ECLI:NL:RBOVE:2022:3409

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
AWB_21 _ 1164
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op studiefinanciering voor migrerend werknemer in de periode van augustus 2021 tot en met december 2021

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 november 2022 uitspraak gedaan over het recht op studiefinanciering van eiseres, een EU-burger die een voltijdse studie volgt aan de Universiteit Twente. Eiseres had studiefinanciering aangevraagd voor de periode van november 2020 tot en met januari 2021 en voor augustus 2021 tot en met december 2021. Het primaire besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de aanvraag voor de tweede periode af te wijzen, werd door eiseres bestreden. De rechtbank oordeelde dat eiseres aannemelijk had gemaakt dat zij tijdens haar stageperiode reële en daadwerkelijke arbeid had verricht, waardoor zij als migrerend werknemer kon worden aangemerkt volgens artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat eiseres recht had op studiefinanciering voor de gehele periode, inclusief de stageperiode. De rechtbank stelde de minister in de gelegenheid om een nieuw besluit te nemen over de hoogte van de studiefinanciering binnen zes weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1164

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigde: mr. B. Rots

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 voor de periode van november 2020 tot en met januari 2021 en voor de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 afgewezen. Voor de periode van februari 2021 tot en met juli 2021 is aan eiseres studiefinanciering toegekend.
Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft verweerder de toekenning van het recht op studiefinanciering over de maanden februari 2021 tot en met 21 juli 2021 ingetrokken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Eiseres is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie (EU). Zij volgt een voltijdse studie bij de Universiteit Twente. Zij heeft op 22 januari 2021 studiefinanciering aangevraagd met ingang van 1 november 2020.
1.1
In de periode van november 2020 tot en met maart 2021 heeft eiseres in loondienst
gewerkt bij de Universiteit Twente. In de periode van januari 2021 tot en met juni 2021 heeft eiseres via Randstad Payroll Solutions BV gewerkt bij Takeaway.com Express Netherlands BV. Vanaf medio juli 2021 heeft eiseres zeven maanden stage gelopen bij het bedrijf [naam CV] CV (hierna: [naam CV] ) voor 40 uur per week, waarbij haar een stagevergoeding is toegekend voor een bedrag van € 400,- per maand.
1.2
De besluitvorming heeft plaatsgevonden zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.
1.3
Omdat het besluit van 27 augustus 2021 aan eiseres bekend is gemaakt
hangende het beroep en de wijziging niet tegemoetkomt aan de bezwaren van eiseres, is het beroep van eiseres ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen dit nadere besluit.
Standpunten partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit en het (nadere) besluit van 27 augustus 2021 het standpunt ten grondslag gelegd dat eiseres voor wat betreft de periode van november 2020 tot en met december 2021 niet voldoet aan de voorwaarde dat zij migrerend werknemer is of daarmee gelijkgesteld kan worden. Niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid. Dit geldt ook voor wat betreft de periode dat eiseres stage heeft gelopen, van augustus 2021 tot en met december 2021. Bij de stageovereenkomst van eiseres staat het leerdoel voorop en niet de productieve arbeid of economische meerwaarde voor de wederpartij. [1] Juist omdat opleiden het doel van de stage is, kan niet worden gesteld dat er sprake is van een situatie dat eiseres al voldoende vertrouwd is met het werk. [2] Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat de overeenkomst slechts van korte duur is en dat eiseres een begeleider aangewezen heeft gekregen. Gesteld noch gebleken is dat een andere invulling aan de overeenkomst is gegeven dan een stage in het kader van studie. Daarnaast ligt de stagevergoeding die eiseres ontvangt ruim onder het minimumuurloon. Er bestaat geen recht op vakantiegeld, bonussen en andere voordelen voor eiseres die wel voor werknemers van ICL Fertilizers gelden. Bovendien is in de stageovereenkomst uitdrukkelijk opgenomen dat het niet de bedoeling is om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Er worden weliswaar belastingen en heffingen ingehouden op de vergoeding, dit maakt echter nog niet dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat haar over de gehele periode van november 2020 tot en met december 2021 op grond van het Nederlands recht, het recht van de Europese Unie en de jurisprudentie een volledig recht op studiefinanciering toekomt. Ook in de periode dat eiseres stage heeft gelopen, kan zij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ) worden aangemerkt als een werknemer omdat zij reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht [3] . De omstandigheid dat de stagiair maar een klein aantal uren per week werkt, de productiviteit gering is, en hij of zij een lage vergoeding ontvangt, belet niet hem of haar aan te merken als een werknemer. Daarnaast geldt dat de juridische context van de arbeidsverhouding in het nationale recht geen gevolgen kan hebben voor de vraag of de betrokkene als werknemer kan worden aangemerkt. [4]
Verder heeft eiseres aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft op 16 maart 2021 een beslissing genomen over het recht op studiefinanciering voor de periode vanaf juli 2021, terwijl de stageovereenkomst nog niet beschikbaar was. Deze is medio juli 2021 tot stand gekomen. Verweerder heeft op voorhand besloten eiseres vanaf juli 2021 niet aan te merken als migrerend werknemer. Het feit dat er pas in juli 2021 stukken beschikbaar zijn gekomen die destijds niet beschikbaar waren en die het tegendeel aantonen, komt voor rekening van verweerder. Verweerder had de beslissing over de aanvraag tot studiefinanciering voor de tweede helft van 2021 (tijdens de heroverweging) kunnen aanhouden en eiseres de mogelijkheid kunnen geven om onderbouwende stukken aan te leveren.
Wat is er tijdens de zitting voorgevallen?
4. Verweerder heeft ter zitting het bestreden besluit niet gehandhaafd. Aan eiseres zal bij gewijzigd besluit voor wat betreft de periode van november 2020 tot en met juli 2021 alsnog studiefinanciering worden toegekend. Alleen voor de periode van augustus 2021 tot en met december 2021, waarin eiseres stage heeft gelopen, blijft verweerder bij een afwijzing van de aanvraag op grond van de onder 2 bedoelde argumenten.
4.1
Eiseres heeft ter zitting over haar stage bij het bedrijf [naam CV] - voor zover van belang - het volgende verklaard:
Van augustus 2021 tot en met december 2021 heb ik in het kader van een stage fulltime gewerkt in research en development bij R&D Soiltech. Ik heb daar samengewerkt met iemand van het bedrijf. We deden experimenten in het lab, waarbij deze medewerker aangaf welke experimenten moesten worden ingezet. Deze medewerker had een hogere bijdrage aan het uitvoeren van de experimenten. In het begin van de stage volgde ik hem en was ik meer uitvoerend. Na ongeveer drie maanden had ik ook mijn eigen inbreng. Indien er sprake was van een verschil van inzicht, lag de uiteindelijke beslissing over de wijze van uitvoering bij deze medewerker.
4.2
De gemachtigde van eiseres heeft ter onderbouwing van het standpunt dat eiseres ten aanzien van haar stageperiode als migrerend werknemer moet worden aangemerkt - naast de reeds aangehaalde uitspraken - naar een aantal andere uitspraken verwezen. [5] Verder heeft hij aangegeven dat eiseres tijdens haar stageperiode meerdere vrije dagen heeft opgenomen terwijl haar loon werd doorbetaald.
Wat is het wettelijke kader?
5. Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het verkeer van werknemers binnen de Europese Unie vrij. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
5.1
Artikel 7, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 492/2011 bepaalt dat een werknemer die onderdaan is van een lidstaat op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders mag worden behandeld dan de nationale werknemers, wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling. Op grond van het tweede lid geniet hij er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.
5.2
Artikel 24, eerste lid, van de Europese Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG) bepaalt dat, onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland geniet. […]
Het tweede lid bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, het gastland niet verplicht is […] om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers […].
5.3
EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VWEU komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) in aanmerking voor studiefinanciering. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wsf 2000 bepaalt dat voor studiefinanciering een studerende in aanmerking kan komen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
5.4
Artikel 3.19, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat de Minister studiefinanciering toekent aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
Wat is in geschil?
5.5
Ter zitting is vast komen te staan dat verweerder de afwijzing van het recht op studiefinanciering voor de periode van november 2020 tot en met juli 2021 ongedaan heeft gemaakt. Dit betekent dat verweerder gedeeltelijk aan het beroep van eiseres tegemoet is gekomen en dat het beroep alleen al om die reden gegrond is.
5.6
De rechtbank moet beoordelen of verweerder het recht op studiefinanciering
voor de periode waarin eiseres stage heeft gelopen bij het bedrijf ICL Fertilizers, te weten van augustus 2021 tot en met december 2021, terecht heeft afgewezen. Meer specifiek ligt de vraag voor of eiseres voor wat betreft deze periode aangemerkt kan worden als migrerend werknemer.
Is er sprake van een zorgvuldige besluitvorming?
5.7
Omdat het gaat om een weigering om op aanvraag studiefinanciering toe te kennen, rust de bewijslast bij eiseres. Dat betekent dat het in dit geval aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij, voor de maanden waarover het recht op studiefinanciering niet is toegekend, als een migrerend werknemer kan worden aangemerkt.
5.8
Op grond van de stukken staat vast dat, zowel ten tijde van het nemen van het primaire besluit op 16 maart 2021 als van de beslissing op bezwaar op 8 juni 2021, de stageovereenkomst nog niet kon worden overgelegd omdat deze pas medio juli 2021 tot stand is gekomen.
5.9
Van eiseres mag in beginsel worden verlangd dat zij de materiële gegevens stelt die nodig zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag. Indien deze gegevens worden bestreden, mag verweerder vragen om een aanvulling. Verweerder heeft niet gevraagd om een aanvulling van de gegevens. Eiseres heeft daarom niet geweten dat de reden dat de aanvraag voor wat betreft de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 werd afgewezen, was gelegen in het feit dat de stageovereenkomst niet was aangeleverd. Verweerder had eiseres hier, zeker in het kader van de heroverweging, op moeten wijzen. Op grond van de in artikel 3:2 van de Awb neergelegde begeleidingsplicht moet het bestuursorgaan de aanvrager immers zo goed mogelijk informeren over wat die aanvrager moet doen om aan zijn bewijslast te voldoen. Verweerder had in dit geval, indien nodig, de beslissing voor wat betreft de bedoelde periode kunnen aanhouden tot de stageovereenkomst aangeleverd kon worden, dan wel duidelijk was hoe in de praktijk invulling werd gegeven aan de stage. Er is aldus sprake geweest van een onzorgvuldige besluitvorming. Het beroep is ook om die reden gegrond.
Is eiseres migrerend werknemer?
5.1
De vraag die voorligt is of eiseres in de periode dat zij stage liep bij [naam CV] aangemerkt kon worden als migrerend werknemer. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ ligt de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft en/of behoudt (uiteindelijk) bij de nationale rechter. [6] Dit betekent dat de rechtbank in het voorgelegde geschil zelf moet vaststellen of eiseres in de te beoordelen periode werknemer is (geweest) als bedoeld in artikel 45 van het VWEU en artikel 7 van de Richtlijn [7] .
5.11
Volgens vaste rechtspraak van het HvJ heeft het begrip ‘werknemer’ een Europeesrechtelijke reikwijdte en mag het niet beperkt worden uitgelegd. Werknemer in de zin van het VWEU en de Richtlijn is degene die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Bij het onderzoek of is voldaan aan deze voorwaarde moet de nationale rechter zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties verricht en hiervoor een beloning ontvangt [8] . De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluiten niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt [9] . In het eerder aangehaalde arrest van 26 februari 1992 (Bernini) heeft het HvJ verder geoordeeld dat ook een persoon die een stage vervult als een werknemer kan worden beschouwd, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden.
5.12
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is voor de vaststelling of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid niet alleen bepalend wat partijen in de stageovereenkomst hebben opgenomen. Daarbij is ook niet van belang of volgens Nederlands recht de stageovereenkomst kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Onderzocht moet worden of, gelet op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, eiseres reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. De rechtbank stelt in dat kader vast dat verweerder ter zitting niet heeft betwist wat eiseres over de inhoud van haar stage heeft verklaard. Voor de beoordeling zal daarom van die verklaring, weergegeven onder 4.1, worden uitgegaan. Gelet op de aard van de werkzaamheden zoals ter terechtzitting is beschreven, is naar het oordeel van de rechtbank van daadwerkelijke en reële arbeid sprake. Eiseres heeft gedurende een bepaalde tijd voltijds werkzaamheden verricht die onderdeel uitmaakten van de reguliere werkzaamheden binnen het betreffende bedrijf en deze waren niet louter marginaal en bijkomstig. Het betrof werkzaamheden die een beginnend research-assistent ook had kunnen doen. Ook was er sprake van een gezagsverhouding met een medewerker van het bedrijf, zodat ook aan die voorwaarde is voldaan. Van belang acht de rechtbank ook dat eiseres beperkt verlof mocht opnemen. Daarnaast heeft eiseres een stagevergoeding ontvangen voor haar werkzaamheden, zodat zij voor haar werk is beloond. Dat de beloning lager is dan die van een willekeurige andere werknemer die dezelfde werkzaamheden verricht bij het bedrijf, maakt gelet op de onder 5.11 genoemde rechtspraak niet dat eiseres niet als werknemer kan worden aangemerkt.
5.13
Het voorgaande brengt mee dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat eiseres over de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 geen recht had op studiefinanciering. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij tijdens haar stageperiode reële en daadwerkelijke arbeid van niet geringe omvang heeft verricht in de zin van artikel 45 VWEU en dient naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt te worden als migrerend werknemer.
Conclusie
6. Hetgeen is overwogen onder 4 brengt met zich dat het beroep gegrond is omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan eiseres wat betreft de periode van november 2020 tot en met juli 2021. Hetgeen is overwogen onder 5.9, 5.12 en 5.13 brengt met zich dat het beroep ook gegrond is omdat de afwijzing van het recht op studiefinanciering over de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 in rechte niet kan standhouden.
6.1
De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, behoudens voor zover verweerder bij wijziging daarvan alsnog recht op studiefinanciering heeft toegekend over de periode van november 2020 tot en met juli 2021. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres op grond van haar status als migrerend werknemer ook over de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 recht heeft op studiefinanciering. Verweerder zal een nieuw primair besluit moeten nemen over de hoogte van het recht op studiefinanciering van eiseres over die periode. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Proceskosten
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
Daarbij krijgt eiseres ook een vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.787,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 269,-, wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 759,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten, behoudens voor zover verweerder bij wijziging daarvan alsnog recht op studiefinanciering heeft toegekend over de periode van november 2020 tot en met juli 2021;
- bepaalt dat eiseres over de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 recht heeft op studiefinanciering en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de gedeeltelijk vernietigde besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, een nieuw primair besluit te nemen over de hoogte van het recht op studiefinanciering van eiseres over de periode van augustus 2021 tot en met december 2021 met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.787,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en mr. A.S.M. Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. B.E. Martini, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verwezen is naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7436).
2.Verwezen is naar een uitspraak van het Hof van Justitie van 26 februari 1992 (Bernini, C-3/90).
3.Verwezen is naar het onder voetnoot 2 bedoelde arrest en naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:1810, r.o. 25 en 26).
4.Verwezen is naar het arrest van het HvJ 9 juli 2015, Balkaya, C-456/02, r.o. 50 en 51.
5.Verwezen is naar her arrest van het Hvj Racinelli (C-94/07 RA CCA NELLI/MAX plank instituut) en een uitspraak van rechtbank Den Haag van 26 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4442).
6.Zie de arresten van het HvJ van 4 juni 2009, C-22/08, ECLI:EU:C:2009:344 (arrest Vatsouras), punt 23, en van 4 februari 2010, C-14/09, ECLI:EU:C:2010:57 (arrest Genc) punt 29 e.v.
7.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1737.
8.Zie het arrest van het HvJ van 30 maart 2006, C-10/5, ECLI:EU:C:2006:220, arrest Mattern/Cikotik.
9.Vergelijk HvJ 23 maart 1982, Levin, ECLI:EU:C:1982:105, r.o 16 en 17, HvJ 26 februari 1992, Raulin, ECLI:EU:C:1992:87, en HvJ 4 februari 2010, Genc, ECLI:EU:C:2010:57, r.o 26 en 27.