ECLI:NL:RBOVE:2022:882

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/08/266176 / HA ZA 21-215
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig bestuurder na turboliquidatie en onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 maart 2022 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft de aansprakelijkheid van [gedaagde], voormalig bestuurder van Puur Interieur B.V., voor onrechtmatig handelen na de turboliquidatie van deze vennootschap. [eiseres] vordert betaling van openstaande facturen die zijn ontstaan door installatiewerkzaamheden verricht voor Puur Interieur. Ondanks betalingstoezeggingen van [gedaagde] zijn de facturen onbetaald gebleven, wat heeft geleid tot de vordering van [eiseres]. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door, ondanks zijn kennis van de financiële problemen van Puur Interieur, betalingsverplichtingen aan te gaan en werkzaamheden te laten verrichten die niet betaald konden worden. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] wist of had moeten begrijpen dat Puur Interieur niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen, en dat hij hierdoor persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden. De zaak wordt aangehouden voor verdere uitlatingen over de hoogte van de vordering van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/266176 / HA ZA 21-215
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.C. Huisman te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Hollema te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnis van 18 augustus 2021. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de rechtbank van [eiseres] spreekaantekeningen ontvangen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022, waarbij de heer [B] namens [eiseres] aanwezig was, bijgestaan door mr. Huisman. Ook is [gedaagde] verschenen, bijgestaan door mr. Hollema. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Na de mondelinge behandeling hebben partijen geprobeerd om tot een schikking te komen. Dat is niet gelukt en partijen hebben de rechtbank vervolgens verzocht om vonnis te wijzen. De beslissing van de rechtbank wordt vandaag medegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

2.Waar gaat de zaak over?2.1. [eiseres] heeft tussen maart 2017 en april 2018 installatiewerkzaamheden verricht in opdracht van Puur Interieur B.V. (hierna: Puur Interieur). [eiseres] heeft daarvoor facturen verstuurd, maar die zijn ondanks betalingstoezeggingen van bestuurder [gedaagde] onbetaald gebleven. Daarna is Puur Interieur uitgeschreven uit het Handelsregister, omdat zij met ingang van 29 oktober 2018 is opgehouden te bestaan.

Er waren geen bekende baten meer aanwezig en er heeft een ontbinding plaatsgevonden zonder vereffening (een zogenaamde ‘turbo liquidatie’). [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] als bestuurder van de ontbonden vennootschap uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de onbetaald gelaten facturen. Ook zou [gedaagde] zich door zijn betalingstoezeggingen persoonlijk hebben verbonden om de betaling te doen. [gedaagde] ontkent dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] en dat hij zich hoofdelijk heeft verbonden om de facturen te voldoen. Volgens [gedaagde] heeft hij er alles aan gedaan om Puur Interieur te redden.
2.2.
In deze zaak oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor de betaling van de facturen. Omdat er onduidelijkheid bestaat over de precieze hoogte van de vordering van [eiseres] , moeten partijen zich daarover uitlaten. De motivering van de beslissing volgt hieronder. Voor deze beslissing zijn de volgende feiten van belang.

3.De feiten: wat is er gebeurd?

3.1.
[eiseres] drijft een onderneming op het gebied van installatiewerkzaamheden. Puur Interieur hield zich bezig met advies voor- en realisatie van verbouwingen.
3.2.
Via Puur B.V. was [gedaagde] indirect enig aandeelhouder en bestuurder van Puur Interieur.
3.3.
[eiseres] heeft in de periode van maart 2017 - medio april 2018 diverse installatiewerkzaamheden verricht in opdracht van Puur Interieur. Daarvoor heeft [eiseres] facturen verstuurd ter hoogte van in totaal een bedrag van € 53.877,28.
3.4.
Bij e-mail van 12 april 2017 laat [gedaagde] aan de heer [A] van [eiseres] weten:
‘(…)
Daarnaast wil ik je op het hart drukken dat je van mij altijd je geld zult krijgen ondanks dat het wat langer duurt maar betaald gaat er worden…..ik neem mijn verantwoordelijkheid altijd.(…)’.
3.5.
Bij e-mail van 11 oktober 2017 bericht [gedaagde] [A] en [C] van [eiseres] als volgt:

