Geschil6. In geschil is of eiseres over de periode september 2020 tot en met januari 2021 aan de nationaliteitseis voldoet en aangemerkt kan worden als migrerend werknemer. Daarbij is mede in geschil of eiseres tijdens haar stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
7. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte stelt dat zij niet aangemerkt kan worden als migrerend werknemer. De stage van eiseres voldoet aan de vereisten van het begrip werknemerschap in de zin van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Zij verrichtte reële en daadwerkelijke arbeid. Ter verdere onderbouwing verwijst zij naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ). Ook verwijst eiseres naar de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap(de Beleidsregel) van verweerder. Op grond van de urennorm in deze Beleidsregel heeft eiseres recht op studiefinanciering. Daarnaast verwijst eiseres naar jurisprudentiewaarin is bepaald dat de status van migrerend werknemer niet als een soort knipperlicht afwisselend aan en uit kan gaan. Nu zij reeds vele jaren aangemerkt wordt als migrerend werknemer behoudt zij deze status. Ook voert eiseres aan dat het peilmoment dat wordt gehanteerd voor de toekenning van studiefinanciering in strijd is met het Unierecht. Eiseres is met haar stage op 2 oktober 2020 gestart. Doordat verweerder als peilmoment voor studiefinanciering de eerste dag van de maand hanteert is er sprake van een beperking. Eiseres concludeert dan ook dat zij recht heeft op studiefinanciering over de gehele in geschil zijnde periode, te weten september 2020 tot en met januari 2021.
8. Verweerder stelt dat terecht aan eiseres over de maanden september 2020 tot en met januari 2021 geen studiefinanciering is toegekend. Eiseres verrichtte tijdens haar stage geen reële en daadwerkelijke arbeid. Tijdens haar stage stond het leerdoel voorop en niet het verrichten van productieve arbeid of het bieden van economische meerwaarde voor de werkgever. Eiseres heeft haar werkzaamheden in de horeca eind juli 2020 vrijwillig beëindigd, daardoor is haar status als migrerend werknemer ook geëindigd en heeft zij geen recht meer op studiefinanciering.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
9. Op grond van artikel 45, eerste lid, van het VWEU is het verkeer van werknemers binnen de Europese Unie vrij. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Het werknemersbegrip in de zin van artikel 45 van het VWEU heeft een communautaire inhoud en mag niet beperkt worden uitgelegd. Voor de vraag of een EU-burger werknemer is, is bepalend of hij reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. Uit de rechtspraak van het HvJ volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluiten niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt.
10. Artikel 7, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 492/2011 bepaalt dat een werknemer die onderdaan is van een lidstaat op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders mag worden behandeld dan de nationale werknemers, wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling. Op grond van het tweede lid geniet hij er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.
11. Artikel 24, eerste lid, van de Europese Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG) bepaalt dat, onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland geniet. […]
Het tweede lid bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid het gastland niet verplicht is […] om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers […].
12. EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VWEU komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) in aanmerking voor studiefinanciering. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wsf 2000 bepaalt dat voor studiefinanciering een studerende in aanmerking kan komen die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
13. Artikel 3.19, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat de Minister studiefinanciering toekent aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
14. Ter uitvoering van artikel 2.2 van de Wsf 2000 heeft verweerder de Beleidsregelvastgesteld, die op 1 januari 2014 in werking is getreden. In deze Beleidsregel gaat de DUO ervan uit dat iedere studerende afkomstig uit een van de lidstaten van de Europese Unie die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, of als de studerende meer dan 50% van de bijstandsnorm die voor die persoon geldt aan inkomen heeft verdiend zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee recht heeft op studiefinanciering in dat studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van gemiddeld 56 uur per maand houdt verweerder in beginsel tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
Motivering primair besluit
15. Eiseres heeft gesteld dat het primaire besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat verweerder in het primaire besluit heeft volstaan met de constatering dat eiseres voor wat betreft de periode september 2020 tot en met januari 2021 niet voldoet aan de nationaliteitseis, zonder uit te leggen waarom dat het geval is. De afwijzing van studiefinanciering ziet bovendien deels op een periode waarvan op dat moment nog niet kon worden vastgesteld of voldaan was aan de nationaliteitseis, zonder dat daarbij door verweerder is vermeld dat de aanvraag op een later moment alsnog kan worden toegekend als eiseres nieuwe bewijsstukken aanlevert en dat artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht dan niet aan haar wordt tegengeworpen. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verweerder gelegen, aangezien voor een werkwijze is gekozen waarbij de aanvraag van migrerende werknemers slechts voor een korte periode wordt toegekend en toekenning voor de overige periodes op een later moment alleen nog mogelijk is als aanvullende stukken worden aangeleverd. Verweerder had dit kenbaar moeten maken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met eiseres van oordeel dat het primaire besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
Behoud status migrerend werknemer
16. Eiseres heeft een langdurig arbeidsverleden in Nederland. Haar laatste betaalde baan betrof een werkkring in de horeca gedurende een aantal jaren. Naast deze werkkring studeerde eiseres en ontving zij studiefinanciering tot en met augustus 2020. Eiseres stelt dat nu zij reeds vele jaren migrerend werknemer is deze status behouden blijft en zij dus ook vanaf september 2020 recht heeft op studiefinanciering. Hierbij verwijst zij naar een uitspraak van de rechtbank Assen van 23 juni 2006waarin onder meer is opgenomen dat het per studiefinancieringstijdvak beoordelen of iemand aangemerkt kan worden als migrerend werknemer zich niet verhoudt met de jurisprudentie van het HvJ waarin is bepaald dat de beëindiging van een arbeidsverhouding niet automatisch het verlies van werknemerschap met zich brengt.
Als hoofdregel heeft te gelden dat wanneer een arbeidsverhouding is geëindigd, de betrokkene in beginsel zijn status als migrerend werknemer verliest. In genoemde zaak van rechtbank Assen wordt verwezen naar een arrest van het HvJ van 12 mei 1998waarin is bepaald dat bepaalde rechten ook aan werknemers die geen dienstverband meer hebben, worden gewaarborgd. In dat arrest was sprake van een uitkering in het kader van het sociaal zekerheidsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank kan studiefinanciering niet gelijk worden gesteld aan een uitkering op grond van een sociale verzekering. Op grond van dit arrest van het HvJ kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat eiseres ook vanaf september 2020 nog aangemerkt moet worden als migrerend werknemer.
Ook indien sprake is van onvrijwillige werkloosheid kan de status van werknemer behouden blijven. Van onvrijwillige werkloosheid is bij eiseres echter geen sprake. Zij heeft zelf de keuze gemaakt om haar werkzaamheden in de horeca te beëindigen en werk te zoeken dat aansluit bij haar studie kunstgeschiedenis.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres per 1 september 2020 niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt aangezien zij in september 2020 geen arbeidsverhouding had.
Stage en migrerend werknemerschap
17. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij gedurende haar stage periode aangemerkt dient te worden als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU en op die grond aanspraak kan maken op studiefinanciering.
18. Uit de jurisprudentie van het HvJ met betrekking tot artikel 45 van het VWEU volgt dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluiten niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU wordt aangemerkt. In het arrest van het HvJ van 26 februari 1992 (Bernini)heeft het HvJ verder geoordeeld dat ook een persoon die een stage vervult als een werknemer kan worden beschouwd, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden.
19. Eiseres heeft haar stageovereenkomst met VandenBroek Foundation/LAM museum overgelegd. Hieruit volgt onder meer dat eiseres van 2 oktober 2020 tot en met
29 januari 2021 stage loopt gedurende 32 uur per week tegen een vergoeding van € 250 bruto per maand. De stagewerkzaamheden worden op woensdag en vrijdag op kantoor verricht en op de resterende twee werkdagen flexibel ingevuld, dat wil zeggen vanuit huis of in het weekend vanuit het museum. Eiseres heeft een stagebegeleider en krijgt de gelegenheid om aan haar stageverslag te werken. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij zich tijdens haar stage bezig hield met online communicatie en social media. Gedurende haar stage verrichtten andere stagiaires eveneens deze werkzaamheden. Om budgettaire redenen waren er geen betaalde werknemers in dienst bij de VandenBroek Foundation/LAM museum.
20. Gelet op de onder 18 aangehaalde jurisprudentie, de overgelegde stageovereenkomst en hetgeen eiseres ter zitting over haar stage bij VandenBroek Foundation/LAM museum heeft verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de kenmerken van een arbeidsverhouding. Aangezien de VandenBroek Foundation/LAM museum een relatief nieuw museum is en er om budgettaire redenen geen andere betaalde werknemers werkzaamheden verrichten, verrichtte eiseres en de andere stagiaires werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de reguliere werkzaamheden van het bedrijf. Bovendien waren deze werkzaamheden gelet op het aantal uren dat eiseres deze arbeid verrichtte niet louter marginaal en bijkomstig. Aan de voorwaarde van een gezagsverhouding wordt eveneens voldaan. In de stageovereenkomst is onder meer, naast het aantal uren en dagen waarop eiseres haar werkzaamheden dient te verrichten, opgenomen dat eiseres de algemene voorschriften en aanwijzingen van de stagegever dient op te volgen. Daarnaast zijn de plichten en contactgegevens van haar stagebegeleider opgenomen, de regels omtrent ziekmelding en zijn bepalingen over geheimhouding en auteursrecht opgenomen. Eiseres ontvangt een beloning voor haar werkzaamheden, in casu de stagevergoeding, zodat ook aan de voorwaarde van het ontvangen van een beloning voor de verrichte werkzaamheden is voldaan. Dat deze beloning lager is dan gebruikelijk maakt gelet op de onder 18 genoemde jurisprudentie niet dat eiseres niet als werknemer kan worden aangemerkt. Dit geldt eveneens voor het feit dat aan een stage een leerdoel is gekoppeld en dat in het kader van haar opleiding het volgen van een stage niet verplicht maar wel wenselijk was. Eiseres heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat zij reële en daadwerkelijke arbeid van niet geringe omvang heeft verricht in de zin van artikel 45 VWEU en dient naar het oordeel van de rechtbank aangemerkt te worden als migrerend werknemer gedurende haar stageperiode.
Peilmoment toekenning studiefinanciering
21. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte als peilmoment de eerste dag van de maand hanteert waardoor eiseres niet in aanmerking komt voor studiefinanciering over de maand oktober 2020. Zij is immers met haar stage begonnen op 2 oktober 2020. Het hanteren van de eerste dag van de maand als peilmoment is volgens eiseres in strijd met het Unierecht.
22. Zoals hiervoor is overwogen is ter beantwoording van de vraag of iemand aangemerkt kan worden als migrerend werknemer artikel 45 van het VWEU en de jurisprudentie van het HvJ omtrent het begrip werknemer bepalend. Deze Europeesrechtelijke toets van het begrip werknemerschap neemt niet weg dat verweerder gehouden is de nationale wetgeving toe te passen, voor zover deze niet strijdig is met het Europese recht. Ingevolge artikel 1.2 van de Wsf 2000 is als peilmoment de toestand op de eerste dag van de maand bepalend. Dit uitvoeringsvoorschrift opgenomen in de nationale wetgeving acht de rechtbank niet strijdig met het Europese begrip werknemer; artikel 45 van het VWEU vermeldt geen tijdstip of peilmoment per wanneer iemand als werknemer wordt aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, nu zij op 2 oktober 2020 met haar stage is gestart, geen recht op studiefinanciering over de maand oktober 2020.
23. Gelet op hetgeen is overwogen onder 15, 20 en 22 heeft eiseres recht op studiefinanciering over de maanden november 2020, december 2020 en januari 2021. Het beroep is gegrond.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Met betrekking tot de zwaarte van de zaak ziet de rechtbank geen reden om, zoals eiser heeft gevraagd, het gewicht van deze zaak op ‘zwaar’ vast te stellen.