ECLI:NL:RBOVE:2022:3399

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
08-996029-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen door gebruik van valse facturen en onzakelijke transacties

De rechtbank Overijssel heeft op 17 november 2022 een 52-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het witwassen van meer dan 3,2 miljoen euro. De vrouw, die als enig directeur en aandeelhouder van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming fungeerde, heeft samen met haar inmiddels overleden echtgenoot gedurende bijna acht jaar grote geldbedragen witgewassen. Dit gebeurde door middel van onzakelijke transacties en het gebruik van valse facturen. De gelden werden overgemaakt naar twee rechtspersonen in Liechtenstein, waarbij de verdachte en haar medeverdachte valse facturen gebruikten om de geldstromen te verantwoorden. De op de Liechtensteinse bankrekeningen gestorte bedragen werden door hen als privévermogen aangewend, wat leidde tot de aankoop van onroerende goederen en luxe voertuigen in Nederland en het buitenland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte uitsluitend oog hadden voor hun eigen financiële gewin en dat de gelden fiscaal niet verantwoord waren in Nederland of het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank verwierp verschillende verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de afwezigheid van alle schuld. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van haar echtgenoot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996029-17 (P)
Datum vonnis: 17 november 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] (Engeland),
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 juli 2020, 4 april 2022, 12 april 2022, 22 augustus 2022, 20 oktober 2022 en
3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. C.V. van Overbeeke en mr. J.M. Mul en van wat door verdachte en haar raadslieden
mr. M. Hendriks en mr. M. van Leeuwen, beiden advocaat in Nijmegen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
22 augustus 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 6 maart 2009 tot en met 4 april 2017 samen met een ander opzettelijk 96 valse facturen voorhanden heeft gehad en/of van die valse facturen gebruik heeft gemaakt;
feit 2:zich in de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 april 2017 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van een totaalbedrag van
€ 3.224.255,35.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 6 maart 2009 tot en met 4 april 2017 te Hellendoorn en/of te Luttenberg, althans in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of
in Liechtenstein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een of meer valselijk opgemaakt(e) en/of vervalst(e) geschrift(en) te weten: 96, althans een of meer, facturen afkomstig van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] (telkens) gericht aan [bedrijf 3] , (vindplaats: 0-272-01 t/m 0-272-075 en 0-274-01 t/m 0-274-021) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat vorenomschreven factuur/facturen (telkens) geheel in strijd met de waarheid zijn opgemaakt,
althans dat in die factuur/facturen (telkens) in strijd met de waarheid is/was opgenomen dat:
  • door of namens(eengecontracteerdewerknemer(s)van of namens) [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] de daarin opgenomen werkzaamheden en/of diensten was/waren verricht in opdracht van en/of ten behoeve van [bedrijf 3] , en/of;
  • dat voormelde werkzaamheden en/of diensten zijn/waren verricht ten behoeve van het projectnummer als vermeld in die factuur/facturen, en/of;
  • dat voormelde werkzaamheden en/of diensten zijn/waren verricht voor het in die factuur/facturen genoemde tarief, en/of;
  • dat voormelde werkzaamheden en/of diensten(telkens) zijn/waren verricht in de periode zoals vermeld in die factuur/facturen;
(telkens) voorhanden heeft gehad en/of (telkens) heeft afgeleverd (in/aan:
  • een woning, gelegen aan [adres 2] , en/of;
  • een woning, gelegen aan [adres 1] ,en/of;
  • de (schaduw)bedrijfsadministratie van [bedrijf 3] , statutair gevestigd aan [adres 3] (Verenigd Koninkrijk), en/of;
  • de (schaduw)bedrijfsadministratie van [bedrijf 3] , ondergebracht bij [bedrijf 4] , [adres 4] (VerenigdKoninkrijk),en/of;
  • de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] en/of van [bedrijf 2] , gevestigd aan [adres 5] ), en/of;
  • de(schaduw)bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] voornoemd, van beiden ondergebracht bij [bedrijf 5] , gevestigd aan [adres 5] ) en/of ondergebracht bij een ander(e) directievoerder(s) en/of de accountant (in Liechtenstein) van die voornoemde entiteiten;
en/of (telkens) daarvan gebruik heeft gemaakt,
en bestaande dat gebruik hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) (telkens)
vorenbedoelde factuur/facturen heeft/hebben gebruikt jegens:
  • de directievoerder(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , (beiden) voornoemd, en/of;
  • de accountant(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] Estabtishment, (beiden) voornoemd, en/of;
  • één of meer ondergeschikt(en) (medewerkers) van [bedrijf 3] voornoemd, en/of;
  • één of meer ondergeschikt(en) (medewerkers) van [bedrijf 4] voornoemd, en/of;
  • één of meer medewerkers van Her Royal Majesty’s Customs (HMRC) in het Verenigd Koninkrijk, en/of;
  • de curator(en) (‘Liquidator’) (waaronder: [naam 1] ) en/of één of meer (andere) medewerkers van [bedrijf 6] , aangesteld naar aanleiding van het faillissement van [bedrijf 3] vornoemd, en/of:
  • één of meer commerciële bankmedewerkers in Liechtenstein en/of Duitsland en/of het Verenigd Koninkrijk en/of in Nederland, althans:
  • één of meer (onwetende) ander(en) dan verdachte en/of haar mededader(s).
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 4april 2017 in Enschede en/of Hellendoorn en/of Hengelo en/of Oldenzaal en/of Raalte en/of Luttenberg en/of Hilversum, althans in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Liechtenstein,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (telkens) schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
hierin bestaande dat zij, verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten:
- één of meer geldbedragen tot een (totaal)bedrag van € 3.224.255,35, althans (telkens) enig geldbedrag;
(sub a)
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of wie
bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad; en/of
(sub b)
(telkens) dit/deze voorwerp(en) (telkens) heeft/hebben verworven en/of voorhanden
heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overdragen en/of omgezet en/of (telkens) van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dit/deze voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk - (telkens) (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
3.3
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit op de hierna genoemde gronden. De officieren van justitie hebben zich in alle gevallen gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de stellingen van de verdediging geen hout snijden zodat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3.1
Ontbreken rechtsmacht
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens het ontbreken van rechtsmacht nu verdachte niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en er onvoldoende relatie bestaat tussen de ten laste gelegde strafbare feiten en het Nederlandse territorium. Hierdoor had het Openbaar Ministerie geen recht om tot strafvervolging over te gaan.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien naast in Nederland, ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden (vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413, NJ 1999, 221). Onder zowel feit 1 als feit 2 is/zijn als pleegplaats naast het Verenigd Koninkrijk en Liechtenstein, (plaatsen in) Nederland opgenomen. Het onder feit 1 ten laste gelegde ziet onder meer op het medeplegen van het voorhanden hebben van valse facturen in Nederland (nu de facturen waar de tenlastelegging op ziet zijn aangetroffen in de woningen in Hellendoorn en Luttenberg) en het gebruikmaken van valse facturen vanuit Nederland (nu de overboekingen die betrekking hebben op eerdergenoemde facturen vanaf een Nederlandse zakelijke bankrekening hebben plaatsgevonden). Het onder feit 2 ten laste gelegde ziet onder meer op het medeplegen van (gewoonte)witwassen van een geldbedrag dat is overgemaakt vanaf een Nederlandse bankrekening en het doen van uitgaven (via contante geldopnamen en/of met creditkaarten) in Nederland. Dit niet-ontvankelijkheidsverweer wordt daarom verworpen.
3.3.2
Geen belang bij voortzetting van de ingezette strafvervolging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de huidige stand van zaken er geen belang (meer) is bij de ingezette strafvervolging van verdachte, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. Verdachte is al meer dan genoeg gestraft door de (zelfgekozen) dood van haar echtgenoot die de druk van het leven en de strafzaak niet meer aankon. Er is sprake van groot verdriet en een ontwricht gezinsleven.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het in beginsel aan het Openbaar Ministerie is om naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek te beoordelen of (voortzetting van) vervolging opportuun is. De door het Openbaar Ministerie bij de vervolgingsbeslissing gemaakte belangenafweging kan door de rechter slechts in zeer beperkte mate worden getoetst. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan plaats zijn voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelende officier van justitie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat een uitzonderlijk geval zoals hiervoor bedoeld, in geval van verdachte niet aan de orde is. Het verlies van haar echtgenoot, de gevolgen en het verdriet daarvan voor verdachte en haar dochter zijn, hoe ingrijpend en invoelbaar ook, niet van dien aard, afgezet tegen de aard, ernst en omvang van de verdenkingen jegens haar, dat een redelijk oordelende officier van justitie (voortzetting van) de vervolging onmogelijk opportuun kon achten. De rechtbank passeert om die reden ook dit verweer.
3.3.3
Ernstige gebreken in processen-verbaal
De verdediging heeft aangevoerd dat een aantal processen-verbaal ernstige gebreken bevatten. Er is sprake van onjuiste transcripties van tapgesprekken. Daarnaast is sprake van het selectief verbaliseren van tapgesprekken en het onvolledig verbaliseren van
e-mailcorrespondentie tussen verdachten. Hierdoor is verdachte doelbewust in een kwaad daglicht gesteld en is de betrouwbaarheid van de inhoud van de processen-verbaal ernstig in het geding gekomen. Door deze onrechtmatige handelwijze is verdachte in haar gerechtvaardigde belangen getroffen en is haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak onherstelbaar aangetast. Het Openbaar Ministerie dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging. De omstandigheid dat de onjuist vertaalde tapgesprekken opnieuw zijn vertaald, doet – in het licht van de proportionaliteit, subsidiariteit en de enorme impact ervan op verdachte – niet aan de ernst van de gebreken af.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie enkel aanleiding bestaat in de uitzonderlijke omstandigheid dat sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Nu de verdediging in staat is gesteld de processen-verbaal te onderzoeken op betrouwbaarheid en rechtmatigheid en deze in voldoende mate zijn hersteld, doet zich hier niet de situatie voor dat "the proceedings as a whole were unfair". Dat transcripties van tapgesprekken en e-mails doelbewust zijn gemanipuleerd, zoals door de verdediging gesteld, is niet aannemelijk geworden. Ook dit verweer kan derhalve niet slagen.
3.3.4
Onrechtmatig gebruik van controlebevoegdheden
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, dan wel zodat de rechtbank tot uitsluiting van het tegen verdachte vergaarde bewijs dient te komen. Daaraan legt de verdediging ten grondslag dat het zogenoemde ‘Debet/Credit Card project’ onrechtmatig is, omdat controlebevoegdheden zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze bedoeld zijn, te weten voor de proactieve opsporing. De toepassing van de controlebevoegdheden is aan te merken als strafvorderlijke ‘fishing expedition’, zonder dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Van inkomen of vermogen dat niet is aangegeven bij de Belastingdienst kon immers ten aanzien van verdachte en haar medeverdachte geen sprake zijn nu beide verdachten al sinds 2007 geen fiscaal inwoners van Nederland waren.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 359a Sv kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de officier van justitie in de strafvervolging niet ontvankelijk is, bewijsuitsluiting kan volgen dan wel de straf kan worden verminderd. Ook kan de rechtbank het laten bij een enkele constatering van het verzuim. Bij de beoordeling van het gevoerde verweer is in de eerste plaats van belang of de gestelde schendingen hebben plaatsgevonden in een ‘voorbereidend onderzoek’ als bedoeld in artikel 359a Sv. Ingevolge artikel 132 Sv is een ‘voorbereidend onderzoek’ het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. In dit verband is voorts van belang dat op grond van artikel 132a Sv onder opsporing moet worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Uit het dossier blijkt dat de Belastingdienst in het kader van de controlebevoegdheid op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een project is gestart waarin onderzoek is gedaan naar betalingen in Nederland met buitenlandse debet- en creditkaarten, met als doel het traceren van fiscaal onbekend buitenlands vermogen van Nederlands ingezetenen (het ‘Debet/Credit Card project’). Het initiatief hiertoe is genomen door de Belastingdienst/Grote Ondernemingen/Amsterdam in samenwerking met de Belastingdienst/ Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst/vestiging Zwolle. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er gedurende een periode van ruim twee jaar (1 januari 2009 tot en met 29 juli 2011) met grote regelmaat contante geldopnamen en uitgaven hebben plaatsgevonden van de bankrekeningen van de ondernemingen van verdachte met debet- en creditkaarten die in Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk zijn uitgegeven. Met die creditkaarten werden per maand gemiddeld € 9.000,-- tot € 15.000,-- aan contanten opgenomen. Deze contante geldopnamen vonden in Nederland vrijwel altijd plaats bij geldautomaten in Nijverdal, Oldenzaal, Enschede, Hellendoorn en Luttenberg. Daarnaast zijn met die creditkaarten aankopen van goederen gedaan bij ondernemingen in Enschede, Hilversum en Utrecht. De betreffende creditkaarten werden vermoedelijk gebruikt door verdachte en/of haar inmiddels overleden echtgenoot [medeverdachte] (hierna: medeverdachte). De middels die kaarten gedane geldopnamen en -uitgaven konden niet worden verklaard uit het door verdachte en medeverdachte bij de Belastingdienst opgegeven inkomen en vermogen. [1]
De door de verdediging aan de orde gestelde, in de visie van de verdediging als onrechtmatig aan te merken, handelingen zijn uitgevoerd door de Belastingdienst. De controlebevoegdheid op grond van de AWR is door de Belastingdienst gebruikt in het kader van het ‘Debet/Credit Card project’. Naar aanleiding van dit project zijn er bij de Belastingdienst vermoedens ontstaan van strafbare feiten, namelijk (gewoonte)witwassen door verdachte en medeverdachte. De stelling dat van inkomen of vermogen dat niet is aangegeven bij de Belastingdienst geen sprake kan zijn nu verdachte en medeverdachte sinds 2007 geen fiscaal inwoners zijn van Nederland, zoals de verdediging stelt, wordt verworpen. In die stelling ligt de suggestie besloten dat de verdenking betrekking had op fiscale delicten in Nederland gepleegd. Dat is echter niet het geval. Uit het dossier (OPV, map 1 p. 11) blijkt dat de vastgestelde opnames en uitgaven zijn vergeleken met de belastingaangiften van verdachte en haar medeverdachte in Nederland én het Verenigd Koninkrijk. De opnames/uitgaven konden niet verklaard worden uit de in beide landen opgegeven inkomens en vermogen, op grond waarvan het vermoeden is opgekomen dat er mogelijk sprake was van (gewoonte)witwassen. Door het Openbaar Ministerie is vervolgens op grond daarvan een opsporingsonderzoek tegen verdachte en medeverdachte gestart.
De omstandigheid dat sprake is geweest van coördinatie van werkzaamheden tussen de Belastingdienst, de FIOD en het Functioneel Parket, leidt bovendien niet tot de vaststelling dat de uitoefening van de controlebevoegdheden door de Belastingdienst in dit geval uitsluitend kan worden aangemerkt als opsporing in de zin van art. 132a Sv. Op grond van vaste jurisprudentie (bijv. ECLI:NL:HR:2018:487 en ECLI:NL:HR:2020:1155) is er enkel ruimte voor niet-ontvankelijkheid c.q. bewijsuitsluiting indien die bevoegdheidsuitoefening in de concrete omstandigheden van het geval uitsluitend kan worden aangemerkt als opsporing in de zin van art. 132a Sv. Ook om die reden kan het verweer niet slagen.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging dan wel tot bewijsuitsluiting, wegens verzuim van vormen, wordt verworpen.
