Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
[gedaagde] , bijgestaan door mr. Koerhuis, zijn verschenen. [de onderbewindgestelde] is niet verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van c.s. gebruik hebben gemaakt van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling.
2.De beslissing samengevat
3.Het geschil en wat daaraan vooraf is gegaan
november 2017 over en weer finale kwijting verleend ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
28 augustus 2018 vanaf 29 augustus 2018 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [de onderbewindgestelde] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van (een) bewindvoerder(s).
- kort gezegd - verzocht/gesommeerd om een bedrag van € 99.140,80 te voldoen.
4.De beoordeling
[gedaagde] niet eerder dan in november 2021 door of namens [de onderbewindgestelde] is aangesproken op verevening van het gedurende het huwelijk opgebouwde pensioen, valt geen rechtsverwerking af te leiden. Enkel het stilzitten levert immers geen rechtsverwerking op.
[gedaagde] in oktober 2017 bij het Pensioenfonds heeft gevraagd naar de gevolgen van de scheiding voor het pensioen. Uit de brief van 3 november 2017 van het Pensioenfonds aan [gedaagde] volgt dat [de onderbewindgestelde] vanaf 1 april 2018 recht heeft op de helft van het opgebouwde pensioen en dat [gedaagde] daar zelf verantwoordelijk voor is. Met deze wetenschap had het naar het oordeel van de rechtbank veeleer op de weg van [gedaagde] gelegen om, indien hij dat wenste, de (afstand van de) pensioenverevening expliciet te bespreken met [de onderbewindgestelde] of aan de orde te (laten) stellen in een (gevoerde) procedure, temeer het om substantiële bedragen gaat. [gedaagde] heeft dat kennelijk nagelaten. Gelet op het vorenstaande kon [gedaagde] er niet zonder meer vanuit gaan dat [de onderbewindgestelde] haar rechten op het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen zou hebben prijsgegeven.
3 augustus 2022 rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie, reeds omdat, anders dan in dat vonnis, hiervoor is geoordeeld dat het door [gedaagde] gedane beroep op onredelijke benadeling dan wel verzwaring niet slaagt. Bovendien kan het nu eenmaal zo zijn dat de waardering van feiten en omstandigheden in een andere zaak anders uitpakt.
26 maart 2003 [6] uit de hiervoor vermelde publicatie niet tot aanpassingen in de wet heeft geleid. Voor het geval [gedaagde] zich wel met succes op deze uitspraak kan baseren, stelt de bewindvoerder dat [gedaagde] op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat zijn pensioenaanspraken zijn verhoogd als gevolg van zijn individuele carrière.
dan ook niet aan zijn stelplicht voldaan. Reeds daarom wordt niet toegekomen aan bewijslevering.
5.De beslissing
€ 99.224,75 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het bedrag van € 98.208,59 vanaf 25 mei 2022 tot de dag van algehele voldoening;