Deze facturen zijn vandaag vervallen maar daar heb ik echt nog iets langer tijd voor nodig tot ik weer een aantal klussen kan opleveren.Wat ik wel probeer te doen is de termijn van de oude openstaande facturen deze maand ook nog te betalen.(…)’
In antwoord daarop stuurt [A] :
‘(…)
Dat is prima. Ik ga er dan u ook van uit dat de beloftes die je in de vorige mails hebt gedaan nakomt. Tevens uiterlijk deze maand dus de 2 oude facturen voldoen. Nadien kunnen we weer voor je aan de slag.(…).
3.6.
Puur Interieur heeft bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, een procedure gevoerd tegen Phardayso B.V., waarin bij vonnis van 25 oktober 2017 -kort samengevat- aan Puur Interieur een bedrag is toegewezen van € 71.887,47.
3.7.
Op 8 november 2017 heeft [gedaagde] eenmalig € 5.000,00 aan [eiseres] betaald.
3.8.
Bij e-mail van 15 januari 2018 doet [gedaagde] aan de heren [A] , [B] en [C] van [eiseres] een betalingsvoorstel. Voor zover van belang staat onder meer in de
e-mail:
‘(…)
Ik heb met [E] afgesproken dat ik een betalingsvoorstel jullie richting zou doen richting jullie betreft de openstaande posten.(…)goed met jullie maken door ook in de toekomst Mooie projecten te gaan doen samen en middels onderstaande betalingsvoorstel ook de openstaande posten netjes af te handelen.Om een voorstel na te kunnen komen doe ik een voorzichtig voorstel zodat ik niet bij het minst of geringste een termijn niet na kan komen. Meer en sneller betalen wanneer mogelijk is altijd een optie.Ik zou elke (voor het eind) maand een bedrag van € 5000,- kunnen inlossen op de nu openstaande posten totdat we bij zijn. De nieuwe facturen houden we dan bij zodat het niet verder oploopt. Zoals hierboven aangegeven verwacht ik het echt wel wat sneller te kunnen oplossen omdat ik nog bij een aantal van de projecten nog een deel moet Afrekenen.(…)’.
3.9.
Bij e-mail van 26 april 2018, met als onderwerp ‘Eventique’, stuurt [C] aan de heer [D] :
‘(…)
Dit is de laatste versie.(…)’
Op 30 april 2018 stuurt [C] aan [gedaagde] :
‘(…)
Moet ik deze opsturen naar [D] ……We missen hier natuurlijk 22.000,00 in de open begroting…..(…)’
Op 30 april 2018 reageert [gedaagde] aan [C] :

Nee daar moet de 22.000€ wel in opgenomen worden anders kan ik dat strx niet verrekenen!!!’(…)’.
3.10.
Ondanks de betalingstoezeggingen van [gedaagde] heeft [eiseres] geen verdere betaling ontvangen.
3.11.
Op 5 juli 2018 is Phardayso B.V. door de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, failliet verklaard.
3.12.
Per 1 november 2018 is Puur Interieur met ingang van 29 oktober 2018 uitgeschreven uit het Handelsregister, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. De rechtspersoon is opgehouden te bestaan.
3.13.
[gedaagde] heeft vervolgens op 27 november 2018 de nieuwe vennootschap
Interstijl B.V. in het Handelsregister ingeschreven, waarvan [gedaagde] ook enig aandeelhouder en bestuurder is.

4.Het geschil: wat willen partijen?

De vordering

4.1.
[eiseres] vordert -samengevat en uitvoerbaar bij voorraad- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de openstaande facturen van € 58.877,29, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente. Daarnaast vordert [eiseres] betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
4.2.
[eiseres] is van mening dat [gedaagde] dit moet betalen, omdat -kort gezegd- hij onrechtmatig heeft gehandeld nu [gedaagde] :
a) betalingstoezeggingen heeft gedaan, terwijl hij op dat moment wist of behoorde te weten dat Puur Interieur de vorderingen van [eiseres] niet zou kunnen voldoen;
b) als bestuurder van Puur Interieur heeft bewerkstelligd dan wel toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet kan worden nagekomen en daardoor [eiseres] schade heeft berokkend; en
c) misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil van twee verschillende, door [gedaagde] beheerste, rechtspersonen.
Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat [gedaagde] met zijn betalingstoezeggingen en andere uitlatingen heeft beoogd zichzelf hoofdelijk te verbinden voor de vordering.
Het verweer
4.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] zou hebben gehandeld. Hij betoogt dat [eiseres] niet ontvankelijk is, dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen en dat [eiseres] in de proceskosten moet worden veroordeeld.
4.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

5.De beoordeling: hoe oordeelt de rechtbank?

5.1.
Kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] als toenmalig bestuurder van Puur Interieur ten opzichte van [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en zo ja, of [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van de betalingsverplichtingen door Puur Interieur. Bij de beantwoording van deze vragen stelt de rechtbank het volgende voorop.
Het juridisch kader
5.2.
Puur Interieur was een vennootschap, in de vorm van een B.V. Dat brengt met zich dat Puur Interieur in principe alleen zelf aangesproken kan worden voor de verplichtingen die zij is aangegaan, en voor de gevolgen van haar eventuele tekortkomingen. Alleen in bijzondere omstandigheden is naast aansprakelijkheid van een vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap. Daarvoor is vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken, maar ook naar de aard en ernst van de normschending moet worden gekeken (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:BC4959, HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 en HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:246). Wanneer een schuldeiser van de vennootschap wordt benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van zijn vordering, kan aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen. Dat is het geval wanneer de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758;
Ontvanger/Roelofsen) tenzij hem van de benadeling geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521;
Beklamel).
De wetenschap van [gedaagde]
5.3.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] met de betalingstoezegging(en) en nadien gegeven opdrachten een verplichting is aangegaan namens Puur Interieur, terwijl hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Puur Interieur niet in staat zou zijn om de daarvoor verschuldigde bedragen aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] heeft dit betwist en heeft naar voren gebracht dat hij er vanuit ging dat Puur Interieur de facturen kon gaan betalen. Puur Interieur was verwikkeld in de eindfase van de procedure tegen Phardayso en heeft een bedrag toegewezen gekregen van € 71.886,47. Dit bedrag heeft Puur Interieur niet kunnen incasseren vanwege het later uitgesproken faillissement van Phardayso. Doordat Puur Interieur haar vordering op Phardayso misliep en zij in 2018 al maandenlang geen nieuwe opdrachten meer aannam, raakte zij in ernstige liquiditeitsproblemen, zo stelt [gedaagde] . Daardoor kon zij haar verplichtingen jegens derden, waaronder [eiseres] , niet meer nakomen. Bovendien waren er meerdere schulden en heeft Puur Interieur getracht een crediteurenakkoord te financieren. Dat is niet gelukt. Ten slotte heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat hij ook jarenlang vrijwel geen salaris uit Puur Interieur heeft opgenomen.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat Puur Interieur in beginsel gehouden was om de openstaande facturen van [eiseres] te betalen. Verder staat vast dat in de periode van maart 2017 - april 2018 door [eiseres] werkzaamheden zijn verricht in opdracht van Puur Interieur en dat de facturen uit deze periode onbetaald zijn gebleven, met uitzondering van de in november 2017 betaalde € 5.000,-. Daarnaast staat ook vast dat [gedaagde] bij e-mail van (onder meer) 15 januari 2018 aan [eiseres] een voorstel voor een betalingsregeling heeft gedaan, dat door [eiseres] is geaccepteerd.
5.5.
Alvorens kan worden vastgesteld of [gedaagde] als voormalig bestuurder van Puur Interieur wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Puur Interieur niet aan haar betalingsverplichting jegens [eiseres] kon voldoen en daarmee aansprakelijk is voor de openstaande facturen van [eiseres] , zal de rechtbank moeten toetsen hoe de financiële situatie van Puur Interieur was in de periode dat [gedaagde] de betalingsregeling trof en verdere opdrachten aan [eiseres] verstrekte.
5.6.
De periode waar de rechtbank naar kijkt, is januari 2018 tot en met april 2018. Op 15 januari 2018 trof [gedaagde] immers de betalingsregeling met [eiseres] , welke zag op de tot dan toe (nog openstaande) gefactureerde opdrachten. Na die betalingsregeling heeft [gedaagde] [eiseres] meer werkzaamheden laten verrichten, welke zijn gefactureerd in de periode tot en met 18 april 2018.
5.7.
Over die periode stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de stukken in het dossier en uit de uitlatingen van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling wordt duidelijk dat Puur Interieur financieel in zwaar weer verkeerde op het moment dat zij voornoemde verplichtingen aanging met [eiseres] . De rechtbank betrekt daarbij de volgende omstandigheden:
  • de uitlating van [gedaagde] dat er al vanaf 2014 betalingsproblemen waren bij Puur Interieur;
  • de door [gedaagde] geschatte schuldenlast van Puur Interieur begin 2018 van € 100.000,00 à € 120.000,00;
  • de op de jaarrekening van Puur Interieur (productie 3 bij conclusie van antwoord) genoemde schuldenlast eind 2017 van € 627.382,00 tegenover een totale activa van € 159.010,00 en een negatief eigen vermogen van € 468.372,00;
  • Puur Interieur had vanaf 2018 ‘al maandenlang’ geen nieuwe opdrachten meer verkregen en genereerde dus geen nieuwe inkomsten meer;