Nu de rechtbank evenmin is gebleken van andere belemmeringen voor de ontvankelijkheid van de vervolging, dient te worden geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging
3.4
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [2]
4.1
Inleiding
Naar aanleiding van het hiervoor onder 3.3.4. omschreven project is een ‘Joint Investigation Team’ (JIT) opgericht tussen de FIOD en Her Majesty’s Revenue & Customs (HMRC, de Engelse belastingdienst). Door hen is strafrechtelijk onderzoek verricht. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen. Verdachte en medeverdachte zijn getrouwd in algehele gemeenschap van goederen en per 1 februari 2007 geëmigreerd naar het Verenigd Koninkrijk. Verdachte en/of medeverdachte bezitten in Nederland onroerend goed, waaronder het pand aan [adres 1] in Luttenberg en het pand aan [adres 2] in Hellendoorn. Medeverdachte heeft op deze adressen ingeschreven gestaan. Verdachte is enig directeur en aandeelhouder van de in Nederland opgerichte en gevestigde rechtspersoon [bedrijf 7] B.V. De Engelse rechtspersoon [bedrijf 3] Ltd, een financieel gezond bedrijf waarvan de voornaamste activiteiten op het gebied van farmaceutisch marktonderzoek plaatsvinden, wordt volledig beheerd door die Nederlandse rechtspersoon. Medeverdachte staat vanaf de oprichting op 7 augustus 2006 van voornoemde onderneming geregistreerd als ‘ company secretary ’ en uit raadpleging van de gegevens van de Engelse Kamer van Koophandel op 15 augustus 2014 blijkt dat verdachte directeur is. [bedrijf 3] Ltd is vanaf 16 november 2015 onder beheer gesteld vanwege te verwachten belastingschulden en op 28 oktober 2016 failliet gegaan. Op 8 oktober 2015 werd een nieuwe onderneming opgericht, te weten [bedrijf 3] Ltd. Die onderneming verricht dezelfde handelsactiviteiten als [bedrijf 3] Ltd. [3] De FIOD heeft geconstateerd dat de nieuw opgerichte onderneming de activiteiten, bezittingen en goodwill van de geliquideerde onderneming [bedrijf 3] Ltd heeft overgenomen voor een aanzienlijk lager bedrag dan de werkelijke waarde in het economisch verkeer. Hierdoor is het vermoeden ontstaan dat geld in het zicht van het faillissement is onttrokken. Daarnaast is er een verschil van £ 4.500.000.- aan btw-afdracht in het Verenigd Koninkrijk vastgesteld. [4]
Uit de analyse van bankafschriften van [bedrijf 3] (Manchester) Ltd (hierna: [bedrijf 3] ) blijkt dat er gedurende een periode van een jaar en vier maanden steeds gelden zijn overgemaakt naar twee bankrekeningen ten name van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel betreft dit twee rechtspersonen opgericht naar Liechtensteins recht die zijn gevestigd in Liechtenstein. In de panden van verdachte en/of medeverdachte in Hellendoorn en Luttenberg zijn facturen aangetroffen die betrekking hebben op geldstromen van [bedrijf 3] naar de bankrekeningen van de Liechtensteinse rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Vanaf de bankrekeningen van die rechtspersonen zijn gelden overgemaakt naar verschillende (privé)rekeningen die aan verdachte en/of medeverdachte kunnen worden gekoppeld. Ook is door verdachte en/of medeverdachte ten minste gebruikgemaakt van één buitenlandse creditcard die vermoedelijk gekoppeld is aan de Liechtensteinse bankrekening van [bedrijf 1] . [5]
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich, al dan niet samen met medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en gebruikmaken van valse/vervalste facturen (feit 1) en (gewoonte)witwassen (feit 2).
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich – aan de hand van het op schrift gestelde requisitoir –
op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen zijn.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben – aan de hand van de op schrift gestelde pleitaantekeningen – bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe is met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat de facturen betrekking hebben op daadwerkelijk door verdachte(n) uitgevoerd werk. De door verdachte verrichte werkzaamheden voor bepaalde projecten zijn met projectnummers aangeduid. Die projectnummers sluiten één op één aan bij de omschrijving van de facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Er is geen sprake van dubbele werkzaamheden, nu verdachte haar werkzaamheden namens [bedrijf 3] verrichtte, maar zich liet belonen via [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Gelet hierop, is van valsheid in geschrifte geen sprake. Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de gelden van enig misdrijf afkomstig zijn. Daarnaast is door het Openbaar Ministerie verzuimd om ten aanzien van de hoogte van het witwasbedrag bewijs te overleggen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
4.4.1.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Facturen van [bedrijf 1]
Op 4 april 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het pand gelegen aan [adres 1] in Luttenberg [6] en het pand gelegen aan [adres 2] in Hellendoorn. [7] Hierbij zijn diverse administratieve bescheiden in beslag genomen, waaronder facturen. Er zijn 74 facturen van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 3] aangetroffen. De eerste factuur dateert van 6 maart 2009 en de laatste van 14 november 2010. [8] Op een aantal van die facturen is ‘ [omschrijving] ’ bijgeschreven. [9] Er zijn vijf bankrekeningen in gebruik (geweest) bij de [omschrijving] Bank op naam van [bedrijf 3] dan wel verdachte en/of medeverdachte. [10] Het totale geldbedrag van de aangetroffen facturen betreft € 2.498.882,--.
De banktransacties van de rekening ten name van [bedrijf 3] [11] zijn onderzocht. Hieruit blijkt dat in de periode van 13 maart 2009 tot en met 23 februari 2011 steeds overboekingen van gelden vanaf de rekening van [bedrijf 3] naar de rekening van [bedrijf 1] [12] hebben plaatsgevonden. In totaal is een bedrag van € 2.147.116,-- overgeboekt. [13] De bedragen en factuurnummers op de bankafschriften van de overboekingen van de gelden naar de rekening van [bedrijf 1] komen nagenoeg overeen met de bedragen en nummers op de in voormelde panden aangetroffen facturen. [14] Het restant van het bedrag, te weten € 351.766,-- [15] , is vermoedelijk betaald via een American Express (AMEX) account dat was gekoppeld aan één van de hiervoor vermelde vijf bankrekeningen bij de [omschrijving] Bank op naam van [bedrijf 3] dan wel verdachte en/of medeverdachte. [16]
Op een groot deel van de aangetroffen facturen staat als omschrijving van de kosten die in rekening worden gebracht bij [bedrijf 3] het volgende vermeld: ‘Methodological design, Analysis and Development’. [17]
Facturen van [bedrijf 2]
Tijdens de doorzoeking op 4 april 2017 zijn 21 facturen van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 3] aangetroffen. De eerste factuur dateert van 4 oktober 2011 en de laatste van 8 juli 2012. [18] Het totale geldbedrag van de aangetroffen facturen betreft € 725.373,35.
Uit de analyse van de banktransacties van de rekening ten name van [bedrijf 3] [19] blijkt dat in de periode van 14 september 2011 tot en met 10 juli 2012 steeds overboekingen van gelden vanaf de rekening van [bedrijf 3] naar de rekening van [bedrijf 2] [20] hebben plaatsgevonden. In totaal is een bedrag van € 725.373,35 overgeboekt. [21] De bedragen en factuurnummers op de bankafschriften van de overboekingen van de gelden naar de rekening van [bedrijf 2] komen nagenoeg overeen met de bedragen en nummers op de in voormelde panden aangetroffen facturen. [22]
Op de aangetroffen facturen staat als omschrijving van de kosten die in rekening worden gebracht bij [bedrijf 3] het volgende vermeld: ‘Methodological design and Set-up and Analising’. [23]
Een aantal (oud-)werknemers van [bedrijf 3] zijn gehoord. Zij hebben verklaard niet bekend te zijn met de in Liechtenstein gevestigde rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Ook hebben zij verklaard dat de werkzaamheden genoemd op de facturen van die rechtspersonen intern door [bedrijf 3] werden verricht en niet werden uitbesteed. Er is volgens hen geen enkele reden geweest om dit werk aan Liechtensteinse rechtspersonen uit te besteden. [24]
4.4.1.2 Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de aangetroffen facturen de indruk wekken dat door of namens de Liechtensteinse rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werkzaamheden zijn verricht voor [bedrijf 3] en daarmee een geldige titel vormen voor de door [bedrijf 3] in de periode van 13 maart 2009 tot en met 10 juli 2012 overgemaakte gelden naar die Liechtensteinse rechtspersonen, terwijl van die uitbesteding van werkzaamheden niets blijkt uit het dossier, met uitzondering van de verklaring van verdachte. Immers, de aangetroffen facturen van zowel [bedrijf 1] als [bedrijf 2] zijn niet terug te vinden in de algemene boekhouding van [bedrijf 3] . Daarbij komt dat tijdens de doorzoeking in de panden geen stukken zijn aangetroffen waaruit concreet blijkt dat [bedrijf 3] werkzaamheden heeft uitbesteed aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en dat door of namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werkzaamheden zijn verricht voor [bedrijf 3] .
Verdachte heeft verklaard dat zij en haar medeverdachte in dienst waren van de Liechtensteinse rechtspersonen [bedrijf 1] en (later) [bedrijf 2] die namens haar en/of haar medeverdachte zijn opgericht. Zij heeft via deze rechtspersonen vanuit het Verenigd Koninkrijk werkzaamheden verricht voor [bedrijf 3] . Zij stelde de bedragen voor die werkzaamheden vast en gaf deze door aan medeverdachte waarna hij de facturen opmaakte in zijn hoedanigheid als financieel manager. Niet alle werkzaamheden die door hen werden verricht, stonden op de facturen. Die werkzaamheden zouden wel in een contract met [bedrijf 1] staan vermeld. De boekhouding werd beheerd door het in Liechtenstein gevestigde bedrijf [bedrijf 9] . [25] Verder heeft verdachte verklaard dat zij het recht had om de door haar verrichte projectwerkzaamheden voor [bedrijf 3] – die uitdrukkelijk niet als veldwerk zijn aan te merken – te factureren via de Liechtensteinse vennootschappen nu zij volgens haar adviseur [getuige 1] zelf mocht bepalen op welke wijze zij werd uitbetaald. De facturen werden buiten de algemene boekhouding van [bedrijf 3] gehouden, omdat zij de aan haar en medeverdachte uit te betalen bedragen privé wilde houden voor hun werknemers, met uitzondering van de na te noemen medewerkster [naam 3] . De facturen aan de Liechtensteinse vennootschappen hoefden volgens verdachte niet door derden te worden gecontroleerd, omdat zij zelf de opdracht had gegeven voor het opmaken van die facturen. Nadat de facturen door haar medeverdachte waren opgemaakt, zette hij ze door naar [naam 3] , die de loonbelasting- en btw-aangiften deed voor [bedrijf 3] tussen 2006 en 2011. Zij voerde de facturen in. [26]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. In de in beslag genomen stukken is geen onderbouwing aangetroffen dat in opdracht van [bedrijf 3] door verdachte en/of haar medeverdachte via [bedrijf 1] en [bedrijf 2] werkzaamheden zijn verricht. Er zijn ook door de verdediging geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er in opdracht van [bedrijf 3] door verdachte en/of haar medeverdachte via [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] werkzaamheden zijn verricht of dat zij in dienst waren van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Er bevindt zich in het dossier weliswaar een schriftelijk stuk met de aanduiding ‘consultancy overeenkomst’ waarin staat beschreven welke diensten verdachte en/of haar medeverdachte gaan verrichten voor [bedrijf 1] , maar deze is niet ondertekend. [27] Een getekende versie van de consultancy overeenkomst is niet aangetroffen in de in beslag genomen stukken. [28] Het contract waarin de te verrichten werkzaamheden voor [bedrijf 1] zouden staan beschreven, waarover verdachte heeft verklaard, is ook niet teruggevonden in de in beslag genomen stukken en is evenmin overgelegd door de verdediging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat de werkzaamheden door of namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn verricht. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook de verklaringen van de werknemers inhoudende dat de op de facturen genoemde werkzaamheden door [bedrijf 3] zelf werden verricht (en dus niet werden uitbesteed) en dat de facturen niet in de projectadministratie van [bedrijf 3] zelf zijn aangetroffen. Dat de betreffende facturen buiten de algemene boekhouding van [bedrijf 3] werden gehouden omdat verdachte en medeverdachte de aan hen uit te betalen bedragen privé wilden houden voor hun personeel, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Veeleer lijkt het erop dat de facturen bewust buiten de algemene boekhouding zijn gehouden om de gedeclareerde werkzaamheden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] buiten het zicht van de medewerkers van [bedrijf 3] te houden, omdat deze werkzaamheden kennelijk al waren verantwoord binnen de projectadministratie van [bedrijf 3] zelf.
4.4.1.3 Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de in de 95 aangetroffen facturen omschreven werkzaamheden niet daadwerkelijk door of namens [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn verricht en dat die facturen dus valselijk zijn opgemaakt. Deze facturen, die in samenspraak tussen verdachte en medeverdachte waren opgemaakt, lagen opgeslagen in de eigen woningen van verdachte en medeverdachte in Nederland, waardoor zij deze tot hun beschikking hadden en daarmee opzettelijk voorhanden hebben gehad. De valselijk opgemaakte facturen zijn door verdachte en haar medeverdachte overgelegd aan directievoerder(s) en/of accountant(s), zoals medewerkers van het bedrijf [bedrijf 9] , van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Ook zijn de valselijk opgemaakte facturen verstrekt aan [naam 3] , medewerker van [bedrijf 3] [29] , en medewerkers van [bedrijf 4] ( [getuige 1] , de boekhouder van verdachte en haar medeverdachte, was hier ten tijde van het ten laste gelegde werkzaam) [30] . Er is aldus door verdachte en haar medeverdachte van die facturen gebruik gemaakt. Zij hebben ook opzet op dit gebruik gehad, nu zij de betreffende facturen zelf hebben opgesteld of hebben laten opstellen en vervolgens aan derden hebben verstrekt. De facturen zijn steeds jegens voornoemde derden gebruikt en in de (schaduw-)boekhouding opgenomen als echt en onvervalst om als titel te dienen voor de betalingen door [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Het voorhanden hebben en gebruik maken van die valse facturen hebben verdachte en haar medeverdachte tezamen en in vereniging gepleegd. De daarvoor vereiste bewuste en nauwe samenwerking blijkt uit het hiervoor beschrevene. De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4.2
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
4.4.2.1 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op grond van het hiervoor onder 4.4.1.2 en 4.4.1.3 overwogene is komen vast te staan dat er door [bedrijf 3] betalingen zijn gedaan aan de Liechtensteinse rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waarbij de valse facturen als voorgewende valse titel voor die betalingen fungeerden. Het gaat in totaal om een bedrag van € 3.224.255,35. [31] Als rechtsvorm voor die Liechtensteinse rechtspersonen is gekozen voor ‘Anstalt’ (Establishment), een rechtsvorm die verhindert dat zichtbaar is wie eigenaar (‘ Ultimate Beneficial Owner ’ (UBO) ) is van de rechtspersoon, zodat van (formele) betrokkenheid van verdachte en/of haar medeverdachte bij die rechtspersonen niet blijkt. [32] De werknemers van [bedrijf 3] wisten niet af van het bestaan van de Liechtensteinse rechtspersonen. [33] Verdachte en haar medeverdachte beschouwden de Liechtensteinse rechtspersonen als van henzelf. [34]
Er is onderzoek gedaan naar de geldstromen vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Daaruit is gebleken dat er vier verschillende methoden zijn geweest om het geld verder te verplaatsen dan wel uit te geven, te weten:
overboekingen naar verschillende privérekeningen ten name van verdachte en/of de medeverdachte en diverse privébestedingen vanaf die privérekeningen;
overboekingen naar een Duitse Sparkasse-bankrekening ten name van de medeverdachte en verdere overboeking naar privérekeningen van verdachte en/of haar medeverdachte en bestedingen daarmee;
overboekingen naar een (zakelijke) bankrekening van [bedrijf 17] en verdere overboeking naar privérekeningen van verdachte en/of de medeverdachte en bestedingen daarmee;
contante geldopnamen en bestedingen in Nederland door middel van creditkaarten.
Ad a)
Er is in de periode van 28 januari 2010 tot en met 10 januari 2011 in totaal € 1.000.000,-- overgemaakt vanaf rekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] naar twee privérekeningen van verdachte en/of medeverdachte. Er is € 200.000,-- naar [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] en € 800.000,-- naar [rekeningnummer 3] ten name van [medeverdachte] e/o [verdachte] overgemaakt. Vlak na die bijschrijvingen zijn er vanaf die voornoemde bankrekeningen diverse uitgaven gedaan. [35]
Van de Engelse rekening is onder meer op 28 december 2012 £ 55.000,-- overgemaakt naar [bedrijf 11] . [36] Ook hebben er diverse privé-uitgaven plaatsgevonden. [37] Van de Nederlandse rekening hebben onder meer de volgende privé-uitgaven plaatsgevonden. Op 24 februari 2009, 2 maart 2009, 1 september 2010 en 21 december 2012 is respectievelijk € 30.325,33, € 12.624,32, € 25.885,06 en € 123.915,74 overgemaakt naar bankrekeningen van Engelse garagebedrijven met de volgende omschrijvingen ‘Salmon Land Rover’, ‘Mercedes Benz’, ‘Knutsford Land Rover’ en ‘McLaren Manchester’. [38] Verder is op 2 juni 2014 een bedrag van € 185.000,-- overgemaakt naar [bedrijf 12] B.V. voor de aankoop van een speedboot type Walth 900 en op 15 juli 2014 is € 610.000,-- overgemaakt naar [bedrijf 13] B.V. voor de aankoop van een motorjacht type Sessa C48. [39]
Daarnaast is € 110.141,12 overgemaakt naar [bedrijf 14] . Blijkens de akte van levering cultuurgrond/land heeft medeverdachte op 18 januari 2011 voor
€ 103.005,-- een perceel landbouwgrond in Haarle gekocht. [40]
Ad b)
Er is in de periode van 28 januari 2010 tot en met 10 januari 2011 vanaf rekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] in totaal € 200.000,-- overgeboekt naar de Duitse Sparkasse-rekening [rekeningnummer 4] ten name van [medeverdachte] . Van die Sparkasse-rekening hebben vervolgens contante geldopnamen en overboekingen plaatsgevonden. Er is een bedrag van € 172.058,-- overgemaakt naar de Engelse privérekening [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] . Verder is er in totaal van die rekening voor € 17.063,46 aan contant geld opgenomen in Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast is in de periode van 16 december 2010 tot en met 31 maart 2011 in totaal € 20.256,20 overgeboekt naar de privérekening [rekeningnummer 5] van [medeverdachte] . Met dit geld zijn vervolgens de volgende privé-uitgaven gedaan: € 15.210,70 aan [bedrijf 15] en € 5.045,50 aan [bedrijf 16] . [41]
In de periode van 26 augustus 2011 tot en met 25 september 2012 is in totaal € 534.000,-- [42] overgemaakt vanaf de rekening [rekeningnummer 6] van [bedrijf 2] naar de Duitse Sparkasse-rekening [rekeningnummer 4] van [medeverdachte] . [43] Van die Sparkasse-rekening hebben vervolgens zowel contante geldopnamen in Duitsland en Nederland als overboekingen plaatsgevonden naar twee Nederlandse en één Engelse bankrekening. Er is
€ 150.000,-- naar [rekeningnummer 3] ten name van [medeverdachte] eo, € 112.200,-- naar [rekeningnummer 5] ten name van [medeverdachte] en € 29.000,-- naar [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] overgemaakt. Van de Nederlandse bankrekening [rekeningnummer 3] is op 3 mei 2012 € 167.728,42 overgemaakt naar de Liechtensteinse rekening [rekeningnummer 7] ten name van [medeverdachte] . Van de Nederlandse bankrekening [rekeningnummer 5] is in totaal een bedrag van € 105.479,46 afgeschreven. Van dit bedrag is € 9.000,-- teruggeboekt naar de Duitse Sparkasse-rekening waarvan vervolgens € 5.000,-- aan contant geld is opgenomen. Met het resterende geldbedrag, te weten € 96.479,46, zijn privé-uitgaven gedaan. Ook hebben er contante geldopnamen plaatsgevonden. Van de Engelse bankrekening [rekeningnummer 2] is £ 50.000,-- overgemaakt naar de privérekening [rekeningnummer 3] ten name van [medeverdachte] eo. Ook is er voor een bedrag van in ieder geval € 37.114,24 aan privé-uitgaven gedaan. Daarnaast hebben er contante geldopnamen plaatsgevonden in het Verenigd Koninkrijk en Liechtenstein. [44]
Ad c)
Er zijn negen facturen van [bedrijf 17] gericht aan [bedrijf 1] in de woning van verdachte en haar medeverdachte in Luttenberg aangetroffen. De medeverdachte was directeur van [bedrijf 17] . [45] Er zijn bankafschriften van rekening [rekeningnummer 8] ten name van [bedrijf 17] over de periode
31 december 2009 tot en met 22 maart 2011 aangetroffen. Op die bankafschriften is te zien dat er twaalf betalingen vanaf rekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden. In totaal is £ 139.810,71 overgemaakt naar [bedrijf 17] . Dit geld is kennelijk overgemaakt naar aanleiding van de facturen van [bedrijf 17] aan [bedrijf 1] . Op de facturen is te zien dat [bedrijf 17] advieskosten in rekening brengt bij [bedrijf 1] terwijl de medeverdachte directeur is van zowel [bedrijf 1] als [bedrijf 17] . De rechtbank merkt hierbij op dat niet duidelijk is waarom de medeverdachte [bedrijf 1] als externe adviseur moest adviseren. [46] Daarbij komt dat er geen enkel schriftelijk advies is aangetroffen van [bedrijf 17] aan [bedrijf 1] .
Vanaf voornoemde rekening van [bedrijf 17] hebben vervolgens in de periode van 31 december 2009 tot en met 22 maart 2010 overboekingen plaatsgevonden. Er is
£ 97.545,81 overgemaakt naar privérekening [rekeningnummer 2] ten name van
[verdachte] . Ook zijn voor een totaalbedrag van £ 33.216,93 diverse privé-uitgaven gedaan. [47]
Ad d)
Er zijn in totaal in Nederland ter hoogte van € 330.972,75 aan contante geldopnamen en bestedingen gedaan door middel van twee Zwitserse VISA-creditkaarten en drie Engelse VISA-creditkaarten die vermoedelijk door verdachte en/of haar medeverdachte werden gebruikt. Het vermoeden bestaat dat de twee Zwitserse VISA-creditkaarten gekoppeld zijn geweest aan één of twee Liechtensteinse rekeningen, waaronder de Liechtensteinse bankrekening van [bedrijf 1] . In totaal is met die twee Zwitserse VISA-creditkaarten € 295.500,-- contant opgenomen bij verschillende geldautomaten in Nederland. [48]
4.4.2.2 Overwegingen van de rechtbank
Afkomstig uit enig/eigen misdrijf en wetenschap daarvan
De rechtbank stelt vast dat op grond van een niet geldige titel en buiten het zicht van de werknemers van [bedrijf 3] gelden, toebehorende aan [bedrijf 3] , zijn overgemaakt naar een tweetal rechtspersonen in Liechtenstein, te weten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Achter die rechtspersonen zaten verdachte en medeverdachte ‘verborgen’, omdat van formele betrokkenheid bij die rechtspersonen (met als rechtsvorm een ‘Anstalt’ naar Liechtensteins recht) geen sprake was. Desondanks hadden verdachte en/of haar medeverdachte een feitelijk belang in die rechtspersonen, namelijk het beheren van vermogen, zodat zij kunnen worden aangemerkt als uiteindelijk belanghebbenden (UBO) van die Liechtensteinse rechtspersonen. Van bankrekeningen van die rechtspersonen zijn gelden – rechtstreeks of via een andere zakelijke bankrekening – overgeboekt naar (Nederlandse) privérekeningen van verdachte en haar medeverdachte waarmee privé-uitgaven in Nederland en het buitenland zijn gedaan, zonder dat daarvan melding is gemaakt bij de Belastingdienst in Nederland of het Verenigd Koninkrijk.
Verdachte had in haar hoedanigheid als enig directeur van [bedrijf 3] , en haar medeverdachte als ‘ company secretary ’, de beschikking over de bankrekening van die rechtspersoon. Zij hebben als degenen die de beschikking hadden over die bankrekening middels onzakelijke transacties steeds gelden die niet aan henzelf, maar aan [bedrijf 3] toebehoorden, naar eigen goeddunken als privévermogen aangewend, door deze over te maken naar twee Liechtensteinse rechtspersonen waarvan zij UBO waren. Hiermee heeft verdachte telkens haar taken en verantwoordelijkheden als directeur van [bedrijf 3] miskend. Zij had immers vanuit die positie de financiële belangen van de vennootschap moeten dienen. De onttrekking van gelden zonder geldige titel aan [bedrijf 3] druist in tegen de financiële belangen van de vennootschap en past in zijn geheel niet bij de verantwoordelijkheden van een redelijk handelend directeur, zodat die herhaalde onttrekking van gelden als onrechtmatig is te bestempelen. Verdachte heeft, door te handelen zoals zij heeft gedaan eigenmachtig, als heer en meester, over de door de aan [bedrijf 3] toebehorende gelden beschikt en zich die gelden wederrechtelijk – in strijd met het recht krachtens hetwelk de vennootschap deze onder zich had – aan de bestemming onttrokken en aldus zichzelf toegeëigend en afgedekt middels valselijk opgemaakte facturen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de valse facturen, is de rechtbank van oordeel dat bij verdachten het opzet aanwezig was op de wederrechtelijke toe-eigening van gelden van de rekening van [bedrijf 3] door dat geld over te maken naar bankrekeningen van Liechtensteinse rechtspersonen om daar vervolgens zelf over te kunnen beschikken. Uit het hiervoor beschrevene leidt de rechtbank af dat de betreffende geldbedragen, in totaal € 3.224.255,35, van misdrijf, te weten verduistering, afkomstig zijn. Dit geldbedrag is afkomstig uit eigen misdrijf, zodat daarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
Verwerven, voorhanden hebben
De rechtbank stelt met inachtneming van het hiervoor overwogene vast dat met de stortingen van de geldbedragen door [bedrijf 3] op de rekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , die betreffende geldbedragen steeds door verdachte en haar medeverdachte zijn verworven en voorhanden gehad. Zij voerden immers het uiteindelijke beheer over de rekeningen van die rechtspersonen en konden daarover beschikken. De geldbedragen zijn vervolgens van de rekeningen van die Liechtensteinse rechtspersonen overgeboekt, al dan niet rechtstreeks, naar privérekeningen van verdachte en haar medeverdachte, zoals blijkt uit hetgeen onder 4.4.2.1 ad a, b en c is uiteengezet. Hiermee hebben verdachte en haar medeverdachte als tenaamgestelden van die privérekeningen de geldbedragen steeds opnieuw verworven en voorhanden gehad.
Overdragen, omzetten en gebruikmaken
Uit de hiervoor onder 4.4.2.1 uiteengezette modi operandi blijkt dat er telkens sprake is geweest van overdragen van gelden vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , al dan niet rechtstreeks, naar verschillende privérekeningen van verdachte en haar medeverdachte waarbij in een aantal gevallen omzetting van gelden in andere valuta heeft plaatsgevonden. Bij de contante geldopnamen en de privé-uitgaven vanaf de verschillende privérekeningen alsmede de privé-uitgaven door middel van (een) VISA-creditkaart(en) in Nederland, is telkens sprake geweest van het gebruikmaken en omzetten van girale tegoeden in chartale betaalmiddelen en van girale tegoeden in stoffelijke voorwerpen en afgenomen diensten.
Verbergen en verhullen
Door gelden die aan [bedrijf 3] toebehoorden vanaf de bankrekeningen van de Liechtensteinse rechtspersonen, al dan niet rechtstreeks, naar verschillende (buitenlandse) privérekeningen over te hevelen om vervolgens die gelden aan te wenden voor privédoeleinden door verscheidene privéuitgaven (zowel giraal als chartaal) te doen (zie 4.4.2.1), hebben verdachten – gelet op die gedragingen – handelingen verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op gericht zijn geweest de criminele herkomst van het geld te verbergen en te verhullen. Door die gedragingen, waaronder de omzetting van girale tegoeden in stoffelijke objecten door de aankoop van (luxe) voertuigen en boten, alsook diensten, viel immers niet meer (goed) te traceren wie de werkelijk rechthebbende, in dit geval [bedrijf 3] , van dat geld was. De betreffende gelden waren afkomstig van de verduistering en die herkomst werd verhuld door het gebruikmaken van valse facturen, op grond waarvan die gelden rechtmatig verkregen leken uit hoofde van een rechtsverhouding met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Hiermee hebben verdachten willens en wetens een mistgordijn opgetrokken ten aanzien van de herkomst van de witgewassen geldbedragen.
4.4.2.3 Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte een totaalbedrag van € 3.224.255,35 heeft witgewassen. Op basis van de duur (2009-2017 [49] ) en de aanhoudende frequentie van de gepleegde handelingen, concludeert de rechtbank dat een gewoonte is gemaakt van dit witwassen. Bovendien oordeelt de rechtbank op basis van het hiervoor beschrevene dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, zodat zij het gewoontewitwassen tezamen en in vereniging hebben gepleegd. De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde daarmee wettig en overtuigend bewezen.
De raadslieden hebben op de zitting van 6 juli 2020 verzocht om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen. Daartoe is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft daaraan geen uitvoering kunnen geven omdat de rechter-commissaris bleek dat het onaannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord. Op de zitting van 12 april 2022 is door de raadslieden opnieuw het verzoek gedaan tot het horen van die [getuige 1] en [getuige 2] . Door de rechtbank is op dit verzoek, gezien het belang van de voortgang van het strafproces en berechting binnen een redelijke termijn, afwijzend beslist. De raadslieden hebben op de zitting van 20 oktober 2022 het getuigenverzoek andermaal gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, er geen noodzaak bestaat tot het horen van die getuigen, zodat zij het (herhaalde) verzoek afwijst. De rechtbank is, anders dan de raadslieden stellen, van oordeel dat het niet kunnen horen van deze getuigen door de verdediging geen beperking van het ondervragingsrecht oplevert en dat er dus ook geen sprake is van een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten ten gevolge waarvan niet meer kan worden gesproken van een eerlijk proces. In het dossier bevinden zich geen (belastende) getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , zodat het recht van de verdediging op grond van artikel 6 lid 3, onder d EVRM, om een getuige te horen teneinde de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring te toetsen en te betwisten, niet aan de orde is. Voor zover de verdediging meent dat sprake is van een beperking in het ondervragingsrecht omdat de in het dossier aanwezige
e-mailcorrespondentie van [getuige 1] door het Openbaar Ministerie belastend wordt uitgelegd en gebruikt, overweegt de rechtbank dat ten aanzien van het gewicht van deze
e-mailberichten geldt dat deze niet zijn gebezigd voor de bewezenverklaring. [50] Gelet hierop, komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van een door de verdediging gestelde ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten. De procedure voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij, in de periode van 6 maart 2009 tot en met 4 april 2017, te Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Liechtenstein, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk valselijk opgemaakte geschriften te weten: facturen afkomstig van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 3] , die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat vorenomschreven facturen geheel in strijd met de waarheid zijn opgemaakt, voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, en bestaande dat gebruik hierin dat verdachte en haar mededader vorenbedoelde facturen hebben gebruikt jegens:
  • de directievoerder(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , (beiden) voornoemd, en/of;
  • de accountant(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] Estabtishment, (beiden) voornoemd, en/of;
  • één medewerker van [bedrijf 3] voornoemd, en/of;
  • medewerkers van [bedrijf 4] voornoemd, en/of;
  • medewerkers van Her Majesty’s Revenue & Customs (HMRC) in het Verenigd Koninkrijk,
terwijl zij en haar mededader (telkens) wisten dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware deze echt en onvervalst;
2.
zij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 april 2017 in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Liechtenstein, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat zij, verdachte, en haar mededader telkens van voorwerpen, te weten:
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 3.224.255,35,
(sub a)
de werkelijke aard en/of de herkomst hebben verborgen en/of verhuld, en/of hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren en/of wie bovenomschreven voorwerpen voorhanden hebben gehad; en
(sub b)
deze voorwerpen hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overdragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik hebben gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en haar mededader telkens wisten dat deze voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 225 en 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadslieden hebben overeenkomstig hun pleitnota aangevoerd dat bij verdachte in de ten laste gelegde periode sprake was van afwezigheid van alle schuld. Verdachte mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat het door haar bij [getuige 1] ingewonnen advies over ‘de Liechtenstein-route’, een correct advies betrof. De fiscale structuren waaraan verdachte heeft deelgenomen, zijn alle op aansporing van [getuige 1] tot stand gekomen.
Volgens vaste rechtspraak is, voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens rechtsdwaling, vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem/haar verweten gedraging. [51] Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Daarbij zijn volgens de Hoge Raad verschillende aspecten van belang, waaronder de positie van de verdachte binnen het bedrijf, de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen en de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies is ingewonnen en gegeven. [52]
De rechtbank overweegt dat er zich in het dossier e-mailberichten van [getuige 1] aan verdachten bevinden waarin hij zich uitlaat over de mogelijkheid van het optuigen van Liechtensteinse organisatiestructuren om zo de belastingdruk te verlagen. Voor zover daaruit al kan worden afgeleid dat Ford daadwerkelijk adviseerde gelden te onttrekken aan [bedrijf 3] met gebruikmaking van valse facturen, vormt dat op zichzelf al reden om te oordelen dat op zo een adviseur niet mag worden vertrouwd. Daarnaast kunnen de e-mailberichten niet worden aangemerkt als een schriftelijk en onderbouwd advies in de zin van de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad. Alleen in geval van een schriftelijk en onderbouwd advies kan immers worden beoordeeld welke informatie aan de adviseur was verstrekt, op welke informatie het advies aldus was gebaseerd, of de adviseur al dan niet correct en volledig was geïnformeerd, en dus of op diens advies mocht worden vertrouwd. De valse facturen in samenhang bezien met het heimelijke gedrag van verdachte en haar medeverdachte moeten overigens ook al leiden tot de vaststelling dat verdachte en medeverdachte wisten dat wat zij deden niet in de haak was. Er was dan ook om meerdere redenen geen sprake van een situatie waarin verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van een door [getuige 1] gegeven advies mocht vertrouwen.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid over de ongeoorloofdheid van de gedragingen. Het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben, in het geval van een bewezenverklaring, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, primair verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a Sr en subsidiair om aan verdachte een (lichte) taakstraf op te leggen. De impact van de strafzaak op verdachte (en haar dochter) is enorm. De echtgenoot van verdachte heeft zich tijdens de loop van de strafprocedure bij de rechtbank van het leven beroofd. Verder heeft de inval door de FIOD enorme indruk op verdachte gemaakt en is de redelijke termijn overschreden. Tot slot is verdachte first-offender en heeft zij, voor zover mogelijk, volledige openheid van zaken gegeven.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met haar inmiddels overleden echtgenoot in een periode van bijna acht jaren schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen, tot een totaal van ruim 3,2 miljoen euro. Verdachte heeft steeds in haar positie als enig directeur en aandeelhouder van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde onderneming, op basis van onzakelijke transacties, gelden van die vennootschap overgemaakt dan wel door haar medeverdachte laten overmaken, naar twee in Liechtenstein gevestigde rechtspersonen. Hierbij werden door verdachte en haar medeverdachte valse facturen gebruikt in een poging het telkens overhevelen van die gelden naar Liechtenstein “op papier" te verantwoorden. De op de Liechtensteinse bankrekeningen gestorte geldbedragen zijn door verdachte en medeverdachte volledig als privévermogen aangewend. Door hen zijn in Nederland en het buitenland tal van (onroerende) goederen gekocht, zoals een woning en landbouwgrond in Nederland, alsmede luxe voertuigen en boten. De gelden zijn fiscaal niet door verdachte verantwoord in Nederland en evenmin in het Verenigd Koninkrijk. Verdachten hebben hierbij uitsluitend oog gehad voor hun eigen financiële gewin.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte, anders dan zij tijdens de verhoren en op zitting heeft doen voorkomen, een actieve rol heeft gehad in de gedragingen, in die zin dat zij steeds heeft gezocht naar manieren om gelden uit de financieel goedlopende vennootschap over te hevelen naar privérekeningen om deze uiteindelijk (volledig) te kunnen aanwenden als privévermogen. Hierbij werd niet geschroomd gebruik te maken van ongeoorloofde praktijken. De gedragingen kunnen onder die omstandigheden dan ook als zeer ondermijnend en ontwrichtend voor het financiële handelsverkeer worden aangemerkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op de aard, ernst en duur van de strafbare feiten alsmede de omvang van het witgewassen geldbedrag, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht het in beginsel passend om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden op te leggen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte haar man in het voorjaar van 2021 heeft verloren als gevolg van zelfdoding en dat die gebeurtenis heeft geleid tot voorstelbaar veel leed bij verdachte en haar dochter. In verband hiermee zal de op te leggen gevangenisstraf met zes maanden worden verminderd.
De rechtbank slaat voorts acht op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 6 september 2022. Hieruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten in Nederland. Op grond hiervan bestaat dus geen reden voor strafverzwaring.
Verder houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM ruimschoots, met meer dan twee jaar, is overschreden. Hierdoor heeft verdachte langer dan redelijk is, moeten leven in onzekerheid over de afloop van de strafzaak. In verband met deze overschrijding zal de op te leggen gevangenisstraf met drie maanden worden verminderd.
De rechtbank is, alles afwegende alsook rekening houdend met de op te leggen hierna te noemen bijkomende straf van verbeurdverklaring, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is. De rechtbank bepaalt hierbij dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
7.4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle voorwerpen, zoals vermeld op de in de zaak van de medeverdachte aanwezige beslaglijst, moeten worden verbeurd verklaard.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich verzet tegen de door de officieren van justitie gevorderde verbeurdverklaring vanwege de omstandigheid dat naar aanleiding van een civiele overeenstemming tussen verdachte en HMRC er al forse fiscale boetes moeten worden betaald. Een verbeurdverklaring zal tot een dubbele bestraffing van verdachte leiden.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de voorwerpen, zoals vermeld op de in de zaak van de medeverdachte aanwezige beslaglijst, met uitzondering van de woningen in Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, moeten worden verbeurd verklaard. Het gaat om de volgende voorwerpen:
  • SESSA C48 KI: Blauw Sessa C48 [kenteken 1] (boot);
  • personenauto [kenteken 2] ;
  • personenauto [kenteken 3] ;
  • contant geld 575,- euro;
  • contant geld 3.650,- euro;
  • ABN AMRO Bank reknr. [rekeningnummer 9] saldo GBP (vordering);
  • ABN AMRO Bank reknr. [rekeningnummer 3] (vordering);
  • RABOBANK reknr. [rekeningnummer 10] (vordering);
  • RABOBANK reknr. [rekeningnummer 11] ander beslag (vordering);
  • personenauto [kenteken 4] ;
  • RAIFFEISSEN8ANK NBU A reknr. [rekeningnummer 12] (vordering);
  • [omschrijving] BANK NBU GB reknr. [rekeningnummer 13] (vordering);
  • terugstorting verdachte € 200.000,00 (Euro valuta);
  • geld bij FIOD € 43,24 (Euro valuta).
De rechtbank stelt vast dat dit voorwerpen betreffen die aan verdachte toebehoren of die verdachte geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden, nu verdachte en haar medeverdachte in gemeenschap van goederen waren gehuwd en de voorwerpen op naam van ten minste één van hen waren geregistreerd dan wel bij de huiszoeking in hun bezit waren.
De rechtbank stelt verder vast dat de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder feit 2 bewezen verklaarde is verkregen. Immers, door verdachte en haar medeverdachte is in Nederland en het Verenigd Koninkrijk geen noemenswaardig inkomen en/of vermogen opgegeven, zodat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit de gelden die naar de Liechtensteinse rechtspersonen zijn overgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de woningen in Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk niet kan worden vastgesteld dat deze geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn uit de gelden die naar de Liechtensteinse rechtspersonen zijn overgemaakt, zodat deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, de teruggave van die voorwerpen aan verdachte gelasten.
Het verweer van de verdediging dat sprake is van dubbele bestraffing en dat daarom verbeurdverklaring achterwege zou moeten blijven, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Er is immers geen sprake van de vervolging voor fiscale misdrijven. Daarenboven is van de oplegging c.q. verschuldigdheid van fiscale boetes aan verdachte en/of haar medeverdachte niets gebleken. Niet in Nederland en evenmin in het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank overweegt voorts dat het verweer niet kan worden aangemerkt als een draagkrachtverweer. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, op grond van artikel 33 Sr, gelezen in samenhang met artikel 24 Sr, te komen tot een andere beslissing dan verbeurdverklaring. Te minder nu de beweegredenen van verdachte en haar medeverdachte om de strafbare feiten te plegen kennelijk gelegen zijn in hebzucht. Tegen die achtergrond is het te meer passend om de door de misdrijven verkregen geldbedragen en (onroerende) zaken bij wijze van bijkomende straf verbeurd te verklaren en aan de Nederlandse Staat te laten toevallen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 of 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

- verklaart het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van, van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de volgende voorwerpen:
  • SESSA C48 KI: Blauw Sessa C48 [kenteken 1] (boot);
  • personenauto [kenteken 2] ;
  • personenauto [kenteken 3] ;
  • contant geld 575,- euro;
  • contant geld 3.650,- euro;
  • ABN AMRO Bank reknr. [rekeningnummer 9] saldo GBP (vordering);
  • ABN AMRO Bank reknr. [rekeningnummer 3] (vordering);
  • RABOBANK reknr. [rekeningnummer 10] (vordering);
  • RABOBANK reknr. [rekeningnummer 11] ander beslag (vordering);
  • personenauto [kenteken 4] ;
  • RAIFFEISSEN8ANK NBU A reknr. [rekeningnummer 12] (vordering);
  • [omschrijving] BANK NBU GB reknr. [rekeningnummer 13] (vordering);
  • terugstorting verdachte € 200.000,00 (Euro valuta);
  • geld bij FIOD € 43,24 (Euro valuta);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • NBU A Wall 41 6391 Fieberbrunn, Tirol, Oostenrijk (onroerend registergoed);
  • NBU GB Monwood Lea, Pitt Lane, lower Withington (onroerend registergoed).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M. van Berlo en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2022.
Mr. Ter Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Overzichtsproces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, onderzoek ‘DC Project - [medeverdachte] ’, met nummer 54200. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van ambtshandeling, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 23 januari 2017, AMB-11, p. 165 en 166.
4.Verzoek verstrekking gegevens uit databestand ongebruikelijke transacties, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 10 februari 2017, AMB-020, p. 212.
5.Overzichtsproces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van
6.Proces-verbaal van doorzoeking, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , van 4 april 2017, AMB-032,
7.Proces-verbaal van doorzoeking, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , van 7 april 2017, AMB-031, p. 316 t/m 328.
8.DOC-272-01 t/m DOC-272-75 (p. 3151 t/m 3240). De rechtbank constateert dat DOC-272-63 ontbreekt, maar er desondanks is doorgenummerd, zodat het totaal aantal facturen uitkomt op 74.
9.Facturen 18 (DOC-272-18), 29 (DOC-272-29), 41 (DOC-272-41) en 53 (DOC-272-53).
10.Overzichtsproces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p 12.
11.[rekeningnummer 14] .
12.[rekeningnummer 1] .
13.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant
14.Overzichtsproces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p 37. Zie ook proces-verbaal rekeningen Liechtenstein, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, AMB-047, p. 442.
15.Het gaat hier om de facturen 18 (DOC-272-18), 29 (DOC-272-29), 41 (DOC-272-41), 53 (DOC-272-53) en 24 (DOC-272-24). Dit betreffen (onder meer) de facturen waarop ‘ [omschrijving] ’ is bijgeschreven.
16.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 70.
17.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 55.
18.DOC-274-01 t/m DOC-274-21 (p. 3242 t/m 3262).
19.[rekeningnummer 14] .
20.LI57088089052300AOOOE.
21.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant
22.Overzichtsproces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p 37. Zie ook proces-verbaal rekeningen Liechtenstein, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, AMB-047, p. 444.
23.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 55.
24.De getuigenverklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] , opgemaakt door [bedrijf 18] , p. 141, 142, 144, 149, 148, 157, 158, 161, 162, 167, 172, van het proces-verbaal zaak 1 – aanvulling van 22 januari 2020.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris, van 14 januari 2021, p. 13
26.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 augustus 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, p. 5 en 6.
27.DOC-195a.
28.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 55.
29.De getuigenverklaring [naam 3] , opgemaakt door [bedrijf 18] , p. 181, van het proces-verbaal zaak 1 – aanvulling van 22 januari 2020.
30.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 45.
31.In totaal is € 2.498.882,-- aan [bedrijf 1] en € 725.373,35 aan [bedrijf 2] overgemaakt door [bedrijf 3] naar aanleiding van valse facturen.
32.Proces-verbaal van verdenking (artikel 27 Sv), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 22 april 2015, AMB-005, p. 97 en Verzoek verstrekking gegevens uit: Databestand Ongebruikelijke Transacties, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 1 april 2015, p. 84.
33.Zie paragraaf 4.4.1.1.
34.Verklaring van [medeverdachte] , van 7 december 2018, DOC-295, p. 113 en 114 van het proces-verbaal zaak 1 – aanvulling van 22 januari 2020 en Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 augustus 2022, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, p. 5.
35.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 38. Zie ook DOC-188, DOC-189, DOC-241, DOC-242 en DOC-243.
36.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 67.
37.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, p. 424.
38.Proces-verbaal van verdenking (artikel 27 Sv), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 22 april 2015, AMB-005, p. 98 en DOC-068 (Akte levering cultuurgrond/land).
39.Proces-verbaal van verdenking (artikel 27 Sv), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 22 april 2015, AMB-005, p. 99.
40.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, p. 421.
41.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, p. 420, 428 en 429. Zie ook DOC-239 en DOC-240.
42.NB: de eerste mutatie vanaf [rekeningnummer 6] t.n.v. [bedrijf 2] naar de rekening [rekeningnummer 4] t.n.v. [medeverdachte] is vermoedelijk niet afkomstig van geld dat is betaald op de facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] . De herkomst van die mutatie is onduidelijk, omdat er geen informatie uit Liechtenstein is; mogelijk betreft het geld dat is overgemaakt van de rekening van [bedrijf 1] , zie AMB-046, p. 435.
43.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 38.
44.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 2] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018 , AMB-046, p. 435 tot en met 437. Zie ook DOC-246 en DOC-247.
45.DOC-176.
46.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, p. 430, 431 en 443.
47.Proces-verbaal geldstromen naar aanleiding van facturen [bedrijf 1] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 11 september 2018, p. 430 en 431. Zie ook DOC-242.
48.Proces-verbaal zaak 1 witwassen/valsheid in geschrift, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 13 september 2018, p. 69. Zie ook DOC-077 en DOC-078.
49.Op 13 maart 2009 is op de bankrekening van [bedrijf 1] het bedrag op de eerste factuur, die dateert van 6 maart 2009, verworven. Het witwassen van dat geld en alle daarna door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ontvangen bedragen loopt door tot en met de doorzoekingen op 4 april 2017.
50.Op grond van de rechtspraak van het EHRM (Keskin) is dit mede bepalend voor de uiteindelijke evaluatie van ‘the overal fairness of the trial’.
51.HR 23-05-1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0052
52.HR 04-04-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4664.