevuld met een dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

13.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg Sr.

14.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair en feit 3 primair
telkens het misdrijf: medeplegen van verkrachting;
feit 2 subsidiair
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte van
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSJJ), afdeling jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan andere door WSSJJ noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties zoals Accare of een soortgelijke instelling, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer 3], geboren op
[geboortedatum 2] 2006, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 4] 2003 en L. [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] 2005, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- draagt aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSJJ), een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de na te noemen benadeelde partijen van na te noemen bedragen:
-
aan [slachtoffer 3] (feit 1)
- € 9.000,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
24 oktober 2020, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- aan [slachtoffer 1] (feit 2)
- € 1.926,60 (€ 426,60 materiële schade en € 1.500,-- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘studievertraging’ niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoedingsmaatregel
- legt ten aanzien van de na te noemen vorderingen de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van na te noemen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf na te noemen datum, ten behoeve van de betreffende benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van na te noemen aantal dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
aan [slachtoffer 3] (feit 1)
- € 9.000,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
24 oktober 2020;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
-
aan [slachtoffer 1] (feit 2)
- € 1.926,60 (€ 426,60 materiële schade en € 1.500,-- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2021;
- en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van vorenbedoelde bedragen daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van na te noemen benadeelde partijen af voor het overige deel af;
- [slachtoffer 3] (€ 6.000,00);
- [slachtoffer 1] (€ 4.500,00).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. de Ruiter, kinderrechter en mr. L.M.B. Soppe, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
Buiten staat
Mr. Meijer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.