ECLI:NL:GHARL:2020:1330

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.261.241/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis voorzieningenrechter en veroordeling tot terugbetaling van onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellant, de man, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, de vrouw, met betrekking tot de opheffing van een executoriaal beslag en het verbod op verdere invorderingsmaatregelen. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de man afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De man ging in hoger beroep en vorderde vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn oorspronkelijke vorderingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest en dat de vrouw de voormalige echtelijke woning heeft verlaten. De man heeft de woning bewoond en er zijn verschillende juridische procedures geweest over de verkoop van de woning en de verbeurde dwangsommen. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet in gebreke is gebleven met betrekking tot de medewerking aan de verkoop van de woning, zoals opgelegd in een eerder vonnis. Het hof heeft geconcludeerd dat de dwangsom niet verbeurd is en dat de vrouw ten onrechte het bedrag van € 11.609,59 aan dwangsommen en kosten heeft ontvangen.

Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van het onverschuldigd ontvangen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elk van de partijen de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke formuleringen in dwangsomveroordelingen en de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.241/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 166201)
arrest in kort geding van 18 februari 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
de man,
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudend te Drachten,
en
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de vrouw,
advocaat: mr. L. Hoekstra, kantoorhoudend te Heerenveen

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij dagvaarding van 9 april 2019 heeft de man de vrouw gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, en gevorderd - na wijziging van eis - het op verzoek van de vrouw gelegde executoriaal beslag
d.d. 1 april 2019 op al zijn vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken, die notaris A. de Vries te Drachten onder zich heeft en/of zal (ver)krijgen, op te heffen, en de vrouw te verbieden over te gaan tot het treffen van verdere invorderingsmaatregelen op grond van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
1 februari 2017, bij gebreke waaraan de vrouw een dwangsom van € 15.000,- verbeurt, alsmede de vrouw in de proceskosten te veroordelen.
1.2
Ter zitting van de voorzieningenrechter van 18 april 2019 heeft de vrouw verweer gevoerd, geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de man en tot diens veroordeling in de proceskosten.
1.3
Bij vonnis van 8 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij appeldagvaarding van 4 juni 2019 heeft de man gevorderd dat het vonnis van 8 mei 2019 wordt vernietigd en dat - kort gezegd - zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog worden toegewezen, en dat de vrouw wordt veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 10.000,- dat zij op grond van dat vonnis heeft geïncasseerd, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2
Een ingevolge het tussenarrest van dit hof van 30 juli 2019 gehouden comparitie van partijen op 10 september 2019 heeft niet tot een schikking of ander resultaat geleid.
2.3
Bij memorie van grieven van 22 oktober 2019 heeft de man zijn vordering gewijzigd. Hij vordert niet langer de opheffing van het executoriaal beslag d.d. 1 april 2019 en het verbod op verdere executiemaatregelen. Hij handhaaft zijn vordering tot terugbetaling van € 11.609,59, dan wel € 10.000,-, op grond van onverschuldigde betaling.
2.4
Ter rolle van 19 november 2019 heeft de vrouw verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de man in hoger beroep en tot diens veroordeling in de proceskosten.
2.5
Partijen hebben arrest gevraagd en het hof heeft de uitspraak daarvan bepaald op vandaag.

3.De beoordeling door het hof

de feiten
3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
Partijen zijn in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd geweest.
3.3
De vrouw heeft de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat] 56 te [A] (hierna: de woning) op 1 augustus 2011 verlaten. De man is in de woning blijven wonen.
3.4
Bij beschikking van 16 januari 2013 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 22 maart 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
In juni 2013 hebben partijen makelaar/taxateur [C] (hierna: [C] )
opdracht gegeven om de woning te verkopen. Ook in het kader van de boedelverdeling zijn
partijen de verkoop van de woning overeengekomen, hetgeen is neergelegd in een
vaststellingsovereenkomst van 16 augustus 2013.
3.6
Bij vonnis van 1 februari 2017 heeft rechtbank Noord-Nederland, locatie
Leeuwarden, ten aanzien van (de verkoop van) de woning overwogen:
2.2
Bij deze descente (hof: op 14 juli 2016) heeft de rechtbank geconstateerd dat de woning ernstig verwaarloosd is. De staat van onderhoud is zeer slecht, terwijl zich binnen in de woning een grote rotzooi bevond. Bovendien was het in de woning door de grote hoeveelheid stof en de geur die diverse zich in de woning bevindende dieren verspreidden, niet te harden.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, waarvoor zij de man als gebruiker van de woning verantwoordelijk acht, een belangrijk obstakel voor verkoop van de woning zijn en een negatief effect op de te realiseren verkoopprijs zullen hebben.
2.4
Ter gelegenheid van de descente is ook aan het licht gekomen dat de woning tot dat moment nog niet door een makelaar in de verkoop was genomen.
Verkoop woning
2.5
De rechtbank overweegt dat de woning zich thans - na echtscheiding - al bijna vier jaar in onverdeelde staat bevindt. Gedurende deze periode heeft de man de woning ernstig verwaarloosd, terwijl hij klaarblijkelijk geen serieuze inspanningen heeft verricht tot overname van de woning. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw niet gevergd kan worden om deze onbestemde situatie te laten voortduren (…).
3.7
In overweging 3.1 van voornoemd vonnis staat voorts vermeld:
De rechtbank
3.1
veroordeelt de man om mee te werken aan de vaststelling van de vraagprijs voor de woning, gelegen aan de
[a-straat] 56 te [A] , door binnen twee dagen na de datum van dit vonnis de makelaar [C] dan wel Makelaardij Hoekstra toegang te verschaffen tot de woning en de makelaar de gelegenheid te
verschaffen een taxatie te verrichten en foto’s te maken, alles op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor
iedere dag dat de man hieraan niet meewerkt, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,--, (…)
3.8
Op 14 februari 2017 is het vonnis van 1 februari 2017 aan de man betekend met
bevel om binnen de in het vonnis gestelde termijn aan de inhoud van het vonnis te voldoen.
Op dezelfde datum hebben partijen [C] opnieuw opdracht gegeven om de woning te
verkopen.
3.9
Bij e-mail van 14 februari 2017 heeft [C] aan de vrouw meegedeeld:
Volgende week vrijdag is afgesproken foto’s te maken in [A] .
(...)
Hoe dan ook: de opdracht is getekend en wij gaan foto’s maken.
(...)
3.1
Bij vonnis in kort geding van 25 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter van de
rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, onder verwijzing naar voornoemd vonnis
van 1 februari 2017 onder meer overwogen:
(...) Niet alleen blijkt hieruit dat de man zich niet inzet voor het verkoopbaar houden van de woning dan wel daartoe niet in staat is, maar ook dat hij toezeggingen daaromtrent niet nakomt. Niet gebleken is dat hierin recentelijk verandering is gekomen in positieve zin. De vrouw heeft daarom recht op en belang bij ontruiming van de woning door de man. (…)
3.11
De man heeft de woning verlaten en heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld
vonnis in kort geding.
3.12
Bij brief van 31 oktober 2017 heeft [C] desgevraagd aan de man meegedeeld:
(...) Het verschil tussen de in 2013 en de in 2016 vastgestelde marktwaarde heeft zijn oorzaak in het gebrek aan
onderhoud van de onroerende zaak. Deze onderhoudstoestand is omschreven in het vonnis van 1 februari 2017.
Naar aanleiding van dit vonnis hebt u d.d. 08-02-2017 telefonisch en d.d. 14-02-2017 schriftelijk, door het zetten
van een handtekening. opnieuw opdracht tot bemiddeling bij de verkoop gegeven (…)
3.13
Op verzoek van de vrouw heeft de deurwaarder de man op 15 november 2017 aangezegd dat de dwangsommen overeenkomstig rechtsoverweging 3.1 van het vonnis van 1 februari 2017 inmiddels zijn verbeurd tot een bedrag van € 10.000,00. De deurwaarder heeft de man daarbij (herhaald) bevel gedaan om voornoemd bedrag vermeerderd met kosten aan de vrouw te voldoen.
3.14
De vrouw heeft de woning opgeruimd en schoongemaakt, waarna zich een koper heeft gemeld die de woning voor een bedrag van € 299.000,00 wilde kopen. Bij arrest van
17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de man nog een laatste kans gegeven om de woning over te nemen voor een bedrag van € 300.000,00. Op 21 juni 2018 is de woning aan de man geleverd.
3.15
Bij de verdeling en levering van de woning aan de man zijn partijen overeengekomen dat de notaris, mr. Antje de Vries, het aandeel van de man in de overwaarde van de woning (€ 30.000,00) in depot houdt.
3.16
Op 29 maart 2019 heeft de vrouw executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de notaris op alle vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die de notaris onder zich heeft en/of zal verkrijgen van de man, onder meer ter verzekering en om betaling te verkrijgen van de verbeurde dwangsommen voor een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met kosten. Dit beslag is op 1 april 2019 aan de man betekend.
de motivering van de beslissing
3.17
Het spoedeisend belang van de man bij zijn (gewijzigde) vordering volgt uit de aard van het geschil. Waar de poging om de inning van de dwangsom te voorkomen spoedeisend was, valt niet in te zien dat een vordering om de uit de afwijzing van de daartoe strekkende vordering gevolgde gedwongen betaling van die dwangsom (plus kosten) terug te draaien niet spoedeisend zou zijn.
3.18
Gezien de ontwikkelingen in deze zaak beperkt het geschil zich in feite tot de vraag of de man de (maximale) dwangsom zoals opgelegd in het dictum van het vonnis van 1 februari 2017 verbeurd heeft. Met zijn grieven betoogt de man dat dit niet het geval is.
3.19
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof voorop dat een dwangsomveroordeling restrictief moet worden uitgelegd. Dat wil zeggen dat de dwangsom alleen dan verbeurd is wanneer de veroordeling waaraan die dwangsom verbonden is duidelijk is en in de gegeven omstandigheden niet voor discussie vatbaar is dat (in dit geval:) de man niet aan die veroordeling heeft voldaan.
3.2
Uitgangspunt is dan ook dat de man de dwangsom alleen verbeurd heeft wanneer hij niet zijn medewerking heeft verleend aan de vaststelling van de vraagprijs voor de woning door de makelaar [C] dan wel Makelaardij Hoekstra toegang te verschaffen tot de woning en de makelaar de gelegenheid te verschaffen een taxatie te verrichten en foto’s te maken; aldus luidt letterlijk de hem opgelegde verplichting onder 3.1 in het vonnis van
1 februari 2017. Hoewel dat vonnis vermeldt dat de man deze medewerking binnen twee dagen na de datum van dat vonnis diende te verlenen, brengt artikel 611a lid 3 Rv mee dat de dwangsom pas verbeurd kan worden na betekening van de uitspraak waarbij zij is vastgesteld; in dit geval is dat op 14 februari 2017 gebeurd. Het vonnis vermeldt onder 3.2. e.v. ook nog andere verplichtingen van de man ten aanzien van de verkoop van de woning die met een dwangsom zijn gesanctioneerd. Het hof kan uit de stukken en uit de stellingen van de vrouw echter opmaken dat zij het verbeurd zijn van de dwangsom alleen baseert op overtreding van de verplichting onder 3.1, zoals hierboven in de eerste zin van deze overweging is weergegeven; dit blijkt ook uit de betekenings- en aanzeggingsexploiten van 14 mei 2018 en 24 oktober 2018 (prod. 12 bij de akte van de man van 18 april 2019).
3.21
Vast staat dat de man een verkoopopdracht aan makelaar [C] heeft getekend op 14 februari 2017, nadat hij op 8 februari 2017 al telefonisch een dergelijke opdracht gegeven had; dat blijkt uit de brief van deze makelaar van 31 oktober 2017 (prod. 5 bij de inleidende dagvaarding). Deze vorm van medewerking aan de verkoop heeft de man dus verleend voordat hij de dwangsom kon verbeuren.
3.22
Uit genoemde brief van makelaar [C] blijkt vervolgens niet dat de man op enige wijze zijn verdere medewerking aan verkoopactiviteiten heeft onthouden. Evenmin wordt duidelijk waarom verdere verkoopactiviteiten niet zijn verricht; in elk geval valt niet vast te stellen - ook niet op basis van andere stukken - dat dit aan de man te verwijten zou zijn. De enkele vaststelling door de rechtbank in het kort geding vonnis van 25 oktober 2017 dat de man zich niet inzette voor het verkoopbaar houden van de woning en toezeggingen daaromtrent niet nakwam maakt dat niet anders. Daaruit vloeit niet noodzakelijkerwijs voort dat de man niet meewerkte aan de vaststelling van de vraagprijs voor de woning door de makelaar geen gelegenheid te verschaffen een taxatie te verrichten of foto's te maken.
3.23
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man actiever had moeten meewerken; althans, zo heeft de voorzieningenrechter haar standpunt opgevat blijkens diens beoordeling van de verplichtingen van de man ten aanzien van de medewerking zoals hierboven bedoeld. Naar het oordeel van het hof brengt de veroordeling in het vonnis van 1 februari 2017, zoals hierboven geciteerd, niet mee dat de man "al het mogelijke behoorde te doen om ervoor te zorgen dat de makelaar binnen de termijn van twee dagen de woning zou opnemen voor taxatie en foto's zou maken", zoals de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen. Voor het bestaan van een dergelijke verplichting is een anders geformuleerde veroordeling nodig. Het moeten verlenen van medewerking zoals waartoe de man was veroordeeld laat een zekere mate van passiviteit, althans afwachtendheid toe.
3.24
Uit het bovenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat er in kort geding niet van uit kan worden gegaan dat de man de dwangsom heeft verbeurd zoals door de vrouw is gesteld. Dat brengt mee dat er in dit kort geding tevens van uit moet worden gegaan dat de vrouw de man ten onrechte ertoe heeft bewogen het bedrag van € 11.609,59 aan dwangsommen en kosten te voldoen, zodat dit voorshands als onverschuldigd ontvangen zal moeten worden terugbetaald door de vrouw. De hoogte van dit bedrag is door de vrouw niet betwist, en de aanzegging van de wettelijke rente evenmin. De wettelijke rente is niet met eerdere ingang toewijsbaar dan vanaf de datum dat er aanspraak op is gemaakt; dat is voor wat betreft het bedrag van € 10.000,- 4 juni 2019, de dag waarop de appeldagvaarding betekend is, en voor de resterende € 1.609,59 22 oktober 2019, de roldatum waarop de memorie van grieven genomen is. Gelet op de als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde e-mail van het notariskantoor heeft betaling van het gehele bedrag eerst op of kort na 18 juni 2019 plaatsgevonden, zodat het hof de rente op de hierna te omschrijven wijze zal toewijzen.
3.25
Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd leidt niet tot andere overwegingen of een ander oordeel.
3.26
Wat de proceskosten in hoger beroep betreft stelt het hof vast dat de man geen vordering heeft gedaan tot veroordeling van de vrouw daarin. Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtgenoten zijn zal het hof deze kosten compenseren op na te noemen wijze. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg komt door de vernietiging van het vonnis te vervallen, en de vrouw wordt tot de terugbetaling ervan veroordeeld.
de slotsom
3.27
Uit het bovenstaande vloeit voort dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen. Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 mei 2019;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 11.609,59, te vermeerderen met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 10.000,--: met ingang van de dag waarop dat bedrag betaald is;
- over een bedrag van € 1.609,59: met ingang van 22 oktober 2019,
steeds tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. I.M. Dölle en mr. C. Koopman en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.