  • met de resterende inkomsten uit oudere opdrachten werden andere crediteuren betaald, die sterk aandrongen op betaling;
  • de uitlating van [gedaagde] dat hij geld leende van familie om schulden af te kunnen lossen; en
  • de uitlating van [gedaagde] dat hij geen salaris aan zichzelf uitkeerde.
Tegenover de hiervoor beschreven hoge schuldenlast, wijst [gedaagde] namens Puur Interieur betreffende de baten slechts op de verwachte gelden uit haar vordering op Phardayso. Deze vordering was bij vonnis van 25 oktober 2017 toegewezen en vastgesteld op € 71.886,47 plus wettelijke rente. Begin 2018 had Puur Interieur nog niets betaald gekregen van Phardayso.
5.8.
Hoewel de verwachte inkomsten van Phardayso de vordering van [eiseres] overstegen, was de algehele financiële situatie van Puur Interieur begin 2018 bijzonder slecht. De schuldenlast oversteeg de verwachte baten ruimschoots, terwijl er geen uitzicht was op nieuwe inkomsten. Dat betekent dat [gedaagde] als bestuurder van Puur Interieur op dat moment wist dat een faillissement van Puur Interieur en een tekort daarin onafwendbaar was. Aldus kan -naar het oordeel van de rechtbank- geen sprake zijn van een situatie waarin een onderneming in financieel zwaar weer verkeert en probeert door ‘going concern’ te blijven, het hoofd boven water te houden zodat de openstaande schulden kunnen worden voldaan, zoals het Gerechtshof eerder oordeelde in een soortgelijke procedure waarin Puur Interieur was betrokken (ECLI:NL:GHARL:2022:17). Begin 2018 wist [gedaagde] , althans had hij moeten begrijpen dat het in de gegeven financiële omstandigheden van Puur Interieur overeenkomen van een betalingsregeling met [eiseres] en het laten uitvoeren door [eiseres] van nog meer werkzaamheden, tot gevolg zou hebben dat Puur Interieur haar betalingsverplichtingen daaruit niet zou nakomen en zij ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Door desondanks de betalingsregeling te treffen en (daarmee) [eiseres] te bewegen tot het uitvoeren van nog meer werkzaamheden die onbetaald zouden worden gelaten, handelde [gedaagde] als bestuurder van Puur Interieur onrechtmatig. [gedaagde] kan hiervan een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, zodat hij hiervoor aansprakelijk is. Dat Puur Interieur haar enige en totale (verwachte) inkomsten uit Phardayso aan [eiseres] zou betalen, acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden ongeloofwaardig. Immers, [eiseres] werd sinds april 2017 ondanks vele betalingstoezeggingen onbetaald gelaten, terwijl sommige andere -minder geduldige- schuldeisers volgens [gedaagde] wel werden betaald, er geld werd geleend bij familie en [gedaagde] zelf geen salaris ontving.
5.9.
Het standpunt van [gedaagde] dat hij [eiseres] op de hoogte heeft gehouden en/of heeft gewaarschuwd dat Puur Interieur mogelijk niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen, is door [eiseres] gemotiveerd betwist en door [gedaagde] niet nader onderbouwd. Sterker nog, door opdrachten te blijven verstrekken in combinatie met de e-mailberichten die [gedaagde] heeft verstuurd (producties 5 en 7 bij dagvaarding), wekte hij actief de indruk dat er betaald zou worden, terwijl voldoende vast is komen te staan dat dat verre van aannemelijk was. Ook aan dit verweer gaat de rechtbank daarom voorbij. Nu het onrechtmatig handelen van [gedaagde] vast staat en op grond daarvan tot een aansprakelijkheid wordt gekomen, behoeven de andere door [eiseres] opgeworpen gronden geen verdere bespreking.
Hoogte van de schade?
5.10.
De vraag die resteert is wat de hoogte is van de door [eiseres] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Zowel in de processtukken als tijdens de mondelinge behandeling is over de hoogte van het gevorderde bedrag gediscussieerd. Daarbij bestaat tussen partijen nog onduidelijkheid of een bedrag van € 22.000,00 exclusief btw (€ 26.620,00 inclusief btw) ter zake het project Eventique in mindering dient te strekken op de hoofdsom. Volgens [gedaagde] is dat het geval, [eiseres] heeft dat in twijfel getrokken en wilde dit nog controleren. Hetzelfde geldt voor de btw die [eiseres] mogelijk terug heeft ontvangen, ter hoogte van € 9.350,60. De vraag of deze bedragen terecht in de vordering zijn opgenomen, is relevant voor de beoordeling van de hoogte van de schade. De rechtbank zal [eiseres] daarom in de gelegenheid stellen om zich er over uit te laten en eventueel te onderbouwen of voornoemde bedragen ter zake Eventique en de btw terecht in haar vordering zijn opgenomen. De zaak wordt op de rol geplaatst voor een akte aan de zijde van [eiseres] . [gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld op die akte te reageren. In afwachting hiervan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
13 april 2022voor akte uitlating door [eiseres] over hetgeen in rechtsoverweging 5.10 is vermeld en bepaalt tevens dat hiervoor geen uitstel zal worden toegestaan;
6.2.
bepaalt dat [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid zal worden gesteld om op de akte uitlating als bedoeld onder 6.1. schriftelijk te reageren op de rolzitting van
4 mei 2022en bepaalt tevens dat hiervoor geen uitstel zal worden toegestaan;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.