ECLI:NL:RBOVE:2022:2666

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/08/275690 / HA ZA 22-3
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vorderingen van moedervennootschap wegens afgeleide schade en verkeerde partij gedagvaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Global Environmental Solutions B.V. (GES) en Host Holding B.V. GES vorderde schadevergoeding van Host, stellende dat Host onrechtmatig had gehandeld door ex-werknemers van haar dochtermaatschappij DMT US in dienst te nemen. GES stelde dat deze ex-werknemers wanprestatie pleegden jegens DMT US, wat schade veroorzaakte voor GES. De rechtbank oordeelde echter dat GES niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vorderingen, omdat de schade in hoofdzaak was geleden door DMT US en niet door GES zelf. De rechtbank benadrukte dat alleen de vennootschap die schade heeft geleden, in dit geval DMT US, een vordering kan indienen. GES had onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van onzorgvuldig handelen van Host specifiek jegens GES. De rechtbank concludeerde dat de verkeerde partij was gedagvaard en dat de dochtermaatschappij van Host in rechte moest worden betrokken. GES werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/275690 / HA ZA 22-3
Vonnis van 10 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GLOBAL ENVIRONMENTAL SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Joure,
eiseres,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOST HOLDING B.V.,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
advocaat mr. G.A. Smit te Amsterdam.
Partijen zullen hierna GES en Host genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 februari 2022;
  • de aanvullende producties 8 tot en met 20 van GES;
  • het proces-verbaal van de zitting van 18 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
GES is de moedervennootschap van DMT Clear Gas Solutions LLC (hierna: DMT US), een vennootschap naar Amerikaans recht, opgericht in 2017. GES is gevestigd te Joure.
2.2.
Host is de moedervennootschap van HoSt Bio-Energy Systems North America, inc. (hierna: Host North America) en Bright Biomethane North America inc. (hierna: Bright North America), vennootschappen naar Amerikaans recht, opgericht in respectievelijk medio 2021 en in 2019. Host is gevestigd te Enschede.
2.3.
Host biedt een totaaloplossing voor bio-energiesystemen: biogasinstallaties, biomassaketels, biogasopwerkingssystemen, CO2 vervloeiers, CO2
opvanginstallaties en vergassers. GES ontwikkelt en verkoopt gasopwaarderingssystemen en een biologische ontzwavelingstechnologie om het biogas te reinigen.
2.4.
Drie ex-werknemers van DMT US, de heren [A] (hierna: [A] ), [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] , tezamen met [A] en [B] hierna ook de ex-werknemers), zijn recent in dienst getreden bij Host North America.
2.5.
De ex-werknemers schenden volgens GES de overeenkomsten die zij hebben met DMT US als voormalig werkgever. Hiervoor is tegen ieder van hen een individuele procedure aanhangig gemaakt bij de Amerikaanse rechter (in de staat Oregon). Op
21 januari 2021 is de door DTM US verzochte temporary restraining order afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
GES vordert samengevat dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat Host onrechtmatig handelt en heeft gehandeld ten opzichte van GES en haar veroordeelt om de door GES geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Host in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat het bedrag van de proceskostenveroordeling aan GES verschuldigd is.
3.2.
Host voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Standpunt GES

4.1.
Volgens GES heeft Host onrechtmatig gehandeld jegens GES door de drie ex-werknemers in dienst te nemen en te werk te stellen in activiteiten die concurreren met GES. Een bijkomende omstandigheid die het in dienst nemen van ex-werknemers van een concurrent onrechtmatig maakt, is dat Host wist of behoorde te weten dat de ex-werknemers, hetzij door het aangaan van het nieuwe dienstverband in strijd met een voor hen (nog) geldend concurrentiebeding wanprestatie pleegden, hetzij door het verbreken van hun vorig dienstverband in strijd met wettelijke voorschriften handelden. Host wist of behoorde te weten dat de ex-werknemers door het aangaan van een dienstverband met Host North America wanprestatie pleegden richting DMT US en GES. Dit mede bezien het feit dat GES en Host zich in een bijzondere concurrentieverhouding tot elkaar verhouden. Host heeft herhaaldelijk aldus gehandeld, eerst ten aanzien van [A] , toen [C] , toen [B] .
4.2.
Verder wist Host of behoorde zij te weten dat [B] door in dienst te zijn als CFO van Host North America in strijd handelde met zijn ‘fiduciary duties’ jegens DMT US.
4.3.
Er zijn voorts serieuze aanwijzingen dat Host gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van GES die zij op een onrechtmatige manier heeft verkregen. [A] heeft namelijk 127 minuten in de online CRM-omgeving van DMT US gespeurd. Daarnaast blijkt dat Host door het handelen van [A] en [B] ter uitbreiding van haar bedrijfsdebiet ten koste van GES diens oorspronkelijke klanten tot afnemers van haar eigen product heeft geprobeerd te maken.
4.4.
Nu sprake is van onrechtmatig handelen van Host door te profiteren van wanprestatie (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) heeft GES recht op schadevergoeding.
4.5.
Verder kocht DMT US op 18 mei 2021 van de heer [C] 48 ‘membership shares’ in DMT US (gelijk aan 20% van de totale shares) voor een prijs van $ 750.000,-. Deze transactie was nauw verbonden met een transactie die plaatsvond in Nederland, namelijk de overname van GES. GES lijdt schade, doordat het handelen van Host maakt dat de drie ex-werknemers in strijd met hun restrictieve convenanten de markt opgaan met vertrouwelijke informatie en jagen op klanten en prospecten van GES hetgeen een zeer nadelig effect heeft op de waarde van de bezittingen van GES in de Verenigde Staten, en dus op GES in Nederland. De waarde van DMT US was door [C] en GES enkele maanden daarvoor nog begroot op $ 3.750.000,-.
4.6.
Host en GES zijn beide gevestigd in Nederland. Host heeft vanuit Nederland gehandeld. Omdat GES (uiteindelijk) in Nederland schade lijdt, en omdat uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de onrechtmatige daad een nauwere band heeft met Nederland, is Nederlands recht van toepassing in het licht van artikelen 10:157 en 10:159 BW jo artikel 4 leden 2 en 3 Verordening (EG) nr. 864/2007 (hierna: Rome II).
Standpunt Host
4.7.
Uitgangspunt van de redenering van GES lijkt te zijn dat de ex-werknemers wanprestatie zouden hebben gepleegd richting DMT US. Dat uitgangspunt wordt door de ex-werknemers gemotiveerd weersproken en ook de Amerikaanse rechter volgde DMT US
tot op heden niet in deze stelling. Nog daargelaten de vraag of de ex-werknemers überhaupt
wanprestatie gepleegd zouden kunnen hebben richting GES, de moedermaatschappij van
hun voormalig werkgever, ontvalt reeds daarmee elke grondslag aan de vordering van
GES.
4.8.
Daar komt bij dat GES - ten onrechte - geen enkel onderscheid maakt
tussen de Amerikaanse entiteit Host North America en de Nederlandse entiteit Host. De
ex-werknemers zijn in dienst getreden bij Host North America, niet bij Host. Zelfs als er al
sprake zou zijn van wanprestatie van de ex-werknemers (hetgeen wordt betwist), dan zou
enkel Host North America daar mogelijk op aangesproken kunnen worden door DMT US,
niet door GES. Het feit dat [D] en [E] naast bestuurder bij Host North
America ook bestuurder zijn van Host, maakt dat niet anders. Tussen partijen
(en DMT US) staat ook niet ter discussie dat Host North America de nieuwe werkgever
van de ex-werknemers is. Van enig onrechtmatig handelen van Host jegens GES kan in
dat kader geen sprake zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Het toepasselijke recht
4.9.
Aangezien GES Host heeft gedagvaard, Host in Nederland is gevestigd, de vorderingen zijn gebaseerd op de “onrechtmatige daad” en de gestelde handelingen volgens GES door Host zijn verricht, althans aan deze zijn toe te rekenen, is het Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 4 lid 2 Rome II.
Ontvankelijkheid
Juridisch kader
4.10.
Volgens vaste rechtspraak geldt dat indien een derde aan een naamloze of besloten vennootschap vermogensschade toebrengt door een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een contractuele verplichting jegens de vennootschap of door gedragingen die jegens de vennootschap onrechtmatig zijn, alleen de vennootschap een vordering heeft tot vergoeding van deze schade. In beginsel komt aan een of meer houders van aandelen in de vennootschap niet een vordering toe tot vergoeding van schade bestaande in vermindering van de waarde van hun aandelen of gemiste koerswinst die het gevolg is van de vorenbedoelde tekortkoming of onrechtmatige gedraging jegens de vennootschap (zogeheten afgeleide schade). Op deze regel kan een uitzondering worden gemaakt indien sprake is van een gedraging die specifiek onzorgvuldig is jegens de aandeelhouder. [1]
4.11.
In geval een moedervennootschap wordt aangesproken, terwijl de dochtervennootschap aansprakelijk is, dient in beginsel te worden geconcludeerd dat de verkeerde partij is gedagvaard. [2] De moedervennootschap kan dan in beginsel enkel worden aangesproken als zij zelf een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden jegens de schuldeiser. [3] Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als er sprake is van vergaande beleidsbemoeienis door de moedervennootschap met de dochtervennootschap, of als sprake is van een hecht concernverband. [4] Aansprakelijkheid van de moedervennootschap kan echter niet enkel worden gebaseerd op de sterke invloed die een moedervennootschap als aandeelhouder of bestuurder heeft op de dochtervennootschap, bijkomende omstandigheden zijn vereist. [5] Ook kan de moedervennootschap worden aangesproken, als de rechtspersonen kunnen worden vereenzelvigd. Hiervoor kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan als misbruik wordt gemaakt van het identiteitsverschil tussen rechtspersonen. [6]
Toegepast op de zaak
4.12.
De kern van de vordering bestaat volgens GES uit de waardevermindering van haar dochteronderneming DMT US in de Verenigde Staten. Desgevraagd heeft GES ter zitting gesteld dat de schade van GES bestaat uit de waardevermindering van haar aandeel in DMT US. Zij stelt daarbij dat er sprake is van onrechtmatig handelen van Host omdat zij profiteert van de wanprestatie van de ex-medewerkers van DMT US.
4.13.
Zoals volgt uit voornoemd juridisch kader brengen deze stellingen in beginsel met zich dat GES in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is immers niet GES, maar DMT US die de (gestelde) schade heeft geleden. Bij GES is hooguit sprake van afgeleide schade. Het ligt daarom op de weg van DMT US om de schadeveroorzakende partij daartoe in rechte te betrekken.
4.14.
GES heeft ook niet voldoende onderbouwd dat sprake is van een gedraging (van Host) die specifiek onzorgvuldig is jegens GES. Voor zover GES in dit verband wijst op het Non-Competition, Non-Solicitation and Non-Disparagement Agreement waarbij GES partij is, overweegt de rechtbank dat daaruit, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet zonder meer afgeleid kan worden dat Host North America, dan wel Host met het aannemen van ex-werknemers van DMT US specifiek onzorgvuldig jegens GES heeft gehandeld. Voor zover GES stelt dat op grond van die overeenkomst(en) Host North America, dan wel Host op de hoogte had moeten zijn van de belangen van GES, wordt daarmee in wezen niets anders gesteld dan dat Host North America, dan wel Host op de hoogte was van het aandelenbelang van GES bij DMT US. Zulks onderstreept echter de afgeleide schade, terwijl de enkele wetenschap van het aandelenbelang van een moedervennootschap nog niet betekent dat de wederpartij die onzorgvuldig jegens de dochteronderneming handelt (wat in deze kwestie ook nog niet vaststaat), ook specifiek jegens de moedervennootschap onzorgvuldig handelt. Het handelen van de wederpartij is (ook) dan immers nog steeds (hoofdzakelijk) tegens de dochteronderneming gericht.
4.15.
Verder overweegt de rechtbank dat de (gestelde) schade volgens de stellingen van GES (in hoofdzaak) wordt veroorzaakt door het (gestelde) handelen van de ex-werknemers van DMT US in hun hoedanigheid als werknemers van Host North America en door het handelen van laatstgenoemde. Zoals uit voornoemd juridisch kader kan worden afgeleid, moet in beginsel daarom niet Host, maar Host North America in rechte worden betrokken, zodat ook in zoverre GES in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor zover GES stelt dat in de praktijk tussen Host en Host North America geen enkel onderscheid wordt gemaakt en daarom – zo begrijpt de rechtbank dit standpunt – deze partijen als een economische eenheid moeten worden gezien, dan wel dat sprake is van vereenzelviging, wordt dat standpunt door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Voor zover GES in dit verband erop wijst dat de bestuurders van Host ook bestuurders zijn bij Host North America, is dit gelet op het hiervoor uiteengezette juridische kader onvoldoende. In dat geval zijn immers nog bijkomende omstandigheden vereist om de moedervennootschap aansprakelijk te kunnen stellen. Dergelijke omstandigheden zijn niet (voldoende) gesteld. De enkele stelling dat Host als moedervennootschap heeft geprofiteerd van de (gestelde) onrechtmatige daad van haar dochtervennootschap is daartoe onvoldoende, temeer nu een aandeelhouder over het algemeen zal meeprofiteren van gedragingen van de vennootschap die de vennootschap hebben bevoordeeld, zodat zulks ook niet als een bijkomende omstandigheid in voornoemde zin kan worden beschouwd.
4.16.
Voor zover nog wordt gesteld dat Host North America enkel is opgericht om de ex-werknemers van DMT US te laten landen en in zoverre misbruik van identiteitsverschil wordt gemaakt, is ook dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Uit de stellingen van Host in de conclusie van antwoord en het verhandelde ter zitting kan immers worden afgeleid dat Host de ondernemingen Host North America en Bright North America (mede) heeft opgericht om de Amerikaanse markt te bedienen. Dat Host North America daarbij, zoals volgt uit de door GES overgelegde producties 15 en 16, samenwerkt met Bright North America, terwijl beide dezelfde moedervennootschap Host hebben, doet daaraan geen afbreuk. Immers, zoals in de conclusie van antwoord en ter zitting is toegelicht concentreren de werkzaamheden van Bright North America zich op een onderdeel van vergistingsinstallaties, namelijk de membraaminstallaties, terwijl Host North America complete vergistingsinstallaties aanbiedt, waar membraaminstallaties een onderdeel van uitmaken. Dat Host North America aldus samenwerkt met Brigth North America maakt tegen die achtergrond bezien nog niet dat sprake is van misbruik van identiteit of anderszins van een vereenzelviging van rechtspersonen (nog daargelaten dat de redenering van GES in dit kader hooguit in de richting van vereenzelviging van de dochterondernemingen kan leiden en dus niet tot vereenzelviging met de moedervennootschap Host).
4.17.
Tegen die achtergrond heeft GES vervolgens niet nader onderbouwd waaruit kan blijken dat Host North America enkel is opgericht om de ex-medewerkers van DMT US over te nemen en is evenmin onderbouwd dat de oprichting van deze onderneming als (kennelijk) doel had om misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen Host North America en Host.
4.18.
Gelet op het voorgaande wordt GES niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Gezien deze uitkomst behoeft hetgeen overigens naar voren is gebracht, waaronder het aanhoudingsverzoek, geen bespreking meer.
Proceskosten
4.19.
GES zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van Host begroot op:
  • salaris advocaat € 1.126,- (2 punten x € 563,- (tarief II))
  • griffiekosten
  • totaal € 1.793,-
4.20.
De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten worden toegewezen als in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart GES niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt GES in de proceskosten jegens Host, aan de zijde van Host begroot op € 1.793,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt GES in de nakosten, aan de zijde van Host begroot op € 163,- zonder betekening en in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis wordt voldaan en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt, op een bedrag van € 248,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis voor de dictumonderdelen 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022. [7]

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899, r.o. 3.4.1 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
2.Vgl. Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762 en de bijbehorende conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad 11 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BX9762 (conclusie A-G E.M. Wesseling-van Gent), overweging 2.4.
3.Vgl. G. van Solinge & M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel II*. De naamloze en besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2009, randnr. 839.
4.Vgl. D.R.C. Smit, ‘Onvrijwillige aansprakelijkheid van een moedervennootschap: een overzicht van de risico’s en suggesties ter beperking daarvan’,
5.Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad 15 februari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:138 (conclusie A-G T. Hartlief), overweging 3.6.
6.Vgl. Hoge Raad 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480, r.o. 3.5 en Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:NL:HR:2016:2285, r.o. 3.5.2.
7.type: