ECLI:NL:RBOVE:2023:1858

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
9586909 EL 21-55
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht in Dexia-zaak met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde partijen, aangeduid als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij niets meer aan gedaagde c.s. verschuldigd is, na uitbetaling van een schadevergoeding. De gedaagden hebben leaseovereenkomsten ondertekend met Dexia, waarbij zij in totaal een aanzienlijk bedrag aan maandtermijnen en restschuld hebben betaald. Dexia heeft in het verleden een schadevergoeding aan gedaagde c.s. uitgekeerd, maar de gedaagden betwisten of er geen verdere vorderingen meer bestaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplichten te schenden en dat er voldoende causaal verband is tussen de schade van gedaagde c.s. en de onrechtmatige daad van Dexia. De rechter heeft geoordeeld dat Dexia niet kan stellen dat zij niets meer aan gedaagde c.s. verschuldigd is, en heeft Dexia veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de complexiteit van effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen in dergelijke gevallen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9586909 EL 21-55
vonnis van de kantonrechter d.d. 13 april 2023,
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde sub 1]
en
[gedaagde sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] samen worden [gedaagde c.s.] . (in mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2021;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia;
  • de antwoordakte van [gedaagde c.s.] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde c.s.] . heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
20-03-2000
Overwaarde Effect
240 mnd
€ 27.076,80
II.
[nummer]
20-03-2000
Overwaarde Effect
240 mnd
€ 27.076,80
III.
[nummer]
20-03-2000
Allround Effect
240 mnd
€ 27.226,80
IV.
[nummer]
20-03-2000
Allround Effect
240 mnd
€ 27.226,80
2.2.
Volgens opgave van Dexia heeft [gedaagde c.s.] . op grond van de leaseovereenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.722,40 aan maandtermijnen en een bedrag van € 8.213,66 wegens restschuld aan Dexia betaald.
. heeft € 2.837,50 aan dividenden ontvangen.
De overeenkomsten zijn geëindigd op 17 maart 2005. Daarbij is een negatief resultaat van in totaal € 8.213,66 behaald, dat door [gedaagde c.s.] . is voldaan. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 7.390,14 aan [gedaagde c.s.] . uitgekeerd, zijnde tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.3.
Bij brief van 11 mei 2021 heeft Dexia [gedaagde c.s.] . uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde c.s.] . heeft hierop niet (inhoudelijk) gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] , aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde c.s.] . verschuldigd is,
2. [gedaagde c.s.] . zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde c.s.] . voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde c.s.] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde c.s.] . heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde c.s.] . verschuldigd.
4.5.
[gedaagde c.s.] . stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Hij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent hij nog een vordering te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999. Ook stelt [gedaagde c.s.] . dat door Dexia onvoldoende buitengerechtelijke kosten zijn betaald.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde c.s.] . verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.7.
[gedaagde c.s.] . voert aan dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde c.s.] . gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde c.s.] .
4.8.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring4.9. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde c.s.] . in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd.
In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verledenzijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.10.
[gedaagde c.s.] . heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11.
Dexia stelt in haar laatste akte dat op basis van de door de Hoge Raad tot
uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die – wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.12. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde c.s.] . heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde c.s.] ., anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde c.s.] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept.
De door [gedaagde c.s.] . gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde c.s.] . in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.13.
[gedaagde c.s.] . c.s. stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
De adviseur van Spaar Select, de heer [A] (hierna: ‘de adviseur’), was de zoon van de zwager van [gedaagde c.s.] . [gedaagde c.s.] . vernam van de moeder van de adviseur dat haar zoon als adviseur bij Spaar Select was begonnen en hij zich toelegde op het geven van financieel advies. [gedaagde c.s.] . werd gevraagd of hij ook niet interesse had in een gesprek met de adviseur om financieel advies te krijgen. [gedaagde c.s.] ., die net geld uit de verkoop van zijn woning ter beschikking had gekregen, voelde daar wel wat voor. Er is toen een afspraak gemaakt voor een financieel advies-gesprek bij [gedaagde c.s.] . thuis. Bij het adviesgesprek heeft [gedaagde c.s.] . kenbaar gemaakt aan de adviseur dat hij een aanzienlijk bedrag beschikbaar had vanwege de verkoop van zijn woning. [gedaagde c.s.] . woonde tijdelijk in een huurwoning, maar het was wel de bedoeling om een groot deel van het beschikbare geld weer te gebruiken voor de aankoop van een nieuwe woning. [gedaagde c.s.] . maakte duidelijk dat hij wel bereid was om een gedeelte van het beschikbare geld aan te wenden om tot vermogensopbouw te komen om zijn pensioen aan te vullen. [gedaagde c.s.] . wenste van de adviseur advies wat hij daarvoor het beste kon doen. De adviseur adviseerde aan [gedaagde c.s.] . om te gaan beleggen met een gedeelte van het beschikbare geld. De adviseur gaf aan dat met beleggen goede rendementen mogelijk waren. De adviseur adviseerde [gedaagde c.s.] . om te gaan beleggen middels het Overwaarde Effect en Allround Effect van Bank Labouchere. Dat waren volgens de adviseur de geschikte producten voor [gedaagde c.s.] . om zijn doelstelling te realiseren. De adviseur lichtte zijn advies verder toe. De adviseur gaf aan dat er met het Overwaarde Effect belegd ging worden in aandelen van Ahold (van Albert Heijn), ING, Unilever en Koninklijke Olie (van Shell). Dat waren stevige fondsen. Over het Allround Effect lichtte de adviseur toe dat die belegging verbonden was aan de (stand van de) AEX. De adviseur gaf aan [gedaagde c.s.] . een teletekstnummer door waarop hij de ontwikkelingen van de fondsen en de AEX in de gaten kon gaan houden. De adviseur bracht het op zo’n manier naar voren dat [gedaagde c.s.] . dacht dat er met zijn investering direct in aandelen/effecten geïnvesteerd ging worden. Dat [gedaagde c.s.] . in werkelijkheid een enorme lening zou aangaan waarmee belegd ging worden en hij het risico liep zijn investering geheel te verliezen en zelfs met een restschuld geconfronteerd kon worden, is hem niet duidelijk gemaakt door de adviseur. De adviseur gaf juist aan dat de beurskoersen zich goed ontwikkelden en een waardestijging daarom voor de hand lag. In het geval de beurskoersen onverhoopt mochten zakken, dan kon [gedaagde c.s.] . volgens de adviseur zonder veel problemen van de overeenkomsten afkomen door deze te beëindigen. De insteek van de adviseur was dat het een veilige belegging was. De adviseur maakte verder duidelijk dat [gedaagde c.s.] . een korting op de inleg zou krijgen wanneer hij ineens zou vooruitbetalen voor vijf jaar. Nu [gedaagde c.s.] . een geldbedrag beschikbaar had, adviseerde de adviseur hem dat ook te doen. Ook zat er volgens de adviseur een fiscaal voordeel aan de overeenkomsten vast wat interessant voor hem was. Na vijf jaar zou [gedaagde c.s.] ., als de beurs zich zou blijven door ontwikkelen, een mooi bedrag aan rendement hebben behaald over zijn investering en een aanzienlijk bedrag uitbetaald krijgen voor zijn doelstelling (extra pensioen).
De adviseur maakte een deskundige indruk op [gedaagde c.s.] . en [gedaagde c.s.] . besloot het advies op te volgen. In overleg met de adviseur werd kortgesloten dat [gedaagde c.s.] . NLG 48.000 zou gaan investeren in de onderhavige overeenkomsten. Bij het bepalen van de omvang van dat bedrag werd rekening ermee gehouden dat [gedaagde c.s.] . de wens had om een nieuwe koopwoning te gaan kopen en daarvoor moest wel genoeg geld overblijven.
De adviseur maakte de aanvragen in orde. De overeenkomsten werden op twee namen gesteld, namelijk op naam van [gedaagde sub 1] en op naam van zijn echtgenote. Zijn echtgenote was wel aanwezig geweest bij het adviesgesprek, maar louter op de achtergrond. Het inhoudelijke adviesgesprek vond plaats tussen [gedaagde sub 1] en de adviseur. [gedaagde sub 1] regelde deze soort zaken binnen het huwelijk. De adviseur is nog een aparte keer langs gekomen om de overeenkomsten te laten ondertekenen. Dat hebben [gedaagde c.s.] . en zijn echtgenote in goed vertrouwen gedaan. De adviseur heeft de getekende overeenkomsten toen meegenomen en met een stempel van Spaar Select naar Dexia verstuurd. [gedaagde c.s.] . had geen reden om te twijfelen aan het advies van de adviseur omdat hij ervan uitging, en er ook vanuit mocht gaan, dat de tussenpersoon deskundig was en hem een advies gaf dat in zijn belang was, zoals dat van een redelijk handelend adviseur mag worden verwacht. [gedaagde c.s.] . heeft vertrouwd op het advies van de adviseur. Hij was zelf niet deskundig op financieel gebied.
4.14.
[gedaagde c.s.] . heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 20 maart 2000 met contractnummer [nummer] op naam van [gedaagde sub 1] , genaamd ‘Overwaarde Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
Spaar Select [A],
- een kopie van de overeenkomst van 20 maart 2000 met contractnummer [nummer] op naam van [gedaagde c.s.] ., genaamd ‘Overwaarde Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
Spaar Select [A],
- een kopie van de overeenkomst van 20 maart 2000 met contractnummer [nummer] op naam van [gedaagde c.s.] ., genaamd ‘Allround Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
Spaar Select [A],
- een kopie van de overeenkomst van 20 maart 2000 met contractnummer [nummer] op naam van [gedaagde c.s.] ., genaamd ‘Allround Effect’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] -Spaar Select B.V.en een stempel met de tekst:
Spaar Select [A],
4.15.
Met deze stukken heeft [gedaagde c.s.] . voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde c.s.] . gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
Onder verwijzing naar de arresten van de Gerechtshoven Den Bosch van 6 december 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:4090 en 4165) en Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:2194 tot en met 2205) wordt geoordeeld dat de gang van zaken zoals door [gedaagde c.s.] . omschreven, moet worden gekwalificeerd als gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van specifieke effectenleaseovereenkomst. [gedaagde c.s.] . heeft voldoende onderbouwd dat sprake was van een gebruikelijke werkwijze bij Spaar Select. De door haar gestelde gang van zaken past in die werkwijze. Nadere onderbouwing is te vinden in de vermelding van de naam van de adviseur, het ATP-nummer en de naam van de tussenpersoon. Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde c.s.] . is het verweer van Dexia dat in het geval van [gedaagde c.s.] . een andere werkwijze kan zijn gehanteerd onvoldoende concreet en heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.16.
[gedaagde c.s.] . stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde c.s.] . toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar Select, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.17.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde c.s.] ., had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [gedaagde c.s.] ., actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gedaagde c.s.] . kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde c.s.] . door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.18. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde c.s.] . de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde c.s.] . onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde c.s.] . omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.19. Uit het voorgaande volgt, dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde c.s.] . verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde c.s.] . verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gedaagde c.s.] . niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.20.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige weren van [gedaagde c.s.] . niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal met inachtneming hiervan worden toegewezen als na te melden. Gelet op het voorgaande zal Dexia als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.21.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde c.s.] . aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [gedaagde c.s.] . pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde c.s.] . verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.19. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde c.s.] . tot en met heden worden vastgesteld op € 660,00 aan salaris van de gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde c.s.] . volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af
.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: rj
coll:mb