In deze zaak vorderde de vrouw, die tot 3 augustus 2005 met de man was gehuwd, verevening van het tijdens het huwelijk door de man opgebouwde ouderdomspensioen. De man vorderde op zijn beurt dat de vrouw de helft van het door haar opgebouwde pensioen aan hem zou voldoen. De rechtbank oordeelde dat beide partijen recht hadden op pensioenverevening, mits de vrouw ook pensioen had opgebouwd tijdens het huwelijk. De vordering van de vrouw tot betaling van een gedeelte van het reeds aan de man uitgekeerde pensioen werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat zij eerder dan in de dagvaarding een beroep had gedaan op pensioenverevening. De rechtbank oordeelde dat de man financieel zwaar zou worden getroffen door een dergelijke (na)betaling. De proceskosten werden gecompenseerd, ondanks dat de vrouw de man rauwelijks had gedagvaard. De rechtbank benadrukte dat de opbouw van pensioenrechten tijdens het huwelijk een gezamenlijke inspanning is van beide echtgenoten, en dat ieder de helft toekomt. De vrouw had recht op pensioenverevening, en de man moest meewerken aan de akte van cessie voor de aanspraak van de vrouw op het door de man opgebouwde pensioen. De rechtbank wees de vordering tot nabetaling van reeds ontvangen pensioengelden af, maar kende de vrouw wel recht toe op de helft van de pensioengelden die de man vanaf de dagvaarding tot de datum van het vonnis had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de man zijn medewerking moest verlenen aan het opmaken van een akte van cessie en dat hij binnen drie maanden een waarde-opgave van het pensioen moest verstrekken.