1.3Omdat het besluit van 27 augustus 2021 aan eiseres bekend is gemaakt
hangende het beroep en de wijziging niet tegemoetkomt aan de bezwaren van eiseres, is het beroep van eiseres ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen dit nadere besluit.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit en het (nadere) besluit van 27 augustus 2021 het standpunt ten grondslag gelegd dat eiseres voor wat betreft de periode van november 2020 tot en met december 2021 niet voldoet aan de voorwaarde dat zij migrerend werknemer is of daarmee gelijkgesteld kan worden. Niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid. Dit geldt ook voor wat betreft de periode dat eiseres stage heeft gelopen, van augustus 2021 tot en met december 2021. Bij de stageovereenkomst van eiseres staat het leerdoel voorop en niet de productieve arbeid of economische meerwaarde voor de wederpartij.Juist omdat opleiden het doel van de stage is, kan niet worden gesteld dat er sprake is van een situatie dat eiseres al voldoende vertrouwd is met het werk.Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat de overeenkomst slechts van korte duur is en dat eiseres een begeleider aangewezen heeft gekregen. Gesteld noch gebleken is dat een andere invulling aan de overeenkomst is gegeven dan een stage in het kader van studie. Daarnaast ligt de stagevergoeding die eiseres ontvangt ruim onder het minimumuurloon. Er bestaat geen recht op vakantiegeld, bonussen en andere voordelen voor eiseres die wel voor werknemers van ICL Fertilizers gelden. Bovendien is in de stageovereenkomst uitdrukkelijk opgenomen dat het niet de bedoeling is om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Er worden weliswaar belastingen en heffingen ingehouden op de vergoeding, dit maakt echter nog niet dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat haar over de gehele periode van november 2020 tot en met december 2021 op grond van het Nederlands recht, het recht van de Europese Unie en de jurisprudentie een volledig recht op studiefinanciering toekomt. Ook in de periode dat eiseres stage heeft gelopen, kan zij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ) worden aangemerkt als een werknemer omdat zij reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. De omstandigheid dat de stagiair maar een klein aantal uren per week werkt, de productiviteit gering is, en hij of zij een lage vergoeding ontvangt, belet niet hem of haar aan te merken als een werknemer. Daarnaast geldt dat de juridische context van de arbeidsverhouding in het nationale recht geen gevolgen kan hebben voor de vraag of de betrokkene als werknemer kan worden aangemerkt.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft op 16 maart 2021 een beslissing genomen over het recht op studiefinanciering voor de periode vanaf juli 2021, terwijl de stageovereenkomst nog niet beschikbaar was. Deze is medio juli 2021 tot stand gekomen. Verweerder heeft op voorhand besloten eiseres vanaf juli 2021 niet aan te merken als migrerend werknemer. Het feit dat er pas in juli 2021 stukken beschikbaar zijn gekomen die destijds niet beschikbaar waren en die het tegendeel aantonen, komt voor rekening van verweerder. Verweerder had de beslissing over de aanvraag tot studiefinanciering voor de tweede helft van 2021 (tijdens de heroverweging) kunnen aanhouden en eiseres de mogelijkheid kunnen geven om onderbouwende stukken aan te leveren.
Wat is er tijdens de zitting voorgevallen?
4. Verweerder heeft ter zitting het bestreden besluit niet gehandhaafd. Aan eiseres zal bij gewijzigd besluit voor wat betreft de periode van november 2020 tot en met juli 2021 alsnog studiefinanciering worden toegekend. Alleen voor de periode van augustus 2021 tot en met december 2021, waarin eiseres stage heeft gelopen, blijft verweerder bij een afwijzing van de aanvraag op grond van de onder 2 bedoelde argumenten.