ECLI:NL:RBOVE:2022:2165

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
C/08/282091 / KG ZA 22-125
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op verhalen van dwangsommen en kosten in kort geding na medewerking aan uitbetaling depot

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser was eerder veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de uitbetaling van een geldbedrag dat in depot werd gehouden, na een echtscheiding. Eiser heeft zijn medewerking verleend, maar gedaagde vorderde dat eiser dwangsommen en andere kosten zou betalen, omdat hij niet tijdig had gereageerd op verzoeken van gedaagde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het executeren van de dwangsom onder de gegeven omstandigheden moest worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde verboden om dwangsommen en kosten op eiser te verhalen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/282091 / KG ZA 22-125
Vonnis in kort geding van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat mr. M.E. Kikkert te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. J.W. Haafkes te Enschede.

1.Samenvatting

1.1.
[eiser] is bij vonnis veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan het bij helfte aan partijen uit laten betalen van het geld dat in depot wordt gehouden. Het geld is inmiddels uitbetaald. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] verbiedt om op basis van het vonnis dwangsommen en andere kosten op hem te verhalen, omdat hij zijn medewerking heeft verleend, dan wel omdat [gedaagde] misbruik van recht maakt.
1.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het executeren van de dwangsom onder de omstandigheden van dit geval worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter wijst de vordering daarom toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juni 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord van 29 juni 2022 met producties,
  • de mondelinge behandeling op 29 juni 2022 die deels fysiek en deels digitaal (hybride) heeft plaatsgevonden. [eiser] en mr. Kikkert zijn fysiek verschenen en [gedaagde] en mr. Haafkes zijn digitaal verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben besproken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
Partijen zijn getrouwd geweest. Op 30 augustus 2019 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 23 december 2021 heeft de rechtbank Overijssel [eiser] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan het bij helfte uitbetalen aan partijen van het geldbedrag dat door het Amtsgericht Ahaus in depot wordt gehouden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,00.
3.3.
Op 23 december 2021 is het vonnis aan [eiser] betekend.
3.4.
Op 29 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] per e-mail aan de advocaat van [gedaagde] medegedeeld dat [eiser] zijn medewerking wil verlenen aan het vonnis om de dwangsommen te voorkomen.
3.5.
Op 3 januari 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] de volgende e-mail naar de advocaat van [eiser] gestuurd:
“Cliënte wil ook graag haar medewerking verlenen aan het uitbetalen van het bedrag in depot bij helfte. Zij stelt voor dat uw cliënt contact opneemt met het Ambtsgericht en verifieert welke handelingen benodigd zijn voor het uitbetalen.
Is een e-mail van partijen met een kopie van het legitimatiebewijs voldoende, of dienen zij gezamenlijk naar Ahaus te gaan?
Cliënte zou voor een fysieke afspraak a.s. vrijdag kunnen.”
3.6.
Op 28 januari 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] de volgende e-mail naar de advocaat van [eiser] gestuurd:
“Naar aanleiding van mijn e-mail van 3 januari jl. heb ik niets meer van u vernomen. Ook cliënte zelf heeft rechtstreeks niets meer van uw cliënt vernomen. Dit kan naar de mening van cliënte niet de bedoeling zijn gezien het feit dat er een vonnis ligt dat betekend is en waaraan uitvoering moet worden gegeven.
Cliënte heeft contact gehad met het Ambtsgericht en ook daar werd haar medegedeeld dat er geen bericht van uw cliënt was ontvangen over het uitbetalen van het bedrag in depot.
Bij het ambtsgericht heeft cliënte gesproken met de heer [A] . Hij vertelde dat het geld in depot alleen wordt vrijgegeven wanneer partijen gezamenlijk verschijnen, zich legitimeren, en in persoon de opdracht tot uitbetaling geven, dan wel dat uw cliënt een brief bericht stuurt aan het Ambtsgericht met een kopie van zijn legitimatie waarin de opdracht tot uitbetaling wordt gegeven, dan wel dat uw cliënt in persoon alvast opdracht geeft tot uitbetaling. Cliënte heeft immers al bij het Ambtsgericht kenbaar gemaakt dat zij achter uitbetaling bij helfte staat.
Graag hoor ik per omgaande, doch uiterlijk binnen vijf dagen, hoe uw cliënte zijn medewerking zal gaan verlenen aan het vonnis tot uitbetaling van het geld in depot bij helfte. Voor cliënte is afwachten niet langer acceptabel.”
3.7.
Op 11 februari 2022 heeft de advocaat van [eiser] de volgende e-mail naar de advocaat van [gedaagde] gestuurd:
“De Rechtbank heeft cliënt veroordeeld om ‘medewerking te verlenen’. Het is niet aan cliënt om zelf te onderzoeken hoe de gelden moeten worden uitbetaald.
Cliënt stelt voor dat u namens uw cliënte een overeenkomst opstelt en aan mij doet toekomen. Cliënt zal deze dan ondertekenen en voorzien van zijn bankrekening en kopie ID retourneren. Daarmee kan uw cliënte dat realiseren dat de gelden bij helfte worden uitbetaald door zich bijvoorbeeld in persoon te wenden tot het Ambtsgericht. Eventueel kan deze overeenkomst ook door beide advocaten nog worden voorzien van een handtekening.”
3.8.
Op 4 mei 2022 is het geld aan partijen uitbetaald.
3.9.
Op 19 mei 2022 heeft de deurwaarder namens [gedaagde] een exploot aan [eiser] betekend waarin hem is aangezegd dat hij de volledige dwangsommen heeft verbeurd en waarin hem wordt bevolen om de dwangsommen van € 20.000,00 en de explootkosten van € 140,35 te betalen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagde] verbiedt om op basis van het vonnis van 23 december 2021 dwangsommen en andere kosten op hem te verhalen, althans dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt om de executie van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden en/of alle executiehandelingen na te laten en/of ongedaan te maken op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij medewerking heeft verleend aan de uitbetaling bij helfte van het geld dat in depot wordt gehouden en dat hij daarom geen dwangsommen heeft verbeurd, dan wel dat [gedaagde] misbruik van bevoegdheid maakt door de dwangsommen pas achteraf te incasseren.
4.3.
[gedaagde] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
Dwangsommen verbeurd?
5.2.
[eiser] is bij vonnis van 23 december 2021 veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het bij helfte uit laten betalen van het geld dat in depot wordt gehouden. In dit kort geding gaat het om de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat hij niet tijdig heeft meegewerkt.
Wettelijk kader
5.3.
Om te bepalen of er dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter opgelegde prestatie waar de dwangsom aan is verbonden, is verricht. Daarbij moeten de handelingen die zijn verricht ter uitvoering van het veroordelende vonnis worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling. De inhoud van de veroordeling moet door uitleg worden vastgesteld (ECLI:NL:HR:2007:AZ0431, r.o. 3.3). Daarbij moeten het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (zie ECLI:NL:HR:1994:ZC1367, r.o. 4.3).
Als de veroordeling een gebod met algemene strekking inhoudt (zoals het verlenen van medewerking), dan moet de draagwijdte van het gebod in beginsel beperkt worden uitgelegd. Er moet dan alleen een overtreding van het gebod worden aangenomen bij handelingen (in dit geval het nalaten medewerking te verlenen) waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat deze een overtreding van het gebod inhouden (zie ECLI:NL:HR:1994:ZC1367, r.o. 4.2 en ECLI:NL:GHSHE:2013:4277, r.o. 4.6).
Medewerking
5.4.
[eiser] heeft binnen veertien dagen na betekening van het vonnis per e-mail aan [gedaagde] verklaard mee te willen werken om dwangsommen te voorkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het geld inmiddels is uitbetaald.
5.5.
[gedaagde] stelt echter dat [eiser] dwangsommen verschuldigd is, omdat hij niet tijdig heeft meegewerkt. [eiser] heeft namelijk niet gereageerd op haar e-mail van 3 januari 2022 waarin zij heeft voorgesteld dat [eiser] verifieert welke handelingen benodigd zijn voor het uitbetalen van het geld en waarin zij heeft aangegeven dat zij op vrijdag zou kunnen voor een fysieke afspraak bij het Ambtsgericht te Ahaus. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] dus niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis meegewerkt en verbeurde hij daarom vanaf 7 januari 2022 – vijftien dagen na betekening van het vonnis – dwangsommen. Daarnaast heeft [eiser] ook te laat gereageerd op haar e-mail van 28 januari 2022 waarin zij verzoekt om een reactie binnen vijf dagen.
5.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet reageren op de e-mail van 3 januari 2022 niet aan te merken als een overtreding van het gebod tot medewerking. De
e-mail is naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk te vrijblijvend geformuleerd. Bovendien is [eiser] slechts veroordeeld om
mee te werkenaan de uitbetaling van het geld, zodat een zekere mate van passiviteit, althans afwachtendheid is toegestaan (ECLI:NL:GHARL:2020:1330, r.o. 3.23). [eiser] hoefde op grond van deze veroordeling dus niet zelf, op actieve wijze zorg te dragen voor de uitbetaling.
5.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] , dan wel zijn advocaat wel tijdig op de e-mail van 28 januari 2022 had moeten reageren, aangezien [gedaagde] daarin verschillende mogelijkheden heeft genoemd waarop het geld dat in depot stond, kan worden uitbetaald en zij [eiser] heeft verzocht om binnen vijf dagen te reageren en te laten weten hoe hij zijn medewerking wil verlenen. In beginsel heeft [eiser] door niet tijdig op deze e-mail te reageren dus vanaf 3 tot 11 februari 2022 dwangsommen verbeurd. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat het executeren van de dwangsommen onder de omstandigheden van dit geval moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. Zij overweegt daartoe het volgende.
Misbruik van recht
5.8.
[gedaagde] stelt dat [eiser] vanaf 7 januari 2022 dwangsommen verbeurde omdat hij niet op haar e-mail heeft gereageerd, maar heeft hem daar niet over aangeschreven, laat staan onder verwijzing naar het verbeuren van dwangsommen. Pas drie weken later, toen de dwangsommen volgens haar al volledig verbeurd waren, heeft [gedaagde] een tweede e-mail naar [eiser] gestuurd met daarin het verzoek om binnen vijf dagen te reageren. Ook hierin heeft zij niets over de dwangsommen genoemd. Ter zitting heeft de advocaat van [gedaagde] verklaard dat zij [eiser] niet hebben aangeschreven over de dwangsommen, omdat ze dachten dat hij dan juist niet meer zou willen meewerken. Volgens de advocaat van [gedaagde] hebben zij daarom gewacht totdat het geld dat in depot stond was uitbetaald. Pas twee weken na de uitbetaling van het geld heeft [gedaagde] door middel van een betekeningsexploot aan [eiser] medegedeeld dat hij volgens haar de volledige dwangsommen heeft verbeurd.
5.9.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming van de veroordeling. De hoofdveroordeling was in dit geval al volledig nagekomen, zodat de dwangsom zijn nut als prikkel tot nakoming heeft verloren. [gedaagde] heeft bewust gewacht met het benoemen van het verbeuren van de dwangsommen tot nádat aan de hoofdveroordeling was voldaan. Zij was dus kennelijk uit op het incasseren van de dwangsommen in plaats van het gebruiken van de dwangsommen als prikkel tot nakoming. Dit is in strijd met het doel van de dwangsom. Bovendien heeft [eiser] slechts acht dagen te laat gereageerd op de e-mail van 28 januari 2022 en is niet (althans niet onderbouwd) gesteld of gebleken dat [gedaagde] door deze vertraging (bovenop de tijd die het daarnaast duurde om de uitbetaling te realiseren) schade heeft geleden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het executeren van de dwangsom onder deze omstandigheden dan ook worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid.
5.10.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom verbieden om de dwangsommen en andere kosten op [eiser] te verhalen. Aangezien de primaire vordering wordt toegewezen, wordt niet meer aan de subsidiaire vordering (het staken van de executie van de dwangsommen op straffe van een dwangsom) toegekomen.
Proceskosten
5.11.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen [eiser] over dit punt heeft gesteld wordt onvoldoende aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
verbiedt [gedaagde] om op basis van het vonnis van de Voorzieningenrechter Overijssel, locatie Almelo van 23 december 2021 en/of op de in de dagvaarding genoemde c.q. op basis van de in de dagvaarding genoemde feiten en omstandigheden, op [eiser] dwangsommen en andere kosten te verhalen,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg – van Ommeren en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 13 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: