Uitspraak
de man,
de vrouw,
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellant, de man, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, de vrouw, met betrekking tot de opheffing van een executoriaal beslag en het verbod op verdere invorderingsmaatregelen. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de man afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De man ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest en dat de vrouw de voormalige echtelijke woning heeft verlaten. De man heeft de woning bewoond en er zijn verschillende juridische procedures geweest over de verkoop van de woning en de verbeurde dwangsommen. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet in gebreke is gebleven met betrekking tot de medewerking aan de verkoop van de woning, zoals opgelegd in een eerder vonnis. Het hof heeft geconcludeerd dat de dwangsom niet verbeurd is en dat de vrouw ten onrechte het bedrag van € 11.609,59 aan dwangsommen en kosten heeft ontvangen.
Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van het onverschuldigd ontvangen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elk van de partijen de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke formuleringen in dwangsomveroordelingen en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen.