ECLI:NL:RBOVE:2023:2665

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
10064437 \ CV EXPL 22-1907
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vordering wegens verkeerde partij in civiele procedure over levering van plastic materialen

In deze civiele procedure heeft Diframa SAS, gevestigd in Frankrijk, een vordering ingesteld tegen Vita Plastics B.V. over de levering van plastic materialen. De procedure begon met een verzoek om een Europees Betalingsbevel, dat op 8 juni 2022 door de rechtbank Den Haag werd afgegeven. De zaak werd vervolgens doorverwezen naar de kantonrechter in Almelo. Diframa stelt dat er een koopovereenkomst is gesloten met Vita Plastics, maar Vita Plastics betwist dit en stelt dat zij met T-Rec B.V. heeft gecontracteerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Diframa de verkeerde partij heeft gedagvaard, omdat de communicatie en de inkooporder duidelijk maken dat Vita Plastics met T-Rec heeft gecontracteerd. Hierdoor verklaart de kantonrechter Diframa niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt haar in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Vita Plastics worden vastgesteld op € 50,00 voor reis-, verblijf- en verletkosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10064437 \ CV EXPL 22-1907
Vonnis van 11 juli 2023
in de zaak van
DIFRAMA SAS,
gevestigd te Sallaumines (Frankrijk),
eisende partij,
hierna te noemen: Diframa,
gemachtigden: mr. W.H.A.M. van den Muijsenbergh, mr. I.M. Ighodaro en mr. F.C.B. Poiron, advocaten te Rotterdam,
tegen
VITA PLASTICS B.V.,
gevestigd te Den Ham,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Vita Plastics,
zelfstandig procederende, vertegenwoordigd door haar directeur [naam 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 november 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte aanvullende gronden van 13 december 2022 van Diframa;
- de conclusie van antwoord van 10 januari 2023 van Vita Plastics;
- de mondelinge behandeling van 8 juni 2023 waar Diframa, vertegenwoordigd door haar directeur de heer [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigden, en Vita Plastics, vertegenwoordigd door haar directeur, zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Samenvatting
Deze procedure is begonnen met een verzoek van Diframa tot het verkrijgen van een Europees Betalingsbevel. Het betalingsbevel is op 8 juni 2022 door de rechtbank Den Haag afgegeven. Bij beschikking van 23 augustus 2022 van de rechtbank Den Haag (zaaknummer C/09/628639/HARK 22-163) is de procedure, als gevolg van een door Vita Plastics ingediend verweerschrift en een daaropvolgend verzoek van Diframa, verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, voor verdere behandeling.
Het gaat in deze zaak om de levering van plastic materialen. Vita Plastics heeft in Frankrijk plastic materialen opgehaald bij Diframa te gemeente Sallaumines (Frankrijk).
Vita Plastics stelt dat niet Diframa deze materialen aan haar heeft verkocht, maar dat zij heeft gecontracteerd met T-Rec B.V.(hierna: T-Rec). De kantonrechter komt tot de conclusie dat Diframa de verkeerde partij heeft gedagvaard en dat dit ertoe leidt dat Diframa in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

2.De feiten

2.1.
In de Purchase Order (vertaald: inkooporder) staat vermeld:
De Purchase Order is gericht aan:

T-REC BV
Att. Mevrouw [naam 3]
Diframa, 25A rue du Mont de
59139 NOYELLES LES SECLIN
Frankrijk
Bij collection address staat vermeld:

T-REC BV
Diframa, 25 A rue du Mont de Templemars
59139 NOYELLES LES SECLIN
Frankrijk
2.2.
In het e-mailbericht van 8 juli 2020 van [naam 3] aan de heer [naam 1] van Vita Plastics staat vermeld:

In CC of this mail is mr [naam 6] , we hereby confirm the following sale:
Quantity:(....)
Quality (....)
Price (...)
Please confirm the address to which Mr [naam 6] can address his invoice.
Kind regards,
[naam 3]
2.3.
In het e-mailbericht van 27 juli 2020 schrijft mevrouw [naam 3] aan de heer [naam 4] van Vita Plastics:
“Beste [naam 4] ,
Het materiaal is zoals het is op de foto’s en monsters die [naam 1] heeft gehad.
(.....)
Meneer [naam 2] van Diframa/ETC had dat ook al bevestigd, naar jullie toe, denk ik.”
2.4.
Op 27 augustus 2020 heeft Vita Plastics materialen (kunststof product HDPE extrusion plaque) opgehaald bij Diframa Frankrijk.
2.5.
Op 1 september 2020 heeft Vita Plastics bij e-mailbericht aan [naam 3] medegedeeld dat het materiaal niet goed was.
2.6.
Op de factuur van 30 september 2020 van Eclair Technic Chimie (ETC) aan Vita Plastics staat vermeld:

Date Facture 30/09/2020
Date bon livraison 27/08/2020.”

Quantité Désignation
HDPE Extrusion Plaque (KG)
Soit 19 Big Bag
Echéance 31/10/2020
Mode de paiement Virement
Total € 8074,15.”
2.7.
In de e-mail van 23 december 2020 van Vita Plastics aan [naam 3] en [naam 5] staat vermeld:

de bestelling is op T-Rec/Wastic gedaan.”
2.8.
In de brief van 21 juli 2021 heeft Diframa Vita Plastics bericht dat Diframa in de rechten van ETC is getreden en Vita Plastics verzocht een bedrag van € 8.074,15 aan haar te betalen.
2.9.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft Diframa Vita Plastics in gebreke gesteld en een bedrag van € 8.074,15 gevorderd te vermeerderen met een bedrag van € 223,72 ter zake wettelijke rente van 1,75% over de hoofdsom vanaf 21 juli 2021.

3.Het geschil

De vordering van Diframa
3.1.
Diframa vordert, samengevat, veroordeling van Vita Plastics tot betaling van € 8.937,57, vermeerderd met rente en kosten.
3.1.1.
Diframa stelt dat tussen haar rechtsvoorgangster, te weten ETC (Éclair Technic Chimie) en Vita Plastics een koopovereenkomst is gesloten en dat Vita Plastics haar verbintenis uit de overeenkomst, meer in het bijzonder haar betalingsverplichting, niet is nagekomen terwijl ETC/Diframa wel haar verbintenis uit de overeenkomst is nagekomen, te weten het leveren van producten.
3.1.2.
Diframa stelt dat mevrouw [naam 3] weliswaar tussenpersoon was maar dat Vita Plastics wist, dan wel had behoren te weten, dat zij weliswaar met T-Rec als tussenpersoon communiceerde maar dat zij de producten bij Diframa bestelde en de producten door (de rechtsvoorgangster van) Diframa geleverd werden.
3.1.3.
Diframa wijst ter onderbouwing van deze stelling op het navolgende:
- Versmissen bevestigt aan Vita Plastics de verkoop alsmede de vermelding dat Diframa de factuur voor de leveranties zal sturen (productie 6);
- de bevestiging van [naam 3] aan Vita Plastics dat ETC/Diframa had bevestigd dat het materiaal is zoals op de monsters (productie 7);
- het bericht van [naam 3] aan Vita Plastics betreffende de timeframe levering van Diframa (productie 4);
- het bericht van Vita Plastics aan [naam 3] dat het adres van Diframa op de order staat (productie 3);
- de vermelding op de Purchase Order dat geleverd werd door Diframa (productie 5);
- de leverantie die blijkt uit de afleverbon (productie 1);
- de factuur die ETC/Diframa stuurde aan Vita Plastics (productie 1).
3.1.4.
Diframa wijst in dit verband verder op Whatsapp-berichten van [naam 3] aan Vita Plastics (de heer [naam 1] ).
Het Whatsapp bericht van 8 juli 2020 luidt, voor zover relevant:

Je koopt van ETC, ik stuur direct de bevestiging
De Whatsapp berichten van 29 juli 2020 luiden, voor zover relevant:

Je kocht dat materiaal rechtstreeks van ETC, zoals bevestigd hier.”

Het misverstand ging niet over de verkopende partij-je hebt rechtstreeks bij hen gekocht, daarom heb je ook de factuur van ETC gehad en nooit van T-REC.”

Neen, dan zou T-REC hebben gefactureerd en dat is nooit geweest. Je hebt rechtstreeks van ETC gekocht en daarom ook de factuur van hen gehad; zoals in alle mails en texts ook is bevestigd.
Diframa stelt dat T-Rec aldus de stelling van Vita Plastics tegenspreekt dat Vita Plastics de producten van T-Rec zou hebben gekocht.
3.1.5.
Diframa stelt dat uit de door haar overgelegde producties (waaronder e-mailberichten en Whatsapp berichten) blijkt dat:
- Vita Plastics wist, althans behoorde te weten, dat niet T-REC/ [naam 3] de producten leverde en de factuur ter zake de geleverde producten zou sturen doch de heer [naam 6] van ETC; en
- de producten niet alleen middels de Purchase Order bij ETC/Diframa besteld zijn doch ook door ETC/Diframa geleverd zijn.
Hierdoor moest het volgens Diframa duidelijk zijn voor Vita Plastics dat zij met Diframa contracteerde.
3.1.6.
Diframa betwist verder dat de geleverde producten ondeugdelijk waren.
3.1.7.
Diframa wijst erop dat het opvallend is dat Vita Plastics niet heeft gesteld (laat staan heeft bewezen) dat zij ter zake de levering een factuur van T-Rec heeft gekregen en Vita Plastics ook niet aan de boedel van het failliete T-Rec heeft betaald.
Het verweer van Vita Plastics
3.2.
Vita Plastics voert verweer.
3.2.1.
Vita Plastics stelt dat zij een vracht kunststof heeft gekocht van T-Rec met als contactpersoon mevrouw [naam 3] . Vita Plastics heeft deze vracht geladen bij Diframa in opdracht van T-Rec. Vita Plastics merkt op dat er nimmer rechtstreeks contact is geweest tussen Vita Plastics en Diframa ter zake het laden van de vracht.
3.2.2.
Vita Plastics merkt verder op dat het materiaal is afgekeurd door haar klant in Italië waardoor Vita Plastics hoge kosten heeft moeten maken. Zij is ook daarom van mening dat voor het product niet hoeft te worden betaald. Vita Plastics heeft geprobeerd deze schade te verhalen op T-Rec maar dat is vanwege het faillissement van T-Rec niet gelukt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Koopovereenkomst tussen wie?
4.1.
Naar vaste rechtspraak komt het bij de beantwoording van de vraag wie als wederpartij bij een overeenkomst is aan te merken, aan op wat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden. [1]
4.2.
De kantonrechter overweegt dat uit de stellingen van Diframa en de door partijen overgelegde stukken moet worden afgeleid dat Vita Plastics met T-Rec en niet met Diframa heeft gecontracteerd. In de eerste plaats volgt dit uit het gegeven dat Vita Plastics steeds direct contact had met [naam 3] , werkzaam voor T-Rec. Ook de inkooporder is per e-mail verstuurd aan [naam 3] en op de inkooporder staat ook de bedrijfsnaam van T-Rec vermeld. Dat, zoals Diframa stelt, bij de adresgegevens het adres en de bedrijfsnaam van Diframa staan vermeld, maakt dat niet anders. Uit de e-mail van 24 augustus 2020, waarmee de inkooporder aan [naam 3] werd verstuurd, staat immers vermeld dat het adres van Diframa op de inkooporder werd vermeld zodat het qua transport ook goed zou gaan. Daaruit kan aldus hooguit worden afgeleid dat Vita Plastics wist dat er direct door Diframa zou worden geleverd, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat het partijen – kennelijk – voor ogen stond dat er direct met Diframa zou worden gecontracteerd.
4.3.
Ook uit de overige overgelegde stukken komt veeleer naar voren dat sprake was van communicatie tussen Vita Plastics en [naam 3] , hetgeen er juist op wijst dat er direct met T-Rec en niet met Diframa werd gecontracteerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over de vraag waar de goederen door Vita Plastics kunnen worden opgehaald en binnen welke termijn deze geleverd worden. Dat het in die correspondentie ook ging over het feit dat de goederen bij Diframa konden worden opgehaald op basis van een door Diframa aangeleverd tijdschema, brengt niet met zich dat het voor Vita Plastics op basis daarvan duidelijk moest zijn dat zij ook direct een koopovereenkomst met Diframa en niet met T-Rec sloot, zeker niet wanneer het contact over de verkoop (nog) steeds via T-Rec liep en T-Rec niet expliciet te kennen heeft gegeven voor een ander dan zichzelf te handelen. Tegen die achtergrond kan uit deze stukken dan ook niet worden afgeleid dat de overeenkomst met Diframa in plaats van met T-Rec werd gesloten.
4.4.
Voor zover Diframa wijst op de omstandigheid dat [naam 3] aan [naam 1] (van Vita Plastics) heeft gevraagd waar de heer [naam 6] de factuur naartoe kon sturen (e-mailbericht van 8 juli 2020) kan hieruit geenszins worden afgeleid dat er een overeenkomst tussen Diframa en Vita Plastics werd gesloten. In de eerste plaats gaat het hier namelijk niet om een rechtstreeks contact tussen Diframa en Vita Plastics. In de tweede plaats staat in tekst van deze mail niet aangegeven dat de heer [naam 6] voor een ander dan T-Rec werkzaam zou zijn. Weliswaar staat het e-mailadres van de heer [naam 6] in de cc vermeld, maar dit betreft een algemeen e-mailadres, zodat daaruit evenmin kan worden afgeleid dat de heer [naam 6] voor een ander dan T-Rec werkzaam zou zijn. Aldus kan uit deze e-mail in het geheel niet worden afgeleid dat Vita Plastics een contract sloot met Diframa, in plaats van T-Rec.
4.5.
Uit het feit dat partijen verder contact hebben gehad over de kwaliteit van de goederen, in die zin dat via [naam 3] aan Vita Plastics is bevestigd dat het materiaal overeenkomt met de monsters, kan evenmin worden afgeleid dat tussen Vita Plastics en Diframa is gecontracteerd. Immers, ook wanneer het materiaal van T-Rec is gekocht en Vita Plastics vragen over de kwaliteit van dat materiaal heeft, is het passend dat T-Rec dergelijke vragen via de producent van het materiaal (Diframa) laat beantwoorden. Juist het gegeven dat dit contact via [naam 3] verliep, levert een indicatie op dat er met T-Rec werd gecontracteerd en niet direct met Diframa. [naam 3] was immers werkzaam voor T-Rec.
4.6.
Dat verder geen factuur van T-Rec is ontvangen, maar slechts een van Diframa die onbetaald is gebleven, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daaruit kan immers (hooguit) worden afgeleid dat T-Rec en Diframa in de (onjuiste) veronderstelling verkeerden dat Diframa de contractspartij van Vita Plastics was. Vita Plastics is, zo blijkt ook uit de reacties op de betaalverzoeken van Diframa, nooit met een betaling aan Diframa akkoord gegaan. Dat T-Rec en Diframa vervolgens (kennelijk) in de onjuiste veronderstelling blijven verkeren, kan niet aan Vita Plastics worden tegengeworpen.
4.7.
Dat [naam 3] op 8 juli 2020 een Whatsapp bericht heeft gestuurd waarin wordt medegedeeld dat van ETC (thans Diframa) wordt gekocht, maakt niet dat daaruit moet worden afgeleid dat er een overeenkomst tussen Vita Plastics en Diframa tot stand is gekomen. Een dergelijk (eenzijdig) bericht moet tegen de achtergrond van de wilsvertrouwensleer (artikelen 3:33 en 3:35 BW) worden uitgelegd. [2] Gelet op de communicatie over de verkoop die tot dan toe en ook daarna tussen Vita Plastics en [naam 3] verliep, kan uit dit bericht niet zonder meer worden afgeleid dat het partijen voor ogen stond dat met Diframa werd gecontracteerd, maar kan het bericht ook zo worden opgevat dat de producten van de fabrikant ETC (thans Diframa) afkomstig zouden zijn, terwijl de verkoop via T-Rec als verkoper verliep.
4.8.
Uit het voorgaande volgt aldus dat Diframa onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat tussen Diframa en Vita Plastics een overeenkomst tot stand is gekomen.
Conclusie
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Diframa de verkeerde partij in de procedure heeft betrokken. Diframa moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering wegens het ontbreken van voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW. Bij het dagvaarden van de verkeerde partij, moet er immers in beginsel vanuit worden gegaan dat de eisende partij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de vordering. [3]
Proceskosten
4.10.
Diframa is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Vita Plastics procedeert zonder gemachtigde en is ter zitting verschenen. De proceskosten aan de zijde van Vita Plastics worden ambtshalve vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 50,00 ter zake reis-, verblijf- en verletkosten als bedoeld in artikel 238 lid 1 Rv.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart Diframa niet-ontvankelijk in haar vordering;
5.2.
veroordeelt Diframa in de proceskosten, tot en met dit vonnis aan de zijde van Vita Plastics begroot op € 50,00 ter zake reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Diggele op 11 juli 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:979 (conclusie A-G [naam 7]), overweging 3.5 en Gerechtshof Amsterdam 18 december 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4787, r.o. 3.6.
2.Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:315, r.o. 3.3.2.
3.Vgl. Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, r.o. 3.3.2, in samenhang bezien met de bij dat arrest behorende conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 5 oktober 2012, ECLI:NL:PHR:2013:BX976 (conclusie A-G [naam 8]), overweging 2.11.